15
Het eerste wat in me opkwam was om naar buiten te rennen en Koivu en Wang te vertellen dat ze er volkomen naast zaten. Maar dat deed ik niet, omdat ik een lafaard was. Ik bleef uit het raam staren en zag hoe de politiewagen zonder zwaailichten of sirene te voeren het hofje uit reed. Er was dan ook geen haast geboden; de arrestant had zich zonder verzet overgegeven.
Het was logisch dat ze Kalle ervan verdachten Heikki te hebben omgebracht; hij leek het meest voor de hand liggende motief te hebben, hetzelfde als toen hij zijn vader had vermoord. De agenten hadden alleen maar even hoeven checken of Heikki Jokinen verwanten met een strafblad had, en daar hadden ze de vermoedelijke dader al te pakken.
Hoe waren ze erachter gekomen dat ook Heikki Anja had mishandeld? Hadden ze contact opgenomen met Het Thuishonk? Hadden ze Anja ondervraagd?
Ik twijfelde even bij de telefoon, maar kon het niet opbrengen om Anja te bellen. Er zat niets anders op dan te wachten.
Hopelijk had Kalle een alibi voor de avond waarop Heikki was gestorven. Misschien had hij moeten werken in de bibliotheekbus of was hij bij een vriend thuis geweest. Maar wist de politie wel om welke avond het precies ging? Hoe nauwkeurig kon de patholoog-anatoom het tijdstip van overlijden vaststellen als het lijk wekenlang in het bos had gelegen?
Zelfs Tauno Palo’s films konden me niet meer helpen. Doelloos liep ik rond in mijn kleine appartement. Van tijd tot tijd drukte ik Sulo zo stevig tegen me aan dat hij piepte van de pijn. Slapen zonder slaaptablet kon ik wel vergeten. Ik liep naar het medicijnkastje en pakte het ene potje na het andere. Het leek verrassend lastig om met behulp van pillen zelfmoord te plegen. En wat moest er van Sulo worden? Ik kon hem toch niet zomaar in de steek laten?
Daarom nam ik maar één slaaptablet. Tegen de ochtend begon ik te woelen, ik dronk wat water en viel opnieuw in slaap. In mijn droom zag ik mezelf weer als kind; ik rende over het erf naar het meer, waar mijn broers aan het zwemmen waren. Ineens ging Reima kopje-onder, ik snelde achter hem aan het ijskoude water in. Ik wist hem bij zijn haren te grijpen, maar toen ik hem boven water probeerde te trekken, veranderde hij in Kalle. Ik gilde om hulp, want ik kreeg hem met geen mogelijkheid de oever op. Daar stond hoofdinspecteur Kallio, die me een touw toewierp en riep dat ik Kalle alleen kon redden als ik zelf losliet en verdronk. “Het doet maar heel even pijn!” zei ze bemoedigend. Toen werd ik wakker, mijn nachthemd was nat van het zweet. Het was de ochtend van oudejaarsdag.
Ik probeerde opnieuw in slaap te vallen, maar tevergeefs. Ik had avonddienst en hoefde me dus niet te haasten. Er stond ons weer een drukke nacht te wachten. Terwijl sommigen van onze cliëntes hun man plechtig hoorden beloven dat hij haar nooit meer zou slaan, werd elders een vrouw voor het eerst afgeranseld en weer ergens anders voor de vijftiende keer. Met kerst had men met het hele gezin thuis op de bank gezeten, op oudejaarsavond hoorde je de stad in te gaan en je flink te bezuipen. Nu dronken de vrouwen zelf ook, en dat had bepaald geen positieve invloed op het aantal geweldsdelicten.
