16

Ik stond in het centrum van Espoo op de bus naar Nihtisilta te wachten. Mijn hoofd voelde wollig aan als gevolg van slaapgebrek; het was alsof er modder onder mijn oogleden was gespoten. Gelukkig was het wolkendek dermate dun dat je je kon voorstellen dat er een zonnetje achter verborgen ging.

Na mijn huilbui had ik Kalle gevraagd om weg te gaan. Dat had hij gedaan, woedend op zichzelf omdat hij dacht dat het allemaal zijn schuld was. Deels was dat ook zo; ik was ook verdrietig over het feit dat hij op een totaal verkeerd tijdstip in mijn leven was gekomen.

Ik had een paar zware nachtdiensten achter de rug, dus had ik de hele vorige dag geslapen. Ik zat in de rats over mijn bezoek aan het politiebureau, want als ik vermoeid was, was ik nog brozer en meer timide dan normaal. Was Kalles arrestatie niet gewoon een afleidingsmanoeuvre geweest? De politie had al die tijd al geweten dat ze mij moest hebben.

De auto’s raasden langs me heen, de bus liet zich niet zien. Als hij komt voordat er nog tien auto’s gepasseerd zijn, gaat alles goed, straks op het politiebureau, dacht ik. Dan word ik nergens van verdacht en lukt het me ook om Kalle vrij te pleiten.

Wie in een wijk in Espoo woonde en geen auto bezat, moest onophoudelijk met dienstregelingen jongleren. Mijn collega’s vroegen zich af hoe ik dat toch klaarspeelde, en zelf verbaasde ik me daar af en toe ook over. Ik had niet veel kracht in mijn armen, dus gingen de paar honderd meter van de bushalte naar huis met een zak kattenbakzand van vijf kilo me niet in de koude kleren zitten. Als ik ook nog iets anders moest aanschaffen, had ik meteen een probleem. Op de fiets voelde ik me onzeker met zo’n zware last. Natuurlijk was het gezond om de paar kilometer naar mijn werk te wandelen of te fietsen, maar soms, als het twintig graden vroor of als het stortregende, wenste ik dat er een busverbinding bestond tussen mijn huis en het werk. Al die jaren dat ik in Espoo had gewoond had ik spelletjes verzonnen om de tijd te doden terwijl ik op de bus stond te wachten. Automerken kon ik niet van elkaar onderscheiden, maar ik telde kleuren en nummerborden en liet het lot beslissen over moeilijke kwesties. Als de volgende auto rood is, mag ik een reep chocolade kopen. Als hij groen is, wordt het een kleine reep en bij een blauwe auto krijg ik helemaal niets.

Deze keer kwamen er zestien auto’s en een verkeerde bus voorbij voordat ik in de juiste bus kon stappen, die zeventien minuten vertraging had.

Ik had besloten niet te vertellen dat ik op de avond van Heikki’s dood samen met hem in de bus had gezeten. Hoewel niemand kon getuigen dat ik hem had gezien, leek het me roekeloos om dat te onthullen.

In de vestibule van het politiebureau pronkte de mascotte van de Espoose politie, een gigantische pluchen octopus, waar kinderen die met hun ouders op het bevolkingsbureau kwamen, dat in hetzelfde gebouw was gevestigd, nauwelijks met hun vingers van af konden blijven. Een paar kleine jongetjes zaten aan de tentakels te friemelen, en hun moeder verloor haar geduld en dreigde dat ze de politie zou roepen. Ik meldde me bij de conciërge en even later kwam rechercheur Koivu me ophalen.

Pekka Koivu schonk me een brede glimlach en gaf me een warme handdruk. Hij kwam zo lief en zachtaardig over dat de ondervraagden, en met name de vrouwelijke, ongetwijfeld meer aan hem opbiechtten dan ze wilden.

“Laten we naar mijn kamer gaan, daar is het gezelliger”, stelde Koivu voor terwijl hij met zijn pasje de deur naar het trappenhuis opende en mij naar de lift leidde. In de afgesloten ruimte van de liftcabine werd ik heel sterk de geur van zijn aftershave gewaar; het voelde te intiem. We liepen door de koele witte gang van de afdeling Geweldsdelicten naar Koivu’s kamer, die hij deelde met agent Puupponen.

