13

“Hoi, Säde”, zei Kaarlo tegen me in de gang van Het Thuishonk, alsof het de normaalste zaak van de wereld was dat hij zijn moeder daar kwam ophalen. “Wist je het al die tijd al?”

Hoewel zijn stem vriendelijk klonk, glommen zijn bruine ogen als veel te hete koffie. Ik besloot op te biechten hoe dom ik was.

“Nee, ik besefte het pas toen ik je buiten zag komen aanlopen. Jokinen is een heel gangbare naam, en Anja had het de hele tijd over Kaarlo. Ik dacht dat Kaarlo pas sinds kort uit de gevangenis was vrijgelaten.”

“Dat dacht moeder ook. Ik wilde eerst mijn zaakjes op orde hebben voordat ik zou vertellen dat ik voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. Dat was een ondoordachte beslissing.”

Hij klonk mistroostig. Waarschijnlijk kon ik me bij lange na geen voorstelling maken van de pijn en de schaamte die hij voelde omdat hij zijn vader had vermoord en in de gevangenis had gezeten. Na zijn vrijlating was hij vervolgens met een nieuw drama geconfronteerd: zijn moeder werd mishandeld door zijn broer.

Door de broer die ik misschien om het leven had gebracht. Tijdens ons gesprek had Anja beurtelings naar mij en naar Kalle gekeken, als een toeschouwer bij een tenniswedstrijd. Verbaasd vroeg ze nu: “Kennen jullie elkaar?”

“We wonen in hetzelfde huizenblok.” Kalle schonk zijn moeder een glimlach, die ook een beetje voor mij bedoeld was.

“Ik ga nu een paar dagen naar moeders huis om de boel een beetje op te ruimen en ervoor te zorgen dat de sloten worden verwisseld, maar ik zou graag even met je willen praten wanneer ik weer terug ben.”

“Dat is prima. Tjonge, dit is wel een verrassing. Laat het me even weten als je er weer bent.”

Nadat Anja en Kalle waren vertrokken schoot ik mijn kamer in; ik deed de deur op slot en legde de hoorn van de telefoon van de haak. Gelukkig was Maisa al naar huis, zodat ik even alleen kon zijn. Dat was wel nodig na alles wat ik zojuist te weten was gekomen.

Ik moest toch wel een ontzettende idioot zijn dat ik de overeenkomsten in de verhalen van Kalle en Anja niet had opgemerkt. En een lafaard was ik ook, omdat ik Kalle niet had durven vragen wie hij had vermoord. De waarheid was nog moeilijker te verteren dan ik had verwacht.

Hoewel ik niet aan Heikki Jokinen had willen denken, zag ik in gedachten zijn vallende gedaante weer voor me. Stel dat hij daadwerkelijk dood was? Waarom was ik er één dag te laat achter gekomen dat ik niet de enige was die Anja kon beschermen? Ik moest die gedachten van me af schudden, ze waren gewoonweg onverdraaglijk. Ik werkte over, hielp de schoonmaakster bij het sorteren van de was en stopte Janica onder de dekens. Vervolgens ging ik op een holletje naar huis, ook al wilden mijn benen er de hele tijd de brui aan geven. Eenmaal thuis desinfecteerde ik Sulo’s kattenbak, die ik met nieuw zand vulde, ik streek de was, en deed van alles om mezelf moe te maken, maar niets hielp. Heikki Jokinen spookte rond in mijn hoofd, en er zat wederom niets anders op dan mijn toevlucht te nemen tot slaaptabletten.

De hele vrijdag door schrok ik op als de telefoon ging. Rond koffietijd ’s middags klonk uit de richting van Nöykkiö het gehuil van een sirene. Ik liet mijn kopje vallen, maar kon geen dweil vinden in de keuken. Nog even en het geluid zou bij het hek van Het Thuishonk ophouden, de zoemer zou klinken …

Maar dat gebeurde allemaal niet. Toen ik de plas koffie had opgedweild was de sirene in de verte verdwenen. Gelukkig belde Ritva af omdat ze ziek was; zo kon ik de avonddienst er meteen achteraan doen, hoewel Pauli betwijfelde of ik dat wel vol zou houden. Ik ging tussendoor even naar huis om Sulo te voeren en keerde toen terug naar Het Thuishonk, om de hele nacht te waken. Ik kon de hele wereld wel aan, zolang ik maar niet aan de familie Jokinen hoefde te denken. Die nacht kreeg ik meer papierwerk gedaan dan Pauli in twee weken tijd wist weg te werken. Rond een uur of vijf sloop ik naar de deur om de krant te halen; daarin werd geen melding gemaakt van de vondst van een lijk. Zaterdagochtend was ik zo uitgeput dat ik zonder tabletten in slaap viel.

’s Middags ging ik naar de winkel. Vanuit een telefooncel belde ik Heikki Jokinens nummer. Er werd niet opgenomen. Misschien moest ik echt teruggaan naar de zendmast om te kijken of zijn lijk niet onder een hoop sneeuw was bedolven? Nee, dat was een klassieke fout! Ze zeiden toch dat een moordenaar altijd terugkeert naar de plaats van het misdrijf?

Er zat niets anders op dan te wachten. Ik keek naar de films van Tauno Palo die ik dat najaar op video had opgenomen en maakte mijn rode katoenen trui af. Ik was opnieuw afgevallen; mijn sleutelbeenderen staken naar voren in de halsopening en mijn rokken zaten losjes om mijn heupen. Niet dat ik me daarover verheugde, integendeel. Ik zou ergens de energie vandaan moeten halen om nieuwe kleren te kopen.