De gedachte aan de oudejaarspicknick met Kalle waar ik op kerstavond over had gefantaseerd schoot door me heen, en ik voelde de tranen in me opwellen. Ik richtte me net ver genoeg op om bij de telefoon te kunnen en draaide Kalles nummer. Er werd niet opgenomen; blijkbaar had hij de nacht in de cel doorgebracht. Een paar jaar geleden had ik de gelegenheid gehad de politiecellen op het bureau in Espoo te bezichtigen. Het waren hokjes van een paar vierkante meter, met als enig echt meubelstuk een bed met een stinkende, versleten matras, zonder kussen of deken, laat staan lakens. Er was een vuilgeel betonblok dat dienstdeed als tafel, en daarnaast waren er een toiletpot en een wastafel van gedeukt aluminium. Te oordelen naar de geur functioneerde de afvoer ook niet optimaal. Het wettelijk voorgeschreven zonlicht kwam door een luikje in het plafond, en je kon er de tijd verdrijven met het lezen van de krabbels op de muur van eerdere arrestanten, die zo te lezen basiskennis van de grammatica noch een woordenschat van betekenis bezaten. In zo’n cel bevond Kalle zich op dit moment, terwijl ik degene was die daar thuishoorde.
Sulo’s gemauw dwong me mijn bed uit te komen. De hemel strooide traag sneeuwvlokken uit over het hofje, in het wilgenbosje zaten een paar eksters te klappen. Op de sparrenhaag lag al een laagje sneeuw; gelaten droegen de takken hun last. Ik had geleerd te zien of ze door de wind, door een vogel of door een eekhoorn in beweging werden gebracht. Op dit moment waren ze volkomen roerloos. Het leek wel alsof de wereld vandaag zou vergaan, terwijl er alleen maar een jaar ten einde liep.
Tijdens het ontbijt overwoog ik opnieuw om de politie te bellen met een anonieme tip inzake Heikki’s dood. Maar wat zou ik moeten zeggen? Ik zou natuurlijk kunnen beweren dat ik in dezelfde bus had gezeten als hij, en dat ik had gezien dat er een onguur type tegelijk met hem uitstapte. Maar zou de politie iemand die anoniem wilde blijven serieus nemen?
Ik besloot me aan te kleden en Anja te bellen om te vragen hoe het ging, en net te doen alsof ik niet wist dat Kalle was gearresteerd. Ik kamde mijn haren zorgvuldig en trok mijn rode trui aan – voor mijn gevoel de kleur rood waarmee een matador een stier probeert te stangen. Mijn gezicht was echter nog net zo bleek als altijd. Ik poederde mijn wangen een beetje, zodat ik er wat gezonder uitzag. Toen belde ik Anja.
“Goedemorgen, met Säde Vasara. Hoe gaat het?”
“Goedemorgen, Säde! Ik vind het allemaal maar zwaar. Heb jij Kaarlo gezien? Ik heb geprobeerd hem te bellen, maar hij neemt niet op.
“Ik heb ook niets van hem gehoord.”
“De politie was hier gisteren om over Heikki te praten en toen is me ontglipt dat we … problemen hadden”, snufte Anja.
“Je hebt ze dus verteld wat hij je heeft aangedaan?”
“Niet alles. Over de doden niets dan goeds, zo is het toch? Ik heb over zijn drankzucht verteld en gezegd dat hij sloeg als ik hem niet meteen geld gaf.” Anja barstte in huilen uit, maar ik stelde me voor dat ik een Amerikaanse privé-detective was die een onschuldige man van alle blaam moest zuiveren, en vroeg: “Heeft de politie gezegd hoe Heikki om het leven is gekomen?”
Het duurde even voordat Anja in staat was te antwoorden. “Nee, helemaal niets. Ik ben zo bang dat Kaarlo …”
Zonder het te willen was Anja Kalles grootste vijand geworden. Ze had hem niet willen vertellen dat Heikki gewelddadig was, uit angst dat Kalle woedend zou worden, maar nu had ze dat wel tegen de politie gezegd … Alleen dankzij mijn jarenlange ervaring in het verbergen van mijn gevoelens kon ik mezelf ervan weerhouden in de hoorn te brullen. In plaats daarvan zei ik zo rustig als ik kon: “Kalle heeft Heikki niet vermoord, dat garandeer ik je. Hij wist immers niet wat Heikki je aandeed.”