Rechercheur Anu Wang zat achter de computer. Ze stond kwiek op, gaf me een hand en begon toen mijn persoonsgegevens in te typen. De gedachte dat ik over twee maanden al 36 werd, deprimeerde me. Ik ging opnieuw in kleurloze en tuttige kleren gekleed. Ik had me bescheiden opgemaakt en droeg een babyblauwe outfit, die mijn figuur peervormig maakte. Hoewel ik was afgevallen, zat de rok nog steeds te strak om mijn billen.

“U bent opgeroepen als getuige inzake de dood van Heikki Antero Jokinen. Hoe goed kende u de overledene?” begon Koivu het verhoor.

“Ik ben hem een paar keer in het voorbijgaan tegengekomen. Ik weet niet zoveel over hem.”

“Wat is uw beroep en waar werkt u?”

“Ik ben sociaal-therapeute in opvanghuis Het Thuishonk.”

“Was Anja Kyllikki Jokinen, de moeder van Heikki Jokinen, een cliënte van u?”

“Eigenlijk heb ik zwijgplicht.”

“Anja Kyllikki Jokinen heeft tijdens haar verhoor aangegeven dat ze herhaaldelijk naar Het Thuishonk gevlucht is voor haar zoon Heikki, die haar onder bedreiging en gebruik van geweld haar geld afhandig maakte”, zette Koivu uiteen.

“Als Anja dat gezegd heeft, dan heb ik geen reden om dat te ontkennen”, antwoordde ik onzeker. Toen Koivu maar bleef doorvragen over Anja’s bezoekjes aan het opvanghuis, gaf ik het op. Ik onthulde Heikki’s daden tot in de kleinste monsterlijke details. Hoewel ik rustig sprak en de agenten zwijgzaam luisterden, hing er toch een gespannen sfeer in de kamer.

“Hoe vaak hebt u Heikki Jokinen ontmoet?”

“Een paar keer maar. Een keer, toen ik op het punt stond naar huis te gaan van mijn werk, hing hij op de straat voor Het Thuishonk rond. Hij probeerde te weten te komen of zijn moeder bij ons verbleef. Hij gedroeg zich erg agressief en probeerde te verhinderen dat ik wegreed. Ik wist me los te rukken en belde daarna de politie, maar toen die arriveerde, was Heikki er al vandoor. Eigenlijk weet ik ook niet zeker of het Heikki was, maar …” Ik struikelde over mijn woorden en besefte dat ik waarschijnlijk als een ongelofelijke idioot op de agenten overkwam, maar dat was niet erg. Een piepend dom ding zou niet zo snel verdacht worden van drievoudige moord.

“Is dat de enige keer dat u hem hebt ontmoet?”

“De tweede keer heb ik niet eens met hem gesproken. Ik had een avondwandeling gemaakt en liep een cafeetje bij mij in de buurt binnen. Ik zag hem staan aan de overkant van de bar, maar ik betwijfel of hij mij heeft gezien. Ik ben niet lang gebleven, want de sfeer beviel me niet.”

Anu Wang had tot nu toe niets anders van zich laten horen dan het gelijkmatige geratel van het toetsenbord waarop ze het verhoor intypte. Nu richtte ze haar blik op van het scherm, en ze zei: “U kent Kaarlo Jokinen eveneens?”

“Hij is mijn buurman.”

“Blijkbaar is hij ook een goede vriend, aangezien u na de feestdagen samen met hem in de woning van Heikki Jokinen bent geweest.” Wangs donkerbruine ogen keken me onderzoekend aan.

“En een goede vriend”, gaf ik toe.

“Hebt u Kaarlo Jokinen verteld dat zijn broer hun moeder mishandelde?”

Hing Kalles vrijheid van mijn antwoord af? Gelukkig hoefde ik alleen maar de waarheid te vertellen.

“Nee, ik heb hem niets over Anja en Heikki verteld, in de eerste plaats omdat ik zwijgplicht heb, en in de tweede plaats omdat ik niet wist dat Kaarlo familie van hen was.”

