3
Het was dinsdagmiddag rustig op Het Thuishonk. De oudste kinderen van de Väätäinens waren naar school, Mirja zat in de kerk en Anja Jokinen was teruggekeerd naar huis. Haar zoon Heikki had gebeld en verteld dat hij duizend markka had gewonnen in een loterij. Daar zou hij niet lang van kunnen drinken, maar een paar dagen kwam hij er wel mee door en dus waren Anja en haar pensioencentjes voorlopig even veilig.
De kapster had echt iets leuks weten te maken van Sirpa’s kapsel. Haar nekharen had ze tot op een halve centimeter moeten afknippen, maar aan de zijkanten was er nog dusdanig veel overgebleven dat Sirpa er niet langer uitzag als een gevangene in een concentratiekamp, en de langere haren waren over de kale plekken gekamd. Het was een asymmetrisch kapsel, maar je kon je goed voorstellen dat dit het nieuwe modebeeld was dat uit Londen was overgewaaid.
“Als mensen ernaar vragen, dan zeg je maar dat je model hebt gestaan”, zei kapster Arja zachtjes. Toen richtte ze zich tot mij: “Luister, Säde, jouw haar ziet er ook niet best uit. Het lijkt wel of het is uitgedund sinds de laatste keer dat ik je gezien heb, en het glanst ook niet. Wordt het niet eens tijd voor een kleurspoeling en een ondersteunend permanent?”
Ik weigerde, hoewel ik zelf ook wel wist dat ik een vreselijk kapsel had. In plaats daarvan vlocht Arja gratis en voor niets het haar van Marjo Väätäinen in, die inmiddels van school was teruggekeerd. In de tussentijd sprak ik opnieuw met Sirpa. Ik zei dat ze niet verplicht was om Ari tijdens het gezinsgesprek onder ogen te komen, hoezeer hij haar daar ook om smeekte en hoezeer Pauli haar ook onder druk zou zetten.
“Uiteraard moet je doen wat jou het beste lijkt”, zei ik ten slotte, omdat me dat nu eenmaal was opgedragen. De gezinsgesprekken vormden een van de centrale behandelmethoden van Het Thuishonk. Daarin werd de situatie geanalyseerd die tot het gebruik van geweld had geleid, en werd nagedacht over de vraag hoe een dergelijke situatie in de toekomst kon worden voorkomen. Er werd niet naar een zondebok gezocht, maar naar begrip. Op Het Thuishonk was de man niet automatisch de schuldige; geweld binnen het gezin werd beschouwd als een gemeenschappelijk probleem waarover met alle betrokkenen gesproken diende te worden. We streefden ernaar om twee medewerkers van Het Thuishonk aanwezig te laten zijn bij zo’n sessie, Pauli en een van de vrouwen, opdat geen van beide partijen het gevoel kreeg in de minderheid te zijn.
De gesprekken met de Väätäinens verliepen meestal volgens hetzelfde patroon. Ari begon door zijn spijt te betuigen en te vertellen hoeveel hij van Sirpa hield en hoe bang hij was om haar kwijt te raken. Hij weet zijn gewelddadigheid aan jaloezie: Sirpa was mooi, en Ari kon het niet uitstaan dat andere mannen achter zijn vrouw aan zaten. Ari’s monologische klaagzang duurde altijd eeuwen, en Pauli onderbrak hem zelden. Vervolgens was het Sirpa’s beurt om te bezweren dat ze niet met andere mannen flirtte en dat ze zich zelfs niet kon voorstellen dat ze Ari ooit zou bedriegen. Daarna werd bekeken wat Ari’s jaloezie had opgewekt: de glimlach van de buurman, of de hand van de verkoper achter de slagersvitrine in de supermarkt, die heel even die van Sirpa aanraakte terwijl hij haar de bestelling overhandigde, was voldoende reden om haar een blauw oog te slaan of een gebroken rib te bezorgen. Anders dan de meesten van onze mannelijke cliënten sloeg Ari zijn vrouw niet wanneer hij bezopen was; hij dronk namelijk geen sterkedrank. Hij was ook zonder alcohol gevaarlijk genoeg.