“Ja … Ik was nogal overstuur toen de politie hier was. Misschien hebben ze nu wel een verkeerde indruk gekregen. Ik weet niet eens meer wat ik gezegd heb, het is ook allemaal zo vreselijk …”
“Weet je nog hoe die rechercheurs heetten? Heb je een politierapport moeten ondertekenen?”
“Er is helemaal niets opgeschreven. Ze zeiden dat ik later nog een keer naar het politiebureau moest komen, als dat nodig was om de zaak op te lossen. Een van de twee was een blonde jongeman, de andere een vrouw met een Chinees uiterlijk. Ik kon eerst bijna niet geloven dat zij van de politie was.”
Blijkbaar waren Koivu en Wang belast met het onderzoek naar Heikki’s dood. Ik probeerde er nog achter te komen wat de rechercheurs allemaal hadden gezegd, maar Anja was te druk bezig met haar eigen verdriet.
“Bel mij maar als je behoefte hebt aan een luisterend oor”, zei ik. “Heb je het nummer van mijn werk?”
Toen ik ophing, zag ik dat ik een knoop in het krulsnoer had gedraaid. Net toen ik de boel weer had ontward, ging de telefoon.
“Met rechercheur Pekka Koivu van de politie van Espoo, goedendag.”
Mijn eerste impuls was om ervandoor te gaan. Met de taxi naar het vliegveld, een ticket naar om het even welke bestemming en mijn rekening plunderen. Alleen de gedachte aan Sulo hield me tegen. Er schoot een onwaarschijnlijke hoeveelheid gedachten door mijn hoofd in de twee seconden die verstreken voordat ik terug kon groeten.
“We zijn bezig met het onderzoek naar de dood van een man genaamd Heikki Jokinen en zouden graag in verband hiermee met u willen praten.”
Ik was gezien in het gezelschap van Heikki. Maar hoe hadden zo snel achter mijn identiteit weten te achterhalen? Was de getuige een buurman?
“Zou u komende maandag, 4 januari, om twee uur naar het politiebureau kunnen komen voor verhoor?”
Maandag pas? Dan hadden ze blijkbaar geen feiten gevonden die belastend voor mij waren. De nacht van zondag op maandag moest ik werken; van slapen zou dus niet veel komen. Had de politie extra tijd nodig om bewijsmateriaal te verzamelen?
“Ja, dat kan wel”, antwoordde ik. Vervolgens vroeg ik op zo onschuldig mogelijke toon: “Ik weet wie Heikki Jokinen was en dat hij dood is, maar ik begrijp niet goed wat ik met de kwestie te maken heb.”
“Daar hebben we het maandag wel over”, zei Koivu zakelijk, maar hij vervolgde met beduidend vriendelijker stem: “Om twee uur dus. Vraagt u bij de conciërge naar rechercheur Koivu van Geweldsdelicten. Gelukkig nieuwjaar.”
“Dank u, insgelijks.”
Zou ik een advocaat moeten bellen? Het zou een hele opluchting zijn om iemand te kunnen vertellen wat ik had gedaan, en waarom. Ik overwoog even om dat te doen, maar zette de gedachte toen van me af, omdat ik toch niemand kon bedenken. Via mijn werk kende ik weliswaar een paar advocaten, maar daar zat niemand tussen die ik in vertrouwen zou willen nemen.
Ik moest nog naar Helsinki voordat ik aan het werk ging, en dus moest ik opschieten. Alles was beter dan hier thuis te zitten wachten. Sulo bleef op mijn bed liggen slapen, onder het leeslampje. Ik had het hart niet om het licht uit te doen, zo heerlijk lag de kat in de warmte te kronkelen.
Op het werk was het druk, zoals verwacht. Maisa en ik hadden eindelijk weer eens samen dienst. Ze vertelde dat Jonna naar familie in Peraseinäjoki was vertrokken, waar ze veilig hoopte te zijn voor haar pooier. Haar neven hadden beloofd iedere achtervolger met hun baseballknuppels in elkaar te timmeren.