Op datzelfde moment werd er op de deur geklopt, en hoofdinspecteur Maria Kallio kwam binnen. Ze zag er haveloos uit: de zwarte jeans en de donkerbruine trui waren ongepast voor iemand in haar positie, en haar rode haar zat erg in de war; blijkbaar was ze het die ochtend vergeten te kammen.

“Hoofdinspecteur Kallio leidt het onderzoek naar de dood van Heikki Jokinen. U hebt er neem ik aan geen bezwaar tegen wanneer ze bij ons komt zitten?” vroeg Koivu voor de vorm, maar de lachende blik in zijn mooie bruine ogen ontging me niet. Was dit een zorgvuldig geplande manoeuvre om mij op de knieën te krijgen?

“Nee hoor”, piepte ik nog snel voordat Koivu alweer verderging.

“Wist u echt niet dat Kaarlo Jokinen de zoon van Anja Jokinen was?”

“Nee. Jokinen is een heel gangbare naam.” Mijn stem begon weer schril te klinken, en ik kreeg het heet in mijn wollen outfit. Ook zonder in de spiegel te kijken wist ik dat de dunne laag poeder op mijn gezicht niet kon verhullen dat ik zo rood was als een kreeft.

“Wist u dat Kaarlo Jokinen voorwaardelijk in vrijheid is gesteld na vier jaar gevangenschap in verband met de moord op zijn vader?” sprak Koivu vervolgens met een lage, warme stem.

“Ja. Of nee. Dat wil zeggen …” Ik struikelde weer over mijn woorden, mijn rug begon te jeuken toen het zweet zich door mijn trui drong. “Ik wist dat Kalle in de gevangenis had gezeten, en later werd me duidelijk dat hij wegens doodslag was veroordeeld. Maar dat hij zijn vader om het leven had gebracht, hoorde ik pas toen ik vernam wie hij was … Dat hij dus de zoon van Anja Jokinen was.”

Kallio was op de rand van het bureau gaan zitten. Er stonden slechts drie stoelen in Koivu’s kamer. Ze zwaaide met haar benen, aan haar voeten droeg ze hooggehakte pumps die niet pasten bij haar spijkerbroek.

“Waarom heeft Kalle Jokinen je meegenomen naar Heikki’s woning?”

“Hij wilde er niet in zijn eentje naartoe.”

Kallio knikte, en glimlachte even. Dacht ze soms dat Kalle mij had meegenomen zodat hij een betrouwbare getuige zou hebben, en dat ik zo stom was om toe te stemmen omdat ik verliefd op hem was? Ik had zin om te zeggen dat je mij niet zomaar voor de gek kon houden, en dat ík juist degene was die Kálle om de tuin had geleid.

“Maar wist u dat Kaarlo Jokinen zijn vader had vermoord toen u samen met hem naar het appartement van zijn broer ging?” vroeg Wang op haar beurt.

“Ja.”

Ik moest me concentreren en proberen me te herinneren wat ik zogenaamd wanneer had geweten, zodat ik geen tegenstrijdige dingen zou zeggen. Ik dacht aan de valstrikken die mijn broers vroeger ’s winters altijd hadden gelegd om bosvogels te vangen. Ik had het gevoel dat ik op het punt stond zelf in zo’n val te trappen, die behendig verborgen lag in elke vraag die me werd gesteld.

Kallio stond op, verdween achter een scherm dat de kamer in tweeën deelde en pakte daar een stoel. Ze ging er omgekeerd op zitten, schrijlings, met haar borstkas tegen de rugleuning. De rimpels rond haar ogen waren nu duidelijk te zien, net als de rode adertjes in haar oogwit. Had ze een paar glaasjes te veel genuttigd of was ze de hele nacht wakker geweest om jacht te maken op de moordenaar van Heikki Jokinen?

“Was je niet bang om met hem mee te gaan, hoewel je wist dat hij iemand had vermoord?” vroeg Kallio vriendelijk.

“Nee. Voor Kalle ben ik niet bang”, zei ik, en ik probeerde te glimlachen. In elk geval niet omdat hij iemand vermoord heeft, voegde ik in gedachten eraan toe.