Ari had niets tegen de gezinsgesprekken, maar weigerde in therapie te gaan; hij was toch zeker niet gek? Hij hield alleen meer van zijn vrouw dan de gemiddelde man. Een dergelijke liefde was hartstikke pijnlijk. Konden we ons daar zelfs maar een voorstelling van maken? Uit de blik in zijn ogen leidde ik af dat hij mij in elk geval niet tot zulke gevoelens in staat achtte, laat staan dat iemand anders de moeite zou nemen om zo gepassioneerd van mij te houden. Ik wist dat hij gelijk had.
Als Sirpa akkoord ging met het gezinsgesprek zou ik niet langer voor Ari buigen maar hem zeggen waar het op stond. Ik zou hem vertellen dat hij een zwaargestoorde idioot was die liefde verwarde met bezitsdrang.
Sirpa had niet erg veel verteld over haar jeugd, maar ik had weten los te peuteren dat ze een gewelddadige vader had gehad, net als Ari. Het huwelijk dat ze als prille twintigers hadden gesloten, was voor beiden een vlucht geweest, weg van de ruzies in het ouderlijk huis. Ari had een veilige keuze geleken omdat hij niet dronk, in tegenstelling tot Sirpa’s vader. Toen Ari’s handen desondanks nogal los bleken te zitten, was Sirpa geweld als een vanzelfsprekend onderdeel van het huwelijksleven gaan beschouwen. Iets anders had ze immers nooit gekend.
Toen ik op het punt stond naar huis te gaan, hield Pauli mij tegen op de trap. “Säde, zat jij daarachter, dat Sirpa niet met Ari wilde praten vandaag?”
“Nee”, antwoordde ik, en ik probeerde langs hem heen te lopen. Donkerpaarse wolken hadden zich samengepakt; ik wilde naar huis voordat het begon te regenen.
“Sirpa heeft nog nooit eerder geweigerd. Ben je soms vergeten dat we hier op Het Thuishonk de keuzes van de cliëntes respecteren, en ons niet schuldig maken aan feministisch gemanipuleer?”
Ik ging een tree hoger staan, zodat ik op Pauli kon neerkijken. “Waarschijnlijk heeft niemand eraan gedacht om tegen Sirpa te zeggen dat die gezinsgesprekken op vrijwillige basis plaatsvinden. Ik heb haar keuze gerespecteerd. En nu ga ik naar huis; er wacht een kat op me die honger heeft. Tot morgen!”
Ik fietste veel te snel; toen ik op het hofje bij mijn huizenblok aankwam ging mijn hart als een bezetene tekeer, en het scheelde niet veel of ik moest overgeven. Op de terugweg van de Väätäinens naar Het Thuishonk had ik bij een kiosk een grote beker ijs gekocht, maar die had blijkbaar niet volstaan als lunch. Ik had nog net genoeg puf om mijn schoenen en jas uit te doen en mijn fietshelm af te zetten; toen zeeg ik neer op het bed. Ik dutte in.
Ik werd wakker van het gerinkel van de telefoon. Mijn moeder begon onmiddellijk met schrille stem haar leed uiteen te zetten; ik hoefde alleen nog maar te luisteren.
“Heb Tarmo jou gebeld, hij heb advies nodig. Tarja zit moeilijk te doen, hij mag van haar de kinderen niet zien voordat hij alimentatie heb betaald, maar de garage is bijna over de kop maar dat snapt die trien niet en wij kunnen dat toch niet betalen van ons pensioen en Aimo ook niet na de slechte oogst dit jaar …”
De tweede echtscheiding van mijn broer Tarmo was nogal rommelig verlopen. De meisjes waren bij hun moeder gebleven, en de rechtbank had hun een ruime alimentatie toegekend. Tarmo had die altijd wel op de een of andere manier weten op te hoesten, maar toen was hij opnieuw getrouwd, en echtgenote nummer drie hield er een dermate kostbare levensstijl op na dat er gewoon nooit genoeg geld was. Hij liep al vele maanden achter met de betaling.