“Die aangifte is uiteindelijk niets geworden, omdat Jonna bang was een aanklacht wegens drugsgebruik en bezit van verdovende middelen aan haar broek te krijgen. Ze doet hard haar best om af te kicken, waarschijnlijk is ze daarom naar een plek gevlucht waar de drugs niet voor het grijpen liggen.”
“Denk je dat het haar zal lukken, in d’r eentje?”
Maisa schudde haar hoofd. “Ik denk van niet, maar ik hoop het maar. We hebben ook een afspraak bij het bureau voor geestelijke-gezondheidsvraagstukken. Ze is echt helemaal aan het eind van d’r Latijn. Heb je trouwens in de krant gelezen dat die schooier van een zoon van Anja Jokinen dood in het bos is gevonden? Het lot is de zaken aardig hardhandig aan het regelen voor onze cliëntes.”
Ik probeerde geen spier te vertrekken en vertelde dat ik die ochtend met Anja had gesproken.
“Kom na Driekoningen een keer bij ons eten, dan kunnen we eens uitgebreid met elkaar praten en bekijken hoe we Pauli hier de deur uit gaan krijgen”, zei Maisa grijnzend. Ik glimlachte terug. Ik wilde niet vertellen dat ik niet lang meer in Het Thuishonk zou werken. Hopelijk zou de politie Maisa niet oproepen voor verhoor. Stel dat ook zij vraagtekens zou plaatsen bij al die sterfgevallen? Het leek wel of iedereen een bedreiging vormde, hetzij voor mij, hetzij voor Kalle. Hoe kon ik in vredesnaam de dingen zo regelen dat we geen van beiden beschuldigd zouden worden van Heikki’s dood?
Als Kalle veroordeeld werd voor de moord op zijn broer, zou hij niet alleen een nieuwe straf opgelegd krijgen, maar eveneens zijn oude moeten uitzitten. Als dat dreigde te gebeuren moest ik bekennen: zo lang zou ik uiteindelijk toch niet hoeven te zitten.
Pauli’s komst onderbrak mijn gepeins.
“Heb je nu je zin?” vroeg hij met een hoofd dat zo rood was dat mijn trui erbij verbleekte.
“Hoe bedoel je?” Ik dacht even dat hij het over Heikki’s dood had.
“Pastoor Voutilainen heeft het bestuur van de stichting bijeengeroepen voor een extra vergadering, naar aanleiding van die brief van Tiina Leiwo.”
“O, dat.” Ik was die hele kwestie alweer vergeten en had ook niet de puf om daarover met Pauli te ruziën.
“Besef je wel dat dit schadelijk kan zijn voor onze werkzaamheden?” Pauli kwam dichter bij me staan en ik rook de stroperige geur van zijn aftershave.
“Dat zal wel meevallen. Er is nu ook dat project ter preventie van huiselijk geweld, en er wordt steeds vaker over het onderwerp gesproken. Als we resultaat kunnen tonen krijgen we meer geld”, zei ik koeltjes, en ik beende de deur uit. Misschien zou dat mijn laatste wapenfeit zijn in Het Thuishonk: wisseling van de leiding. Pauli had nog een paar jaar te gaan tot zijn pensioen; kon hij niet vervroegd uittreden? Maisa zou een goede opvolger zijn. En als Pauli nou eens ziek werd …
Stop daarmee! brulde ik tegen mezelf. Pauli was een grote idioot, maar hij was niet gevaarlijk, in tegenstelling tot Ari Väätäinen, Pasi Leiwo en Heikki Jokinen. Ik hoefde hem niet uit de weg te ruimen. En toch kon ik moeiteloos drie manieren bedenken om hem van kant te maken.