“Wat hebt u allemaal gezien in Heikki Jokinens woning?” vroeg Koivu, en hij keek even naar Kallio, als om bevestiging te zoeken. Ik vertelde over de chaos in de keuken en de stapel kranten in de hal, en Koivu knikte.

“Waren jullie de hele tijd samen in het appartement?”

“Ja”, begon ik, waarna ik me herinnerde dat ik misselijk was geworden en naar buiten was gegaan en daar de ijspegels had bewonderd. Kalle was nog een minuut of tien alleen binnen geweest. Er zat niets anders op dan dat te vertellen; ik zou al mijn kaarten op tafel leggen, behalve die ene aas die nog in mijn mouw zat: moord.

“Nu ik er nog eens over nadenk: nee, we waren niet de hele tijd samen. De geur in de woning maakte me onpasselijk, ik moest absoluut naar buiten. Kalle bleef nog een minuut of wat binnen.”

“Hebben jullie iets meegenomen?”

“Nee! Ontbreekt er iets dan?” vroeg ik aan Koivu, hoewel ik wist dat de politie niets los zou laten. Koivu antwoordde dan ook niet, hij wachtte rustig tot Wang klaar was met typen.

“Hoe groot achtte u, als medewerkster van een opvanghuis, de kans dat Heikki Jokinen vroeg of laat zijn moeder zou doden?”

“Ik beschouwde dat als een reële mogelijkheid.”

Het balanceren op die wip, waarop enerzijds de aanklacht jegens Kalle en anderzijds de verdenking jegens mij lag, eiste veel van mijn krachten. Mijn mond voelde aan als een begonia die al weken geen water meer had gehad. Zou ik iets te drinken durven vragen?

“Waarom zijn jullie eigenlijk naar Heikki Jokinens appartement gegaan?” vroeg Kallio.

“Kalle maakte zich zorgen omdat hij en Anja zelfs met de kerst niets van Heikki hadden vernomen, en Heikki ook zijn telefoon niet opnam. Toen Kalle vervolgens in de krant las dat er een lijk was gevonden op de Eestinkallio, kreeg hij het vermoeden dat dat Heikki was.”

“Juist”, zei Kallio, en ze wisselde opnieuw een blik met Koivu; deze keer wist ik niet hoe ik die moest interpreteren. Ik wachtte de hele tijd op de vraag waar ik op de avond van 9 december geweest was, en of ik een vossebesrode jas had. In plaats daarvan stond Koivu op en reikte hij mij zijn hand: “Dit was het wel zo ongeveer. Hebt u nog een momentje, totdat rechercheur Wang het verslag heeft afgerond? Dan kunt u het meteen ondertekenen.”

Ik knikte. Koivu was al op weg naar de deur en zei toen tegen zijn collega’s: “Ik ga een hapje eten. Ik heb vanochtend alleen zo’n gortdroog kadetje naar binnen gewerkt, meer niet. Komen jullie ook?”

“Zodra ik tijd heb”, antwoordde Wang, maar Kallio schudde haar hoofd. Ook zij stond op en gaf me een hand; het was een hele opluchting toen ze de kamer verliet. Ik las het verslag dat Wang had geprint en voelde dat ik een kleur kreeg: ook mijn gestamel, echt elke hapering, was zwart op wit vastgelegd. Ik ondertekende het document in mijn keurige, ronde handschrift, dat Maisa zo kinderachtig vond. Om haar eigen kriebels te ontcijferen had je dan ook basiskennis van hiërogliefen nodig.

Toen ik de gang in liep, hoorde ik Kallio’s stem achter me roepen: “Hé, Säde, wacht even!”

Er zat niets anders op dan te stoppen en me om te draaien naar de deur waar de warrige haardos van de hoofdinspecteur door naar buiten stak.

“Heb je een lift nodig? Ik kan je wel wegbrengen, ik sta zelf ook op het punt naar huis te gaan.”

“Nou, graag”, antwoordde ik, omdat ik niet zo snel een smoes kon verzinnen.