Ik was regelmatig genoodzaakt om mijn broers financieel bij te staan. Aimo had chronische geldzorgen; ik had er vrijwillig van afgezien mijn wettelijk erfdeel op te eisen nadat hij de boerderij had overgenomen. Tarmo had met zijn aandeel een garage opgezet, die allesbehalve winstgevend was. Reima vergokte elke cent die hij in handen kreeg; daarom moest ik hem regelmatig iets toeschuiven, zogenaamd als lening, zodat hij in elk geval de hypotheek kon betalen. Alle drie beriepen ze zich op hun kinderen; als alleenstaande vrouw besefte ik uiteraard niet wat kleding en speelgoed wel niet kostten. Op school werd je gepest als je niet de juiste rugzak droeg.
Ik kon niet bewijzen dat ze logen: ik woonde meer dan vierhonderd kilometer uit de buurt. Mijn broers waren in Noord-Karelië blijven wonen; ikzelf was ondanks het herhaalde aandringen van mijn ouders niet naar de universiteit van Joensuu gegaan maar was volkomen roekeloos helemaal naar Helsinki vertrokken. Desondanks had ik nog wel meer afstand willen hebben tot mijn familie. Soms wilde ik dat we door een oceaan van elkaar werden gescheiden.
“Die arme Tarmo is nou zo moedeloos dat ie alleen nog maar zit te janken. Hij mist de meisjes natuurlijk vreselijk”, zeurde mijn moeder verder. “Wanneer kom je een keertje? De aardappels moeten nodig uit de grond en de vossebessen rotten ook weg in het bos, want mijn benen doen zo’n pijn dat ik ze niet goed kan plukken.”
“Ik heb nu geen tijd, het is te druk op het werk. En aan het eind van de maand moet ik weer een termijn van mijn studielening betalen, daar gaat al mijn geld aan op.” Ik hoorde mezelf liegen. Die lening had ik een jaar geleden al afbetaald, maar op de een of andere manier had ik dat nog niet aan mijn ouders verteld. Net als vele andere dingen.
“Ja, maar Tarmo dan, en wat doe ik met die bessen …”
“Ik moet nu ophangen, ik sta op het punt naar de stad te gaan”, deed ik de waarheid nog wat meer geweld aan. “Er vertrekken hiervandaan zo weinig bussen dat ik de volgende niet mag missen. Nee, niet met een man, op bezoek bij iemand van het koor. Doei!”
Sulo lag snorrend aan mijn voeten. Ik sleepte mezelf naar de keuken en dronk een glas karnemelk. Verder stond er niets van mijn gading in de koelkast. Ik zou dus nog naar de winkel moeten; gelukkig was die tot negen uur open. Ik wierp een blik op het programma-overzicht; niets bijzonders op tv vanavond.
Zou Ari Väätäinen al thuis zijn? Had hij het rafelige snoer van zijn scheerapparaat al opgemerkt? Ik had een waarschuwend briefje moeten achterlaten in plaats van het snoer nog verder kapot te maken.
Toen ik net aan het werk was bij Het Thuishonk was ik erop voorbereid geweest met de zwartste kant van het leven kennis te maken. Ook bij de sociale dienst had ik alle mogelijke vormen van ellende gezien, en ik had daarom verwacht dat ik inmiddels gehard en toch ook mild genoeg was voor deze nieuwe baan. Maar ik kon niet wennen aan de blauwe plekken en de afgebroken tanden, aan de angstige kinderen die al weken geen fatsoenlijke nachtrust hadden gehad, aan de vrouwen die hadden geleerd te denken dat ze zo slecht waren dat een pak slaag hun verdiende loon was. Irja Ahola was niet de eerste van mijn cliëntes die door haar echtgenoot om het leven was gebracht. De begrafenis zou over anderhalve week plaatsvinden; ik had Pauli meegedeeld dat ik wel namens het opvanghuis zou gaan.
Een paar jaar geleden had een van mijn cliëntes gewacht tot haar man, een alcoholist die haar jarenlang had mishandeld, in slaap was gevallen; vervolgens had ze een mes gepakt en hem doodgestoken. Hun volwassen zoon, die de dag daarop thuis op bezoek was gekomen, had de politie gewaarschuwd. Zijn moeder had naast het lijk liggen slapen en had de agenten gezegd dat ze de maand daarvoor niet meer dan tien uur slaap had gehad. Het lijk had 57 steek- en snijwonden gehad. Hoofdinspecteur Lähde, die de zaak had onderzocht, had tegen de pers gezegd dat niets zo verschrikkelijk was als de woede van een vrouw. Ik had hem kunnen vertellen dat de onophoudelijke angst voor pijn en voor de dood nog veel erger was. Veel van mijn cliëntes zeiden dat ze wilden dat hun man hen eindelijk eens zou doodslaan. Alleen de angst om het lot van de kinderen maakte dat ze volhielden, want wat zou er van hen terechtkomen met moeder in een kist en vader in de bak?