Net toen ik overwoog om de sauna te verwarmen klonk de deurbel. Snel bracht ik mijn kapsel in orde. Het was Kalle, die naar binnen stapte zonder te vragen of het paste. Hij trok zijn schoenen uit en liet zich op de bank neervallen. Sulo sprong meteen op zijn schoot en begon te snorren.

“Heb je zin in thee?”

“Als dat niet te veel gevraagd is. Of heb je ook iets sterkers?”

Ik had de rode wijn nog die ik samen met de fles jenever had gekocht waar Heikki zich door had laten meelokken. Het leek me nogal morbide om Kalle die wijn aan te bieden, maar desondanks vroeg ik of hij een glaasje wilde.

“Ja hoor, prima. Geef maar hier, ik maak hem wel open”, zei Kalle, toen hij me met de kurkentrekker zag klungelen. Ik had gewoonweg niet genoeg kracht in mijn handen.

“Je moet eens een betere kurkentrekker kopen!” schimpte hij toen hij de droge kurk eindelijk had verwijderd.

“Ik gebruik hem niet zo vaak.”

De wijnglazen op de bovenste planken in de kast zaten onder het stof. Ik spoelde ze om en droogde ze af voordat ik ze durfde te gebruiken. Mijn handen bewogen zich onvast; er vloeide donkerrood vocht over het houten dienblad, wat een lelijke vlek veroorzaakte. Ik ging in de leunstoel zitten en hief onhandig mijn glas op naar Kalle, hoewel ik geen enkele reden kon bedenken om te proosten. Kalle deed hetzelfde en schudde vervolgens het hoofd.

“Wist je echt niet dat ik Anja’s zoon ben?”

“Nee, geloof me nu maar. Hoe gaat het met ’r?”

“Naar omstandigheden redelijk. Ik heb vannacht bij haar thuis geslapen; gisteren hebben we de sloten verwisseld. Moeder heeft beloofd me te bellen zodra Heikki zich meldt. Blijkbaar is hij weer eens aan de boemel, of anders heeft hij geen zin om de telefoon op te nemen, aangezien ik een gepeperd bericht op zijn antwoordapparaat heb achtergelaten.”

“Wanneer?” kon ik niet nalaten te vragen.

“Op woensdag, meteen nadat moeder mij had gebeld en me had ingelicht over de situatie.” Kalle slurpte van de wijn. Met een vertwijfelde blik streek hij zich met zijn grote hand door zijn haren, vervolgens begon hij Sulo te krauwen, die steeds energieker begon te snorren en zich zeer tevreden op zijn rug draaide.

“Waarom heeft moeder me niet eerder over Heikki verteld? Ze wordt nu al twee jaar lang door hem bedreigd en afgeperst, maar al die keren dat ze me in de gevangenis opzocht heeft ze daar niets over gezegd.”

“Ze was bang. Ze vertelde elke keer weer dat je toch zo’n goeie jongen was, en ze was zo verdrietig toen je naar de gevangenis moest omdat je je vader had gedood.”

“Bedoel je dat ze bang was dat ik Heikki ook zou vermoorden?” Kalle aaide Sulo’s buik. De rimpels bij zijn ogen waren dieper geworden, ze zagen er niet uit alsof ze alleen van het lachen kwamen.

“Misschien wel.” Het wijnglas danste in mijn hand. Het kostte me moeite om het zonder te morsen naar mijn lippen te brengen. “Je moeder denkt dat het haar schuld is dat jouw leven naar de knoppen is.” Ik bloosde vanwege mijn slecht gekozen woorden, en probeerde mezelf te verbeteren. “Je moeder sprak altijd heel positief over je. Ze is apetrots op het feit dat je een baan hebt gevonden.”

“Schuld”, zei Kalle kort glimlachend. “Meestal hebben de verkeerde mensen daar last van. Ik had het gevoel dat ik een gevangenisstraf verdiende omdat ik te laat had ingegrepen. Ik had moeder bij pa moeten weghalen in plaats van hem te vermoorden. Heeft ze verteld wat er is gebeurd?”

“Nee, dat kon ze niet opbrengen.”

“Kun jij het opbrengen om te luisteren?”

Ik knikte, al wist ik niet zeker of ik de waarheid inderdaad wilde horen. Kalle keek naar Sulo, niet naar mij, toen hij begon te vertellen.

“Pa sloeg moeder altijd. Als kind wisten Heikki en ik niet beter of dat was normaal. Goed, wij kregen ook wel eens een pak rammel, maar op mijn dertiende was ik al net zo groot als pa, en toen hield hij op omdat hij bang was zelf op z’n muil te krijgen. Ik lijk niet op de anderen, ik ben lang en donker, en dat was een van de redenen dat pa haar sloeg. Hij beweerde dat ik niet zijn kind kon zijn. Ma probeerde hem er tevergeefs van te overtuigen dat ze aan grootmoeders kant van de familie allemaal lang en donker zijn.

Meteen na de middelbare school ben ik het huis uit gegaan. Pa vond een opleiding maar overbodig, maar moeder steunde me. Pa was ook niet bijzonder ingenomen met mijn beroepskeuze; ik heb een opleiding tot bibliothecaris gevolgd. Uiteindelijk ben ik helemaal van huis weggebleven; ik kon niet tegen pa’s drankzucht en tegen de manier waarop hij mijn moeder behandelde. Als moeder of Heikki met me wilde spreken, spraken we in de stad af. Jarenlang heb ik mijn vader alleen met kerst gezien, ik ben zelfs niet op zijn vijftigste verjaardag geweest. Wel op die van mijn moeder, en bij die gelegenheid besefte ik hoe beroerd de zaken ervoor stonden.”