Kallio opende haar garderobekastje en schopte haar pumps van haar voeten. Daarvoor in de plaats trok ze een paar zware veterlaarzen aan, en ze schoot in een leren motorjack, dat mij absoluut belachelijk zou hebben gestaan. Maar Kallio kon het hebben. Zwijgend liep ik achter haar aan de trap af. Toen de deur van het politiebureau achter mij dichtging, slaakte ik een zucht van verlichting; deze keer had ik het gebouw nog mogen verlaten.

Op de parkeerplaats stond een elegante, donkerblauwe auto. Kallio opende de portieren via de centrale deurvergrendeling. Ik wist niet of ik voor of achter moest instappen en ging uiteindelijk voorin zitten. Dit was een politiewagen en geen taxi, ook al zag hij eruit als een gewone auto, zonder emblemen. Aan de ingewikkeld ogende zendapparatuur en de koffer met onderzoeksmateriaal op de achterbank kon je echter zien dat het geen normaal voertuig was.

Kallio zette de radio knalhard; de Zweedstalige punkmuziek liet mijn trommelvliezen bijna exploderen. Ik had verwacht dat ze een andere zender zou zoeken, maar het gejank van de gitaren en het dreigende geschreeuw van de zanger gingen maar door. Ik vond het bijna amusant. Een politieauto met daarin een naar punkmuziek luisterende hoofdinspecteur in een leren jas, en daarnaast een ongevaarlijk uitziende, in babyblauw gestoken vrouw die drie levens op haar geweten had; niemand zou ons houden voor degenen die we in werkelijkheid waren.

“Heb je last van de muziek? Dit kalmeert mijn zenuwen na een zware werkdag.”

“Nee hoor”, loog ik. Tegenover Kallio kon ik maar beter mijn brave oude zelf zijn. “Geen idee wat dit is, trouwens.”

“Ebba Grön. Een Zweedse punkband van een jaar of twintig geleden.” Kallio begon het refrein mee te zingen van het nummer dat op dat moment werd gespeeld: “Mijn gedachten zijn wapens die slaan, mijn gedachten zijn onze wapens, mijn gedachten zijn het laatste wat jullie me afnemen.”

“Ergens in de buurt van de Finnoontie woon je toch?” vroeg Kallio terwijl ze bij de verkeerslichten de Nihtisillantie opdraaide. Hoe wist zij dat? Ik begon alweer nerveus te worden, totdat ik me realiseerde dat ze Kalles adres natuurlijk kende.

“Daarginds is Pasi Leiwo tegen de brugpijler geslagen.” Kallio schoot abrupt de oprit naar de snelweg op. “De agent die hem achtervolgde heeft na het ongeval een paar weken ziekteverlof moeten nemen. Hij geeft zichzelf de schuld van het feit dat de automobilist om het leven is gekomen.”

“Maar dat is toch zeker niet zo!” riep ik uit, en ik duwde mijn ineens ijskoude handen diep in mijn jaszakken.

“Oké, Pasi Leiwo is zelf achter het stuur gaan zitten, maar dat ongeval was niet nodig geweest. De vrouw die hem heeft aangegeven hebben we nooit te pakken gekregen. Waarschijnlijk heeft ze een valse naam opgegeven, omdat ze bang was dat Leiwo wraak zou nemen. Hoe zou zij zich gevoeld hebben toen ze van het ongeval hoorde?” Kallio schoot een bestelwagen voorbij die met tachtig over de weg zwoegde. “Nou ja, eigenlijk heeft ze gewoon haar plicht gedaan. Leiwo had met zijn dronken kop ook een ander kunnen doodrijden.” Ik dacht aan het verwrongen wrak van de bmw dat ik vanuit de taxi had gezien, en voelde me misselijk worden. Wat was er door Pasi heen gegaan toen de auto niet meer gehoorzaamde en op de betonwand af schoot? Of had hij zo hard gereden dat hij niet eens besefte wat er gebeurde?

Een paar minuten lang reed Kallio sneller dan de toegestane honderd kilometer per uur; het schoot lekker op zo. De punkmuziek ging over in een lichtere, wiegende melodie, en Kallio begon zachtjes mee te zingen. Ze had een donkere, krachtige maar ongeschoolde stem. Haar lievelingsmuziek werkte mij daarentegen alleen maar op de zenuwen.