Ik dwong mezelf om naar de winkel te gaan om chocolade, mijn favoriete vruchtensap en een of ander heerlijk onzintijdschrift te kopen waarin alleen gelukkige mensen aan het woord kwamen. Sulo beloofde ik garnalen mee te nemen, wat zonder meer zijn lievelingseten was. De buurkinderen renden over het hofje, hier en daar waren ramen verlicht. Bijna alle andere woningen werden door meer dan één persoon bewoond, aangezien het allemaal drie- en vierkamerappartementen waren. Normale gezinnen in hun woonparadijsje in een rustige wijk van Espoo. Volgens de statistieken zou in minstens vijf van deze appartementen een vrouw moeten wonen die ooit door een naaste verwant was mishandeld.
Ik kende mijn buren niet bijzonder goed, hoewel ik wel altijd meehielp als het hofje door de buurtbewoners werd opgeruimd en schoongemaakt en ik de bloemen van de buren direct naast mij water gaf wanneer ze op vakantie waren. Er was geen aanleiding om me in de gesprekken bij de zandbak te mengen of om me aan te sluiten bij het wandelavondje van de dames uit de buurt. In het koor zaten nog een paar oude vrijsters; met hen ging ik soms naar de film of dronk ik een glaasje wijn. Na mijn dertigste verjaardag was ik opgehouden te geloven dat er ergens op de wereld ook een man voor mij rondliep. Waarschijnlijk was het een verstandig besluit geweest om alleen te blijven; ik hoefde thuis voor niemand te vrezen.
Maar de eenzaamheid kon je niet voor alles behoeden.
In de winkel kocht ik een nieuwe soort leverworst en een luxueus uitziende fles shampoo die een glanzende en vollere haardos beloofde. Ik was nauwelijks in staat om mijn boodschappen naar de fiets te slepen. Na het ritje terug en een stevige avondboterham was ik zo verschrikkelijk moe dat ik tijdens het discussieprogramma op televisie in slaap viel. De economische crisis in Rusland was erg ver van mijn bed. Om drie uur ’s nachts werd ik wakker; ik kleedde me uit, poetste mijn tanden en kroop in bed.
Op woensdagochtend vond op Het Thuishonk altijd het weekoverleg plaats, waarbij de actuele situatie van iedere cliënte werd besproken en werd bekeken of ze terug naar huis kon en of het nodig was om contact op te nemen met verwanten. Pauli was het overleg altijd begonnen met een kort gebed, maar afgelopen zomer was er een Somalische schoonmaakster op Het Thuishonk komen werken die vanwege haar geloof niet aan de korte godsdienstoefening kon meedoen. Toen Pauli op vakantie was gegaan, had Maisa hem vervangen, en zij was zonder met iemand te overleggen gestopt met het ochtendgebed. Abdulkadir volgde inmiddels een opleiding, maar ook na haar vertrek hadden we die oude gewoonte niet hervat. Wellicht waren we er niet meer zo zeker van of ons gebed wel effect had.
Ik was bang dat Pauli opnieuw met me zou gaan ruziën over de familie Väätäinen, maar tot mijn verbazing zei hij dat Sirpa en de kinderen tijd nodig hadden om zich af te vragen hoe het nu verder moest. Toen ik meedeelde dat ik die middag een afspraak had op het politiebureau met rechercheur Wang, zei hij: “Nou goed, als Sirpa dat dan per se wil.”
Begon Pauli mij soms eindelijk serieus te nemen? Zag hij me niet langer als een willoos schaap dat zonder morren deed wat het werd opgedragen? Of had Ari Väätäinen gisteren iets gezegd waardoor hij van gedachten was veranderd?
Aan het eind van het weekoverleg haalde Pauli enigszins opgelaten een bruine A4-envelop tevoorschijn. “Een, eh … uitnodiging voor een seminar. Van die anderen.”