Kalle nipte van de wijn, Sulo beet hem speels in zijn hand. Kalle had lange en brede vingers, en de aderen op zijn hand waren duidelijk zichtbaar. Hij nam nog een slokje voordat hij verderging: “Ik wist aan moeder te ontfutselen dat pa haar een aantal keren het ziekenhuis in had geslagen. Uiteraard drong ik erop aan dat ze ervandoor ging, maar dat durfde ze niet. Mijn eigen leven stond in die tijd behoorlijk op zijn kop; er was net een einde gekomen aan mijn langdurige relatie, en tegelijkertijd ging ook de band waarin ik in mijn vrije tijd speelde uit elkaar. Pas toen ik Mirja ontmoette en weer wat rust vond in mijn leven, was ik in staat om me met moeder bezig te houden. Eén keer heb ik haar gedwongen om mee te gaan naar het politiebureau om aangifte te doen, maar het gevolg daarvan was dat pa haar opnieuw op d’r sodemieter gaf. Moeder trok de aanklacht in, en ik kon niets doen. Ik geloof dat ze sindsdien pa’s geintjes voor mij verborgen heeft gehouden.

In 1994, met Pasen, ging ik samen met Mirja naar moeder om haar wilgenkatjes en narcissen te brengen. We kwamen onaangekondigd, omdat ons bezoek een verrassing moest zijn. Niemand deed open, maar binnen klonk een verschrikkelijk gebonk en gekerm. Ik trapte de deur in en trof pa aan terwijl hij moeder in elkaar trapte die in de hoek van de keuken ineen zat gedoken. De koekenpan stond op het fornuis, en ik pakte hem en sloeg mijn vader ermee. Pa was op slag dood, een schedelbreuk. Ik heb zelf zowel de ambulance als de politie gebeld.”

Kalles handen trilden. Hij keek me aan, voor het eerst sinds hij was begonnen te vertellen. Ik keek terug, hoewel dat niet gemakkelijk was.

“Ik heb ooit geprobeerd voor vervangende dienstplicht in aanmerking te komen, maar dat ging niet door: ze vonden mijn gewetensbezwaren niet overtuigend genoeg. Ik moet zeggen dat ik destijds diep beledigd was, maar blijkbaar konden die hufters dwars door me heen kijken: uiteindelijk ben ik wel degelijk een moordenaar gebleken.”

Zijn poging tot lachen klonk geforceerd en eindigde in een hoestbui. Sulo sprong overeind en rekte zich gekrenkt uit; een kussen hoorde niet zo te wiebelen. Ik zocht naar woorden, maar tevergeefs. In plaats daarvan nam ik maar een slok wijn. Dat gaf me een aangenaam warm gevoel in mijn buik, en ik hoopte dat dat zich zou uitbreiden naar mijn gemoed. Het voelde alsof mijn hart niet in mijn borst klopte maar ergens anders, veel hoger.

“Het is geen prettig verhaal, maar waarschijnlijk ben jij door je werk wel gewend aan dit soort dingen”, ging Kalle verder. “Moeder zei dat je altijd zo behulpzaam en aardig was. Bedankt voor alles wat je voor haar hebt gedaan. Ik zal mijn best doen om ervoor te zorgen dat ze niet nog een keer naar het opvanghuis hoeft te vluchten.”

Onwillekeurig kromp ik ineen; het was alsof ik mijn eigen gedachten had horen uitspreken. Kalle interpreteerde mijn onverwachte beweging op een andere manier.

“Denk nou niet dat ik van plan ben Heikki van kant te maken! Dat niet, maar ik zal ervoor zorgen dat hij voortaan zowel van moeder als van haar pensioen afblijft. Indien nodig kan ze ook bij mij komen wonen.”

“Ga je proberen haar zover te krijgen dat ze aangifte doet? Ik hoop dat je dat lukt”, zei ik, ogenschijnlijk rustig.

“Ik wil niet dat Heikki in de gevangenis belandt, ook al heeft hij dat wel verdiend. Geen mens komt daar ongeschonden weer uit. Een ontwenningskliniek zou beter voor hem zijn. Toen hij laatst bij me op bezoek was voor een avondje in de sauna, zag ik dat de drank hem volledig in zijn macht heeft. Dat zit in de familie; ik dronk vroeger ook meer dan goed voor me was. Sinds ik uit de gevangenis ben durf ik ook alleen nog maar wijn te drinken, geen sterker spul meer. Heikki zou in de nor binnen de kortste keren met illegale stokers in aanraking komen, en met drugsbendes; hij zou schulden maken en niet meer levend naar buiten komen. Ik wil niet nog een dode op mijn geweten hebben.”

Kalle had zijn glas leeggedronken en zonder te vragen schonk ik hem nog een keer in. Zelf nam ik ook nog wat wijn; ik hoopte dat het mijn hart wat zou kalmeren, dat twee slagen per seconde sloeg. Waarom moest Kalle nou de zoon van Anja en de broer van Heikki Jokinen zijn? Waarom kon hij mij niet geruststellen door te zeggen dat Heikki thuis zijn roes lag uit te slapen en daarom de telefoon niet opnam?