Gelukkig was er veel te doen in Het Thuishonk. Ik bleef nog wat langer om de ergste drukte weg te werken, en het was al bijna middernacht toen ik eindelijk voor mijn huisdeur stond. Er klonk muziek vanuit het hofje: het nieuwjaarsfeest voor de hele buurt was in volle gang. Ik had me voorgenomen niet te gaan, want er liepen toch alleen maar vrolijke en aangeschoten stelletjes rond, waardoor ik nog sterker het gevoel kreeg een buitenstaander te zijn. Ik was sowieso niet van plan om oud en nieuw groots te vieren, vooral niet omdat ik de volgende ochtend moest werken.
Ik gaf Sulo te eten en probeerde het buurtfeest in de gaten te houden, om te zien of Kalle daar ook rondliep. Donkere gedaanten dansten op de binnenplaats, die door gele lantaarns en een bijna volle maan werd verlicht, maar geen van de gestalten leek me groot genoeg om Kalle te kunnen zijn. Ik draaide zijn nummer – al was het maar om hem een gelukkig nieuwjaar te kunnen wensen – maar hij nam niet op. Tegen middernacht werd de muziek nog harder gezet; ik kon de woorden ‘It’s a final countdown’ onderscheiden. Ik keek vanachter de gordijnen toe hoe klokslag twaalf de champagneflessen openknalden. Zou ik een van de wijnflessen openen die Kalle me had geschonken? Ik besloot toch maar naar bed te gaan, en het lukte me zowaar om de slaap te vatten. Ik hoorde nog net dat buiten het lied over de Dood, mijn vriend, werd gedraaid.
De lantaarns op de binnenplaats waren nog steeds niet gedoofd toen ik mezelf om kwart voor zeven het bed uit sleurde. Je kon je nauwelijks voorstellen dat de dagen alweer langer werden. Toen ik de krant haalde gluurde ik even in Kalles brievenbus. Er zaten twee kranten in, die van vandaag en gisteren waarschijnlijk, en een paar brieven. Hij was dus blijkbaar nog niet op vrije voeten gesteld. Terwijl ik naar mijn werk reed zag ik de gelige wanden van de cel voor me, en Kalle die schreeuwde en met zijn vuisten op de deur sloeg.
Het was een hele opluchting om op het werk met andermans problemen bezig te zijn en mijn eigen sores even te vergeten. Een van onze cliëntes had een baby van een halfjaar oud bij zich, die net had geleerd rechtop te zitten en die een brede lach om zijn tandeloze mondje liet zien zodra het hem weer eens was gelukt om overeind te komen. Zijn moeder was dermate overstuur door de eerste ernstige ruzie in het gezin dat ze de verzorging van het kindje maar al te graag aan mij overliet. Ik voerde de kraaiende baby een aardappelprutje en gepureerde perzik. Toen het tijd was voor zijn middagslaapje, nam ik hem op schoot en gaf ik hem de fles. Het hoofdje met de zachte krulletjes rustte tegen mijn rechterborst, de beentjes trappelden enthousiast tegen mijn linkerschouder. De baby rook licht naar wasverzachter en gepureerde perzik. Hij slurpte een tijdje van de melk en viel toen in mijn armen in slaap. Ik was graag nog een tijdje zo blijven zitten, met de baby op schoot in de schemerige kamer, kijkend naar de rozenrode en donkerpaarse tinten van de zonsondergang en onderwijl de geuren opsnuivend van het snuffende wezentje in mijn armen, maar de andere cliëntes hadden ook aandacht en verzorging nodig. Ik bracht het kind naar bed. Mijn borst voelde koud aan nu zijn hoofdje er niet meer tegenaan lag.
Anneli zat samen met een paar cliëntes naar het schansspringen op tv te kijken. In mijn jeugd waren de nieuwjaarstoespraak van president Kekkonen en het toernooi op Garmisch-Partenkirchen heilige evenementen geweest, die absoluut niet onderbroken mochten worden. Het middagmaal gebruikten we altijd tijdens het concert van het Wiener Philharmoniker, wat ik jammer vond. Ik had graag de rijk versierde operazaal en de prachtig geklede balletdansers willen bewonderen, maar mijn moeder zei dat die mannen er schaamteloos uitzagen in hun maillots, dus had ik niets voor de televisie te zoeken.