“Kalle Jokinen lijkt me een aardige vent. Het is nauwelijks voor te stellen dat hij voor doodslag heeft gezeten. Hij is heel anders dan de geweldplegers met wie ik normaalgesproken te maken heb. Hoe heb je hem leren kennen?”

“Sulo, dat is mijn kat, was verdwenen, en ik had hem werkelijk overal gezocht en overal briefjes opgehangen en …”

“Ik heb ook een kat. Ik zou me vreselijk zorgen maken als hij langer dan één nacht zou wegblijven. Wat voor kat is het?” Kallio draaide de muziek zachter.

“Een verder doodnormale grijsgestreepte huis-, tuin- en keukenkat, maar hij heeft maar één oog, al meteen vanaf zijn geboorte. En jij?”

“Een gigantische witte kater met een zwarte staart, genaamd Einstein. Hij was oorspronkelijk van mijn man, die wiskundige is, vandaar de naam. En vanwege het feit dat het een tamelijk stom beest is, voor een kat. Ik bedoel, hij kan geen deuren openmaken of andere trucjes. Heeft Kalle Jokinen jouw kat gevonden?”

“Ja.” Ik vertelde hoe Kalle met Sulo in zijn armen voor de deur had gestaan, hoe blij en verbaasd ik was geweest, en Kallio luisterde glimlachend toe. Heel even waren we door onze voorliefde voor katten met elkaar verbonden.

“Kalle Jokinen en ik hebben een gemeenschappelijke vriend, als je iemand die jij hoogstpersoonlijk achter de tralies hebt doen belanden een vriend kunt noemen”, zei Kallio met sombere stem. In haar ogen lag de blik van iemand die een splinter onder zijn nagel heeft en daar alleen vanaf kan komen door de hele nagel los te scheuren.

“Je bedoelt die broedermoordenaar?” Ik kon me de man herinneren over wie Kalle een aantal keren had gepraat zoals je alleen over een goede vriend praat.

“Dat is precies het juiste woord. Zonder Kalle zou hij waarschijnlijk niet eens meer in leven zijn. Kalle heeft geleerd de gevolgen van zijn daden te accepteren en heeft ook die gemeenschappelijke vriend uitgelegd hoe hij kan leren leven met het misdrijf dat hij heeft begaan. Ik kan me gewoon niet voorstellen dat Kalle nogmaals dezelfde fout heeft gemaakt.”

Kallio boog zich voorover om wat aan de radio te prutsen en zocht op de cd een treurig nummer waarin gezongen werd over de ijstijd van de ziel. Vervolgens zette ze de muziek weer zo hard dat ik zin had om mijn oren dicht te drukken, hoewel het wel een mooie melodie was. Kallio zei niets meer, maar luisterde tot twee keer toe naar het nummer voordat we de Finnoontie op draaiden.

“Zeg even welke kruising.”

Ik gaf een routebeschrijving en probeerde Kallio zover te krijgen om me aan het einde van de straat af te zetten, maar tot mijn verrassing zei ze: “Mag ik even meekomen om Sulo gedag te zeggen? Ik heb nog nooit eerder een eenogige kat gezien.”

Dat was zo’n doorzichtige smoes dat ik had willen weigeren. Maar dat ging niet: ik moest doen alsof ik niets te verbergen had. In wat voor staat had ik mijn huis eigenlijk achtergelaten? Ik had maar een paar uurtjes geslapen die nacht, en dan was ik de volgende dag meestal niet zo opruimerig. Er lag toch niets in de keuken …

“Het is er wel een bende”, probeerde ik.

“Dan moet je eens bij mij thuis komen kijken! Met een kat, een kind van twee en twee volwassenen die wel iets leukers kunnen bedenken dan schoonmaken; je kunt je wel voorstellen hoe dat eruitziet.” Kallio grijnsde en langs haar neus ontstonden komisch uitziende rimpels. Ik begon de trap op te klimmen, waar gedurende het weekend een gevaarlijke laag bevroren sneeuw op was vastgetrapt. Daar moest gestrooid worden, wilde je je nek niet breken.