Sulo sprong opnieuw bij Kalle op schoot en haalde uit naar het wijnglas, dat Kalle snel op tafel zette. Blijkbaar besteedden we niet genoeg aandacht aan de kat.

“Kan ik je op de een of andere manier helpen?” Ik probeerde professioneel te klinken, maar mijn stem bracht op een vreemde manier Pauli’s zelfvoldane preektoon in gedachten.

“Het is al voldoende dat je naar me wilt luisteren. Ik geloof niet dat moeder me alles heeft verteld over Heikki. Vertel jij het me dus maar.”

Dat deed ik, maar het was alsof ik op die manier alleen maar mijn daad probeerde goed te praten.

“En ik dacht nog wel, toen ik in de gevangenis zat, dat moeder in elk geval de rest van d’r leven niet meer mishandeld zou worden! Die gedachte heeft me erdoorheen gesleept. En moeder heeft me ook niet verteld dat ze soms dagenlang niets te eten had vanwege Heikki! Godvergeten egocentrische idioot die ik ben, ik moest zo nodig eerst mijn zaakjes op orde hebben voordat ik als vrij man mijn moeder gedag ging zeggen. Wel godverdegodver!” Zijn stem klonk verstikt; het was moeilijk te zeggen of dat van verdriet was of van woede. Sulo likte bezorgd zijn getatoeëerde hand, die opgehouden was met aaien.

“Ik doe Heikki echt geen kwaad”, zei Kalle opnieuw, alsof hij ook zichzelf daarvan probeerde te overtuigen. “Maar hopelijk blijft hij bij me uit de buurt totdat ik dit allemaal een beetje verwerkt heb. Laten we over iets anders praten. Wat doe je met kerst?”

“Kerstavond ben ik thuis, beide feestdagen moet ik werken. En jij?”

“Ik blijf natuurlijk bij moeder. Misschien gaan we kerstavond naar haar broer in Hamina, al weet ik niet zeker of een moordenaar daar wel welkom is.” Kalle lachte even. “Sorry dat ik zo zielig zit te doen. Ik heb dat nu eenmaal gedaan, en natuurlijk moet ik daarvoor verantwoording afleggen. Het laatste jaar in de gevangenis heb ik daar vaak over gepraat met die gozer bij wie ik nog steeds op bezoek ga. Hij had na een vechtpartij zijn stiefbroer van de rotsen de zee in geduwd. Mikke is daar zo van ondersteboven dat hij zichzelf van kant wil maken, omdat hij vindt dat je een moord alleen kunt vergelden door zelf te sterven. Ik zie dat anders, al wil ik mijn eigen daad niet bagatelliseren.”

“Bestaat er naar jouw mening zoiets als een gerechtvaardigde moord?” vroeg ik vol empathie, op zo’n toon die talkshowpresentatoren hanteren wanneer ze praten met mensen die iets vreselijks hebben meegemaakt.

“Nee. Tuurlijk, in de gevangenis hoor je allerlei verhalen. Een van die gozers bij ons op de galerij had met 73 dolksteken zijn stiefvader omgebracht, die hem jarenlang seksueel had misbruikt. De meesten van ons konden wel een rechtvaardiging verzinnen voor het misdrijf dat we hadden gepleegd, anders ga je eraan onderdoor. Velen zoeken hun toevlucht bij God of in drugs. Of in de drank, al speelt die bij veel moordzaken juist een belangrijke rol”, zei Kalle, en hij nam nog een slok van zijn wijn.

Wat zou hij zeggen als ik hem van mijn eigen daden op de hoogte bracht? Hij keek me aan met zijn bruine ogen, wachtend op een veroordeling, zo leek het, maar toch ook vriendelijk. Als hij hoorde dat ik drie mannen had gedood, zou hij waarschijnlijk niets meer met me te maken willen hebben. Ik voelde me een hypocriet monster, omdat ik naar zijn biecht zat te luisteren alsof ik zelf onschuldig was, alsof ik het recht had te kiezen tussen veroordeling of begrip. Desondanks speelde ik mijn rol verder, want ik wilde niet dat Kalle wegging.

“Hoe ben je aan je huidige woning gekomen?”

“Mirja en ik hebben die samen gekocht, een paar maanden voordat ik mijn vader doodsloeg. Zij regelde in het begin mijn zaken en heeft een jaar lang in het appartement gewoond, totdat ze haar nieuwe vriend leerde kennen. Toen hebben we afgesproken om de woning te verhuren. Mirja kreeg de beschikking over de auto en van de inkomsten uit de huur heb ik haar ten slotte uitgekocht. Waarschijnlijk had ze het gevoel dat ze me bedrogen had, omdat ze mijn vrijlating niet had afgewacht. Daardoor was alles veel gemakkelijker te regelen dan ik eigenlijk had verdiend. Het gaat goed met me nu, ik heb een huis en een baan, en dat terwijl ik slechts voorwaardelijk ben vrijgelaten. En dan zit ik ook nog de hele tijd te klagen. Vertel jij nu ook eens iets over jezelf.”

“Over mij valt niets te vertellen.” Om Kalles blik te vermijden stond ik op en haalde ik een zakdoek, want mijn neus kriebelde. De wijn had zich van mijn maag naar mijn benen verspreid; ik kon maar beter iets te knabbelen neerzetten. Ik vond een zakje zoute pinda’s in de kast en deed die in een schaaltje met kersenmotief. “Hoelang werk je al in Het Thuishonk?”

Ik at een paar pinda’s voordat ik antwoord gaf.