Ik liet het schansspringen voor wat het was en vulde een paar overschrijvingskaarten in, hoewel de betalingen pas na het weekend de deur uit moesten. De komende twee nachten had ik dienst, aangezien de collega’s met een gezin in het weekend de nachten graag thuis doorbrachten. Sulo maakte het niet uit of ik overdag of ’s nachts aanwezig was, zolang ik maar af en toe opdook.
Bij thuiskomst controleerde ik Kalles brievenbus opnieuw. Die was nog verder volgepropt. Er scheen geen licht achter zijn ramen. Onder aan de trap kwam ik de buurvrouw van de verdieping onder de mijne tegen, die me eerst een gelukkig nieuwjaar wenste en toen begon te roddelen. Iedereen wist dat Kalle was afgevoerd door de politie, maar niemand wist waarom. Ik vermoedde dat ze me wel eens in Kalles gezelschap had gezien en dat ze er nu via mij achter probeerde te komen wat de reden was voor zijn arrestatie. Maar ik zei dat ik geen idee had en sloeg haar aanbod om koffie te komen drinken af. Gelukkig had ik Sulo; tegen hem kon ik me beklagen over de verachtelijke instelling van de mensen. Het zou niet lang meer duren of ze kwamen erachter dat Kalle al een keer in de gevangenis had gezeten wegens doodslag, en dan zouden de verhalen pas echt op gang komen.
Het begon weer te sneeuwen. Ik veegde mijn terras schoon, hoewel het binnen een uur weer net zo wit zou zijn als daarvoor. Ik las verder in het boek dat ik met kerst had gekregen, maar mijn gedachten dwaalden telkens af naar mijn eigen fabeltjes, waar ik langzaam maar zeker in verstrikt was geraakt. Om een uur of zeven stond ik op om thee te zetten, en precies op dat moment ging de bel. Ik schikte snel mijn haar en deed open.
Het was Kalle. Hij schudde de sneeuw van zijn schouders en zag eruit alsof hij zojuist een lange wandeling had gemaakt. In zijn bruine ogen lag eenzelfde soort mat vlies als op thee die te lang gestaan heeft. Ik besefte dat hij tegen zijn tranen vocht.
“Mag ik nog even binnenkomen?” vroeg hij.
“Uiteraard. Waarom hebben ze je gearresteerd?”
“Dat is toch zeker wel duidelijk”, snauwde Kalle terwijl hij zijn jas uittrok. “Heikki is onder verdachte omstandigheden om het leven gekomen, en ik heb al een familielid op mijn geweten. De politie heeft dinsdag met moeder gesproken, en die heeft waarschijnlijk net iets meer losgelaten dan goed voor me is.” Kalle ging op zijn inmiddels vertrouwde plekje op de bank zitten en Sulo sprong meteen bij hem op schoot.
“Ik was net thee aan het zetten. Wil je ook?”
“Lekker, graag. Säde, ik heb de politie verteld dat wij in Heikki’s woning zijn geweest. Ze zullen jou waarschijnlijk ook willen ondervragen.”
“Ik moet maandag om twee uur op het bureau zijn.”
Ik zette theekopjes en de koektrommel op tafel, en vermeed Kalles blik.
“Hoelang hebben ze je vastgehouden?”
“Zo lang als de wet toestaat: twee etmalen. Dat was trouwens meer dan genoeg. Ik wist meteen weer hoe het vijf jaar geleden voelde, toen ik voor het eerst de nacht in een politiecel doorbracht en besefte dat mijn leven naar de knoppen was. Ditmaal hebben ze me gelukkig laten gaan, voorlopig. Ze zeiden dat ze volgende week weer contact zouden opnemen. Afgelopen nacht was ik bij moeder; ik heb geprobeerd haar duidelijk te maken dat ik Heikki niet heb vermoord, maar ik geloof niet dat me dat gelukt is.”
Kalle boog zich voorover naar de stoel waar ik op zat en zei toen fel: “Ik zeg het jou ook: ik heb Heikki niet vermoord. Dat van die mishandelingen wist ik nota bene pas toen hij allang verdwenen was. Geloof je me?”