Het Thuishonk onderhield geen goede betrekkingen met het andere opvanghuis in Espoo. Volgens Pauli werkten daar alleen maar gezinsverwoestende mannenhaatsters die niet probeerden op te lossen maar te beschuldigen. Ik kende de werkwijze van mijn collega’s niet goed genoeg om hem al dan niet gelijk te geven.
“Wat is dat voor een seminar?” vroeg Maisa. Van alle medewerkers van Het Thuishonk koesterde zij de minste vooroordelen jegens die anderen.
“Er wordt een nieuw onderzoek naar huiselijk geweld van het Bureau voor de Statistiek gepresenteerd. Zoiets kan een mens toch zeker ook zonder seminar wel lezen”, zei Pauli bagatelliserend.
“Waar en wanneer?” hoorde ik mezelf zeggen. “Ik heb het hele jaar nog geen cursus gevolgd. Dit lijkt me interessant, misschien kan ik er nieuwe ideeën opdoen voor mijn werk.”
Pauli trok zijn wenkbrauwen op tot borstelige, grijzende boogjes. Zijn stem klonk iets harder dan normaal: “Op 6 oktober in de Tapiola-zaal. We zullen het zo plannen dat je die dag vrij hebt, dan kun je erheen.”
“Cursussen voor het werk worden normaalgesproken onder werktijd gevolgd.”
Ik had het altijd moeilijk gevonden om mensen tegen te spreken, en als ik echt geen andere keus had, begon ik meestal onduidelijk en zachtjes te praten. Maar nu klonk mijn stem koud en helder als een bergbeek in november, en ik merkte dat ik Pauli recht in de ogen keek. Maisa zei vanaf de overkant van de tafel dat het nu inderdaad mijn beurt was om te gaan, en vanzelfsprekend zou dat onder werktijd gebeuren. Het had me voorheen altijd geërgerd wanneer ze me opdroeg voet bij stuk te houden tegenover Pauli – zelf kon ze het ook niet hebben als men haar tegensprak – maar ditmaal was ik blij met haar steun.
Pauli gaf me de envelop alsof hij zich er zo snel mogelijk van wilde verlossen. Pas toen drong de datum tot me door: 6 oktober … O ja, dan kon ik wel. In principe was alles dan een fluitje van een cent.
De afspraak met rechercheur Anu Wang was om halfdrie. Terwijl we naar de bushalte liepen zei Sirpa lusteloos dat ze niet verwachtte dat de politie iets zou kunnen doen. Ik probeerde erachter te komen waarom ze de afgelopen herfst had afgezien van verdere rechtsvervolging. Enigszins gegeneerd zei ze dat ze had gedacht dat Ari werkelijk was veranderd.
Wang vroeg haar hetzelfde, toen we eenmaal in haar kamer op het politiebureau van Espoo hadden plaatsgenomen. Sirpa keek eerst nogal verschrikt toen ze Wang zag; blijkbaar had ze zich niet gerealiseerd dat de aangifte werd behandeld door een vrouw met een Chinees uiterlijk. Ik had er ook niet aan gedacht haar daarop voor te bereiden; voor mij was het belangrijker dat we een vrouwelijke rechercheur spraken. Anderzijds was ik ervan overtuigd dat hoofdinspecteur Kallio haar mannelijke collega’s wel te verstaan had gegeven slachtoffers van huiselijk geweld niet geringschattend te behandelen.
“Ari heeft je al drie keer het ziekenhuis in geslagen”, las Wang hardop voor uit de papieren. “Begrijp me niet verkeerd, ik neem je niets kwalijk, Sirpa, ook al heb je de aanklacht de vorige keer ingetrokken. Maar ik hoop dat je nu wel doorzet. Het vonnis van afgelopen najaar is om diverse redenen veel te mild uitgevallen. Vanaf volgend jaar is het mogelijk om om een contactverbod te vragen, en dat zou jij ook moeten doen. Maar laten we eerst de aangifte afhandelen.”
Terwijl Wang naar de details vroeg omtrent Sirpa’s uitgetrokken en verknipte haren, meende ik een spoor van haat te ontwaren in haar gitzwarte ogen. Een rechercheur mag niet partijdig zijn, maar ik was er zeker van dat ik Wang aan mijn zijde had.