“Afgelopen september vier jaar.”

“Heb je het naar je zin daar?”

Sulo gaf de pinda in Kalles hand zo’n zwieper dat het nootje ervandoor vloog en over de vloer de hoek in rolde. De kat schoot erachteraan alsof het ’s werelds meest begeerde buit was en speelde er een tijdje kattenklauwhockey mee. Kalle barstte in lachen uit toen hij de kat zo bezig zag, die met zijn staart zwaaide en vliegensvlug zijn kop van de ene kant naar de andere draaide. Ook ik begon te giechelen; Sulo was ongelofelijk, het was alsof hij had aangevoeld dat we een ernstig en zwaar gesprek voerden en had besloten de sfeer wat op te peppen.

“Mocht je ooit een oppas voor hem nodig hebben, geef dan een seintje. Ik zet dat beestje graag z’n bakje met eten voor”, bood Kalle aan, en hij begon Sulo te vermaken met een opgerolde krant. Alsof het zo was afgesproken ging het gesprek verder over lichtere onderwerpen: katten, boeken, films. Kalle had blijkbaar zijn halve leven lezend doorgebracht, en ik voelde me behoorlijk onontwikkeld omdat ik niet wist wie Wislawa Szymborska was en nog nooit een boek van Kari Hotakainen had gelezen.

“Wie is jouw lievelingsschrijver?” vroeg hij.

“Ik heb er geen.” De wijn begon me naar het hoofd te stijgen, en ik voelde dat mijn huid rood werd en schilferde.

“Echt niet? Is er geen enkele schrijver wiens boeken je keer op keer opnieuw leest, zoals ik die van Calvino en Hotakainen?”

Ik dacht even na en bedacht er toen toch eentje. “Jawel, maar ik durf niet te zeggen wie. Je begint vast te lachen.”

“Ik beloof dat ik dat niet zal doen”, zei Kalle glimlachend.

“Lucy Maud Montgomery, die van die meisjesboeken. Je hebt waarschijnlijk zelfs nog nooit van haar gehoord.”

“Jawel hoor, ik heb die boeken zelfs gelezen. Waarom zou je je daarvoor schamen? Er zijn heel wat volwassen vrouwen die haar werk uit de bibliotheek lenen.”

Ik was ervan overtuigd dat Kalle mij diep vanbinnen maar een kinderachtige ouwe vrijster vond die was vastgeroest op basisschoolniveau, en die haar helden uit meisjesboeken haalde en om die reden niet in staat was een relatie met een man van vlees en bloed aan te knopen.

“Een paar dagen geleden kwam er een man met zijn twee kinderen, een jongetje en een meisje, in de bibliotheekbus. Alle drie juichten ze van blijdschap toen ze het laatste deel uit de serie Kalle de meesterdetective op de plank vonden. Het is vast enig om samen met je kinderen de lievelingsboeken uit je jeugd te lezen.”

Mijn hand, die zich net had uitgestrekt naar het bakje pinda’s, begon te trillen, het schaaltje viel op de grond en de nootjes vlogen alle kanten uit. Sulo schrok eerst van het gebonk, maar ging vervolgens op pindajacht.

“Gelukkig is het schaaltje nog heel”, merkte Kalle op, en hij boog zich samen met mij voorover om de pinda’s bij elkaar te zoeken.

“Ik kan maar beter geen wijn meer drinken”, probeerde ik te grappen. “O, hemel, is het al zo laat? Ik moet naar de lottotrekking kijken, daar doe ik aan mee.”

Ik had gehoopt dat Kalle weg zou gaan wanneer ik de tv aanzette, maar hij bleef zitten, niet alleen voor de lotto, maar ook voor het sportjournaal en de doelpunten die deze week in de Engelse liga waren gevallen. Ik moest opnieuw denken aan de zaterdagavonden in mijn jeugd, aan de voetbalwedstrijden waar mijn vader en mijn broers met een niet kapot te krijgen toewijding naar keken. Als de telefoon ging tijdens een wedstrijd, mocht mijn moeder niet opnemen, opdat het manvolk niet gestoord zou worden. Een aantal keren probeerde ik me bij hen aan te sluiten en ook te kijken, maar ik werd weggejaagd omdat ik altijd op het verkeerde moment moest hoesten – mijn vader stak de ene na de andere sigaret op als hij voetbal keek – of als ik giechelde als er iemand over de bal struikelde op het modderige veld. Pas later, als volwassen vrouw, kreeg ik in de gaten dat je ook kon genieten van de gespierde lijven van de spelers.

Ik schonk nog wat wijn in, maar liet de tv aanstaan. Dat was het gemakkelijkst, gewoon commentaar leveren op de programma’s.

Daar zaten we dan, twee moordenaars, terwijl we wanhopig probeerden te doen alsof we normale buren waren die een normale zaterdagavond met elkaar doorbrachten onder het genot van een glaasje wijn. Sulo lag tussen ons in te dutten als een harig bastion, maar dat kon niet verhinderen dat ik Kalles geur gewaarwerd, en de warmte die zijn lichaam uitstraalde. Waarom moest hij uitgerekend nú in mijn leven verschijnen, nu alles sowieso te laat was?

Na Dit was het nieuws begon ik te gapen en me veelzeggend uit te rekken.

“Ik ben moe, ik had afgelopen nacht dienst. En morgenmiddag moet ik weer werken.”