“Ja”, zei ik hees, en ik stond op om thee te halen voordat Kalle me bij mijn pols kon grijpen. “Heeft de politie verteld hoe Heikki om het leven is gekomen?”
“Ze hebben me helemaal niets verteld. Toen ik zijn lijk moest identificeren zag ik dat hij blauwe plekken had op zijn voorhoofd en zijn kin. Ik heb alleen zijn hoofd en schouders kunnen zien, de rest was met plastic afgedekt. Misschien dat daar schot- of steekwonden onder te zien zijn. Het enige wat ik te weten ben gekomen is dat de politie uitgaat van een al dan niet in scène gezette overval, omdat zijn portemonnee weg is.”
Ik schonk thee in; mijn handen trilden gek genoeg niet. Kalle was vrijgelaten. Dat moest toch betekenen dat de politie geen waterdichte bewijzen tegen hem had. En als het feit dat ik in Heikki’s appartement was geweest de enige reden was dat ik verhoord moest worden, dan hoefde ik me geen zorgen te maken.
“Dit is een grote nachtmerrie”, verzuchtte Kalle. “Het was al erg genoeg om erachter te komen dat Heikki moeder mishandelde, en nu is hij nog dood ook.” Hij slurpte van zijn thee en brandde zijn mond. Ik bracht hem wat koud water en bood mijn excuses aan.
“Ik ben hier degene die zich moet verontschuldigen: ik kom zomaar ineens binnenvallen om mijn hart bij je uit te storten”, antwoordde Kalle.
“Ik ben eraan gewend te luisteren”, zei ik, zijn bezwaren wegwuivend. Eerlijk gezegd was Kalle een van de weinige mensen die ik vrijwillig en geïnteresseerd aanhoorde, niet omdat het mijn werk was of omdat hij me daardoor aardig zou vinden. Ook mijn klas- en studiegenoten hadden bij mij altijd een luisterend oor gevonden voor hun liefdesverdriet, omdat ik geen wederdienst verlangde. Ik had geen liefdesrelaties.
“Dat heb ik gemerkt, ja. Je zou best eens iets meer over jezelf kunnen vertellen.”
“Over mij valt niets te vertellen.”
“Dat lijkt me sterk.”
“Geloof me nu maar.”
“Nee. Ik vind dat je veranderd bent. De vrouw met wie ik destijds in het café kennismaakte was echt onwaarschijnlijk schuw. Schuw ben je nog steeds, maar op een andere manier. Ik snap het heus wel, hoor, dat je bang voor me bent, voor een veroordeelde moordenaar. Niemand wil waarschijnlijk zijn leven met zo iemand delen. Maar dat ik ondanks je angst hier bij je op de bank mag zitten, en dat je me gelooft als ik zeg dat ik Heikki niet heb vermoord, daar kan ik niet bij.”
Ik snoerde mezelf de mond door een slok thee te nemen, zodat ik niet kon antwoorden. Kalle was gevaarlijk: nog even en hij zou me van mijn blaadjes ontdoen als was ik een rijpe artisjok. Hij zou elk geheim dat ik koesterde uit de blaadjes zuigen en ten slotte mijn ziel aan stukjes snijden, als een zachte artisjokbodem die erop wacht gegeten te worden.
Ik begon te huilen.
Heel even maar staarde Kalle me aan, toen boog hij zich voorover en begon hij teder mijn rug te strelen. Ik stond mezelf toe daar even van te genieten, toen duwde ik hem weg. Ik mocht hem niet laten kennismaken met mijn lelijke en misvormde lichaam, om van mijn misvormde geest maar niet te spreken. Toen ik in staat was door mijn tranen heen te kijken, zag ik zijn verbijsterde blik. “Mijn god nog aan toe, wat is er met je aan de hand?” riep hij zo hard dat het leek alsof hij me door elkaar schudde.
Dat was het moment geweest om hem alles te vertellen. Maar ik kon het niet.