Zoals gewoonlijk zat Sulo achter de deur te wachten. Hij gaf eerst mij een kopje, maar verlegde zijn aandacht vervolgens naar onze gast.

“Sulo, dit is hoofdinspecteur Kallio.”

“Leuke kat. Lukt het hem wel om te jagen, ondanks dat ene oog?”

Kallio tilde Sulo op en liep een stukje verder de woonkamer in. Ze bleef de kat maar aaien, maar ik was ervan overtuigd dat ze tegelijkertijd om zich heen keek en mijn woning in zich opnam.

“Ik durf hem niet goed los te laten lopen, vanwege de buren.”

“Dat probleem ken ik. Onze Einstein loopt wel alleen rond in de tuin, en we hebben hem een belletje moeten omdoen omdat hij telkens dode vogels mee naar binnen sleepte. De buren durven waarschijnlijk niet te klagen omdat ze weten dat ik bij de politie werk. Heb ik toch nog profijt van mijn baan.” Ze grijnsde opnieuw, toen keek ze me verontschuldigend aan en vroeg ze waar het toilet was.

Ze wilde rondsnuffelen, dat was wel duidelijk, maar ik had geen andere keus dan haar de badkamer te wijzen. Zelf ging ik naar de keuken om een glas water te drinken. O, wat wilde ik graag dat Kallio opschoot en zou verdwijnen; ik moest nodig onder de douche en schone kleren aantrekken. De hoofdinspecteur bleef angstwekkend lang in de badkamer, maar toen ze naar buiten kwam, zag ik dat ze haar kapsel wat had gefatsoeneerd. Ze pakte Sulo opnieuw op en streelde hem zo lang dat hij begon te snorren. Verrader, wierp ik hem in gedachten toe. Ik had me verbeeld dat Sulo onderscheid zou weten te maken tussen goede en slechte mensen, omdat ze ervandoor ging wanneer mijn schoonzussen er waren en Pauli een keer had gekrabd, maar blijkbaar zat ik ernaast. Minutenlang bleef Kallio Sulo staan aaien. Toen pas nam ze afscheid.

“Prettig kennis te maken, Sulo! En er niet meer vandoor gaan voortaan en je vrouwtje bang maken! De beste wensen voor het nieuwe jaar, Säde!”

Het was alsof ik van een loodzware last was bevrijd toen Kallio eindelijk was vertrokken. Ik ging onder de douche en at iets, en liep in gedachten het verhoor nog eens door, en alle andere informatie die ik had met betrekking tot Heikki Jokinens dood. Iets klopte er niet, of anders probeerde de politie ons om de tuin te leiden. Ik belde opnieuw met Anja Jokinen. Ze was duidelijk blij om mijn stem te horen en begon over Kalles arrestatie te jammeren. Ik vertelde dat ik op het politiebureau was geweest voor verhoor.

“Anja, vertel eens, wat hebben ze jou eigenlijk allemaal gevraagd?”

Ze begon uitgebreid te vertellen; het bleek dat de politie met name geïnteresseerd was geweest in de relatie tussen Heikki en Kalle. Ik liet haar haar hart uitstorten over de telefoon en was onaangenaam verrast toen ik merkte dat ze dacht dat Kalle Heikki had vermoord. Ineens zei ze iets wat me de oren deed spitsen: “De politie wist niet meteen dat het Heikki was, omdat hij geen papieren bij zich had. Ze stelden vragen over zijn portemonnee en ik zei dat Heikki echt altijd een portemonnee bij zich had met z’n rijbewijs erin en soms een maandkaart voor de bus; die kreeg hij van de sociale dienst. Zijn sleutels zaten altijd achter de ritssluiting van het borstzakje van zijn jas, zodat ie die niet kwijtraakte als hij dronken was. Maar de politie heeft geen portemonnee gevonden, en ook geen sleutels.”

Dat was vreemd. Had iemand hem zijn papieren afgenomen? Kalle had iets gezegd over een in scène gezette beroving. Wat was er met Heikki gebeurd nadat ik ervandoor was gegaan?