Kalle keek me vlug aan en glimlachte toen. “Gesnopen … Sorry dat ik ben blijven hangen, maar het is hier zo knus. En …” Hij spreidde zijn handen, en heel even moest ik vechten tegen de aandrang om me in zijn armen te werpen, alles te vergeten en de hele pijnlijke waarheid op te biechten. “Het lucht op om de zorgen over moeder te delen, en dan ook nog met iemand die weet waar ze over praat. Ik was kapot de afgelopen paar dagen, maar zo langzamerhand krijg ik het gevoel dat ik er wel weer bovenop kom. Bedankt, Säde.”

Kalle kwam naar me toe om me te omhelzen en gaf me een zoen op beide wangen. Tussen mijn benen gloeide een aanzwellende warmte die mijn lippen op zijn lippen wilde voelen en zijn handen overal. En juist daarom trok ik me terug, zo snel als maar enigszins mogelijk was zonder totaal onbeleefd te lijken. Toen Kalle weg was, keek ik naar de voetsporen die hij in de sneeuw had achtergelaten, en ik dacht aan alles wat hij me had verteld. Uiteindelijk was ik zo ondersteboven van de wijn en de absurditeit van het leven dat ik hysterisch begon te lachen.

De week daarop was ik voor het eerst zo verschrikkelijk ziek dat ik me genoodzaakt zag drie dagen ziekteverlof te nemen. Ik was tot niets anders in staat dan stilliggen en overgeven. Gelukkig had ik genoeg kattenvoer en kattenbakzand op voorraad, zodat Sulo niets tekortkwam. Het bericht dat Kalle donderdag achterliet op mijn antwoordapparaat bracht niet bepaald verbetering in mijn toestand.

“Met Kalle, hoi. Ik zou je graag nog even willen zien voor de kerst, moeder en ik gaan kerstavond naar Hamina. Heikki zit blijkbaar zo in de rats nu ik weer op vrije voeten ben dat hij zich nog steeds niet heeft laten zien, en moeder kalmeert langzamerhand weer een beetje. Bel me even, ik zal het ook nog een keer proberen. Hou je taai!”

Ik kon me er niet toe brengen het bericht te wissen, maar luisterde keer op keer opnieuw naar Kalles warme, lage stem, totdat het bandje begon te kraken. Kalle zei dat Heikki zich niet had laten zien. Was hij nog steeds spoorloos? Ik durfde niet vanaf mijn huis zijn nummer te bellen. Ik troostte mezelf met de gedachte dat heel wat mensen hun hond uitlieten in de bossen rond de GSM-zendmast; Heikki’s lichaam zou allang gevonden zijn als het daar was blijven liggen. Waarschijnlijk was hij maar heel even buiten bewustzijn geweest, waarna hij overeind was gestrompeld en was teruggekeerd naar Het Tinnen Fluitje om zichzelf zo verschrikkelijk te bezuipen dat hij zich niets meer van de gebeurtenissen kon herinneren.

Ik had geen warme adem gevoeld toen ik mijn hand voor zijn mond had gehouden.

In het weekend ging het beter met me. De nacht van zondag op maandag had ik nachtdienst, op maandagavond deed ik inkopen voor de kerst en kocht ik cadeautjes voor mijn collega’s. Toen ik nog ziek in bed lag had ik mezelf vermaakt met de vraag wat ik Kalle zou geven. Uiteindelijk besloot ik de cd Grondbeginselen van de boogie voor de onderbouw van de basisschool, een inleiding van Juice Leskinen te kopen, omdat Kalle had verteld dat hij de cassette helemaal had stuk geluisterd in de gevangenis. Twee dagen voor kerstavond zag ik licht in zijn venster en ik belde bij hem aan om mijn geschenk af te geven. Toen Kalle de deur opendeed, besefte ik onmiddellijk dat hij niet alleen was. Een sterke parfumgeur kwam me tegemoet, en in de gang stonden sierlijke damesschoenen met hoge hakken.

“Hier heb je een klein kerstcadeautje. Ik zal je verder niet storen, aangezien je bezoek hebt.”

“Mirja en Juuli zijn even binnengewipt om gedag te zeggen”, wist Kalle nog uit te brengen voordat er een klein meisje met onzekere stapjes de gang in trippelde en mij met grote, donkerblauwe ogen aankeek.

“Kom even binnen, ik heb ook iets voor jou. Je hoeft je schoenen niet uit te doen. Mirja, dit is mijn buurvrouw en goede vriendin Säde.”

Met mijn schoenen nog aan en mijn jas open sjokte ik de woonkamer in, waar een kleine, slanke vrouw met een Spaans uiterlijk op de bank zat. Ze stond op om me een hand te geven. “Mirja Koskinen-Kaitila. Aangenaam.”

Mirja had een sensuele glimlach en een zachte stem. Ze was mooi en charismatisch, en ik voelde mezelf klungelig en kleurloos vergeleken bij haar.

“Ik heb gehoord dat je een steun en toeverlaat bent geweest voor Anja. Vreselijk toch, wat er allemaal gebeurd is.” Er verschenen wat zorgrimpels rond haar grote, donkerblauwe ogen.

“Ik heb alleen mijn werk gedaan”, zei ik kortaf. Kalle kwam uit de slaapkamer met een groot, vormeloos pakket in zijn handen. “Zalig kerstfeest, Säde!”

Hij gaf me een warme omhelzing, maar liet de zoenen op mijn wang deze keer achterwege. Ik nam het pakket mee naar huis en besloot het pas op kerstavond te openen. Zo kinderachtig mocht een mens toch wel zijn rond deze tijd van het jaar.

De wereld was wit geweest vanaf de avond waarop ik Heikki Jokinen had meegelokt naar de zendmast. Voor kerstavond was er dooi voorspeld; dat was jammer. Een van de redenen dat ik me elk jaar opnieuw weer naar mijn ouders sleepte rond de feestdagen was dat we daarginds in Noord-Karelië gegarandeerd een witte kerst hadden. Ik haatte de sneeuwregens die in de winter in de hoofdstad vielen, en de januarimaanden waarin het daglicht zich slechts met moeite achter de grijze wolken vandaan wist te wringen. Op de ochtend voor eerste kerstdag leek het er verdacht veel op dat het zou gaan regenen. Ik trok de dekens over me heen en concludeerde dat er geen enkele reden was om mijn bed uit te komen.

Ik kookte rijstepap voor het ontbijt en versierde toen de kerstboom van een meter hoog die ik bij een benzinepomp had gekocht en die me in de bus heel wat meelijwekkende blikken had opgeleverd. Ik bevestigde een ster in de top en versierde de spar met een paar slingers, waar Sulo echter meteen aan begon te knagen. Om te voorkomen dat hij zich een koliek vrat moest ik de versiering buiten zijn bereik hangen, waardoor de spar nogal excentriek uitviel.

“Echt een boom voor ons”, zei ik tegen Sulo.

Ik keek naar de kerstboodschap op tv en verheugde me over het feit dat er nu eens niemand naast me zat te vloeken toen de toespraak in het Zweeds werd herhaald. Daarna zette ik de radio aan en ik kon mijn tranen niet onderdrukken terwijl Jorma Hynninen op de radio ‘Opnieuw denk ik terug aan toen’ zong. Ik luisterde naar mijn favoriete kerstliederen, klopte een eenpersoonsportie pruimencrème en zette dat in de koelkast om op te laten stijven. Rond een uur of drie begon het te miezeren. Ik deed de gordijnen dicht omdat het toch donker was en stak in beide kamers kaarsen aan. Tegen vieren belde ik naar mijn ouders, die ik voorloog dat ik op het punt stond naar mijn werk te gaan. Op de achtergrond hoorde ik hoe de kinderen van mijn broers lawaai maakten, en hoe een brullende vrouwenstem hen tot de orde riep. Ik had bijna drieduizend markka aan kerstcadeaus voor mijn verwanten uitgegeven; hopelijk waren ze er blij mee.

“Kun je ook tussen kerst en oud en nieuw niet komen?” jammerde mijn moeder.

“Ik krijg geen vrij, dit is voor ons de drukste tijd. Misschien lukt het eind januari. Het lijkt me leuk om weer eens te skiën.”

Nadat ik had opgehangen zette ik de sauna aan. Ik hield me trouw aan de kerstgebruiken uit mijn jeugd, hoewel ik net zo goed pizza had kunnen eten en de hele avond actiefilms had kunnen kijken als ik daar zin in had gehad. Maar rituelen gaven geborgenheid, vooral als je er op je eigen manier invulling aan mocht geven.

Uit het raam in de sauna zag ik hoe de regen een grijze prut maakte van de sneeuw in het hofje. Het was zes graden boven nul. Mijn moeder had gezegd dat het daarginds tien graden vroor en dat de hemel volkomen helder was. In het kaarslicht zag mijn bouwpakketsauna er heel knus uit; mijn schaduw tekende zich af tegen de wandbetimmering en hield me gezelschap. Mijn moeder zat nu ook in de sauna, die naar blokken berkenhout rook, en naar de berkentakken die al sinds het einde van de zomer in de diepvries klaarlagen voor deze gelegenheid. Het water uit de put was ijskoud, maar zou langzaam opwarmen wanneer het zich vermengde met het kokende water in de ketel op de hete saunastenen. Met wie zou moeder in de sauna zitten nu ik er niet was? Wij waren meestal als eerste gegaan, om daarna met gezwinde spoed het kerstmaal te bereiden. Vervolgens gingen mijn broers met hun respectieve gezinnen, en als een van de jongens toevallig even geen vrouw had, dan ging hij samen met mijn vader als laatste naar de sauna.

Ik dacht aan de hars die op je rug druppelde en aan de geur van mijn moeders ouderwetse shampoo, aan hoe de sneeuw glinsterde in het licht van het vuur dat onder het raam van de sauna was ontstoken. Ik dacht aan hoe het voelde om, slechts in een badjas gekleed, over het erf van de sauna naar het huis te lopen en dan ineens de warme woonkamer binnen te glippen. Ik zou het nooit meer meemaken.

Ik stapte onder de douche en schuurde mezelf grondig. Ik trok schone, comfortabele kleren aan en zette mezelf en Sulo het kerstmaal voor: een rolhammetje, zelfgemaakte ovenschotels van aardappel en koolraap, ingelegde haring, garnalen en paté. Er zat nog een restje rode wijn in de fles die Kalle en ik samen hadden gedronken, dat ik opmaakte voordat het zou verzuren. Kerst zou geen kerst zijn als je niet stampvol zat na het eten, dus at ik speculaasjes met blauwschimmelkaas als tussendoortje – een combinatie waar mijn vader en mijn broers bijna van over hun nek waren gegaan de vorige kerst – en als toetje was er romige pruimencrème. Bij mijn ouders thuis werd pruimenmoes gemaakt, waar niemand van hield, maar die gegeten moest worden omdat het een gebruik was dat mijn grootmoeder in het leven had geroepen.

Na de maaltijd ging ik op de bank zitten. Ik zocht kerstmuziek op de tv, maar er was niets anders op dan het quasi-vrolijke getingel waar ik zo’n hekel aan had, en ik had niet de puf om naar mijn slaapkamer te gaan en de radio aan te zetten. Daarom zat ik maar gewoon een beetje in de schemer; ik keek afwisselend naar de kerstboom en naar de schaduw daarvan op de wand en luisterde naar het troosteloze getik van de regen tegen de ruiten. Ik dacht aan mijn jeugd, aan de tijd na het kerstdiner maar vóór het bezoek van de kerstman, wanneer de pakjes nog ongeopend waren en alles nog mogelijk was. Door het raam in mijn kamer zouden de sterren glinsteren, in de verte zou de toren van de Oude Mijn glimmen, die in de vriesnacht altijd bedekt was met zilverglanzende rijp. Ineens kreeg ik verschrikkelijke heimwee. Niet naar mijn ouders of mijn broers, maar naar de geuren van mijn geboortestad: de geur van een dennenbos dat onder een dikke laag sneeuw lag, de geur van zwavel en koper die over de stad hing. Ik had heimwee naar het verwachtingsvolle gevoel binnen in mij, naar het meisje dat in de kerstman geloofde en naar de hoop dat ik, als beloning voor het feit dat ik me goed had gedragen, ten minste één van de cadeautjes zou krijgen die op mijn verlanglijstje stonden. Misschien niet datgene wat ik het liefst had willen hebben, maar toch iets waar ik reuzeblij mee zou zijn. Afgelopen kerst was er nog iets van dat meisje in mij over geweest. Daarna besefte ik dat de kerstman mijn brieven nooit had ontvangen.

De pakjes die ik van mijn ouders en collega’s had gekregen had ik in de gangkast verstopt; ik besloot dat het nu tijd was voor de komst van de kerstman.

“Tien cadeautjes, je zou haast denken dat ik braaf ben geweest”, zei ik tegen Sulo. “Er zitten er ook een paar voor jou bij. Zal ik ze voor je openmaken?”

In het ene pakje voor Sulo zat kattenchocolade, in het andere een muis met een opwindmechanisme erin, waar hij een paar minuten achteraan holde. Zelf begon ik met het uitpakken van het pakket dat van thuis was gekomen. Ik kreeg van mijn ouders wederom een katoenen nachthemd met lange mouwen, donkerblauw met lichtblauwe hartjes ditmaal. In het pakje van Tarmo en zijn gezin zaten theedoeken, waar Eija een randje omheen had gehaakt en met wit garen SV op had genaaid. Bovendien zat er een reepje chocola in van de kinderen. Aimo en de zijnen hadden de nieuwste roman van Laila Hietaniemi gestuurd en een borduurwerkje dat hun oudste op school had gemaakt. Reima en Tupu schonken een muts, handschoenen en een sjaal van grijze wol, die eruitzagen alsof ze uit Tallinn kwamen. In het pakje van mijn peettante zat, zoals elke kerst, een boekje met religieuze spreuken voor het komende jaar, voor elke dag één.

Ik ging verder met de pakjes van mijn collega’s. Maisa had een prachtige oranjerode zijden sjaal voor me beschilderd, met gele motieven erin die eruitzagen als stralen. Minna had heerlijke bonbons gemaakt, en Pauli schonk zo’n decoratieve vogelfiguur die de kerk verkocht om geld in te zamelen voor het kinderopvangwerk – die ik meteen aan Sulo gaf. Toen ik Laila’s cadeautje uitpakte moest ik hardop lachen: er zaten zilveren oorhangers in, in de vorm van een hamertje. Ik besloot om meteen na de kerst gaatjes in mijn oren te laten maken en vroeg me af waarom ik dat niet al veel eerder had laten doen.

Met opzet had ik Kalles pakje tot het laatst bewaard. Ik betastte het donkergroene papier met het gouden slingermotief alsof ik zocht naar Kalles aanraking en opende toen voorzichtig het pakket. Er zat een rieten mand in met twee flessen wijn, wit en rood, twee wijnglazen, een patent uitziende kurkentrekker, een apparaatje waarmee je de fles vacuüm kon zuigen zodat de wijn niet zou bederven, een pakje zoutjes, een potje zwarte olijven met pit en een grote doos bonbons. Onder in de mand lagen nog een picknickbestek en een roodgeruit tafelzeil. Op het kaartje stond, onder de kerstwensen: Ook ’s winters kun je picknicken – op de vloer in de woonkamer bijvoorbeeld.

De rest van de avond keek ik naar de tv of las ik afwezig in het boek dat ik had gekregen. Tussendoor vroeg ik me af of Kalle al plannen had voor oudejaarsavond, en zo niet, wat voor picknick ik hem in dat geval zou voorschotelen. Terwijl ik in bed lag, op de grens tussen waken en slapen, bedacht ik dat ik nog nooit eerder zulke prachtige kerstgeschenken had gekregen.

Op eerste kerstdag luierde ik tot het middaguur. Ik zette de radio aan om wat aanspraak te hebben bij het ontbijt; toevallig stond hij nog op het lokale radiostation ingesteld. De nieuwsberichten begonnen toen ik net aan mijn tweede kopje koffie toe was. Dat bleef tegen mijn lippen steken toen ik hoorde dat op de Eestinkallio het lijk van een onbekende man was gevonden.