“Ik laat Ari ophalen voor verhoor, en ik ben bang dat we ook met jullie kinderen moeten praten, in elk geval met de oudste. Ik begrijp best dat je iets aan je uiterlijk wilde doen, maar het zou helpen als we bijvoorbeeld een foto hadden van je met geweld geknipte haar. Jullie van Het Thuishonk hebben er niet toevallig een gemaakt?”
“Nee”, steunde ik, dat was niet in me opgekomen. “Sirpa’s hoofdhuid is nog wel steeds heel gevoelig en zit vol littekens, daar kan vast een doktersverklaring over worden opgesteld.” Ik herinnerde me ook de bloedige haren in het afvalemmertje. Hopelijk had Ari die nog niet weggegooid.
“Op Het Thuishonk is ongetwijfeld bekend dat het van belang is om slachtoffers van geweld zo snel mogelijk door een arts te laten onderzoeken”, memoreerde Wang. Ik voelde me steeds dommer worden. Natuurlijk wist ik dat, maar ik was maandag zo van slag geweest door de dood van Irja Ahola dat ik mijn werk niet goed had gedaan. Ik ervoer plotseling datzelfde knagende gevoel als destijds bij de sociale dienst, waar ik nu eens een gierige teef was die niet bereid was misdeelden de financiële steun te geven die hun toekwam, dan weer een verachtelijke, onnozele trien die het zuurverdiende geld van fatsoenlijke belastingbetalers lachend uitdeelde aan een stel oplichters.
Ik dacht aan het scheerapparaat van Ari Väätäinen en realiseerde me dat ik me kinderachtig had gedragen. Niemand was toch zo achteloos dat hij een gerafeld snoer niet opmerkte, of dat hij de kraan opende terwijl hij zich schoor?
Sirpa stond op het punt de aangifte te ondertekenen. Een zonnestraal die zich haastig door het raam drong gaf haar korte haar een gouden glans, als van rijp koren. Het kapsel stond haar goed; het vestigde de aandacht op haar sierlijke kaaklijn en haar slanke hals, die nog absoluut niet kwabbig was. Als ik het me goed herinnerde zou ze pas volgende zomer dertig worden.
Er werd op de deur geklopt en rechercheur Pekka Koivu kwam binnen. Koivu was een dertiger, blond, robuust, en ondanks zijn omvang maakte hij een zachtaardige indruk. Hij was de enige van Kallio’s mannen voor wie ik niet bang was.
“Sorry dat ik stoor”, zei Koivu gehaast, zonder acht te slaan op Sirpa en mij. “Ben je nog lang bezig? Aan de Alakartanontie is een lijk gevonden. Blijkbaar gaat het om een oude bekende, Ari Väätäinen.”
Heel even viel de wereld stil. Ik zag Koivu’s gezicht. Zijn mond praatte verder en stopte vervolgens midden in een zin, toen hij zich realiseerde wie er bij Wang in de kamer zat voor verhoor. Wangs ronde gezicht kreeg de kleur van een zeemleren lap. Toen gilde Sirpa.
Ik liep naar haar toe, aaide over haar haar op de plek waar dat het kortst geknipt was. Het gegil ging over in een hysterisch huilen. Ik zocht een zakdoekje en kieperde in paniek de halve inhoud van mijn tas op de grond. Koivu stond midden in de kamer hulpeloos toe te kijken. Wang was de enige die zichzelf in bedwang hield.
“Is er zekerheid over de identiteit?” vroeg ze.
“De buurman en de huismeester klonken heel stellig. Ga even mee naar de gang, dan praten we daar verder.”
“Hoe … Ari …?” Sirpa hief haar gezicht op naar Koivu; in haar ogen zag ik elke mogelijke emotie, van hoop tot afschuw.
“Dat weten we nog niet helemaal zeker”, omzeilde Koivu de vraag. “Eh … gecondoleerd.”
“Waar is Ari? Ik wil Ari zien! Ik wil met eigen ogen zien dat het mijn Ari is!” Sirpa sprong op van haar stoel. Ik probeerde haar tegen te houden.
“We moeten nu eerst de identiteit van de overledene definitief vaststellen. Wie heeft je op de hoogte gebracht?” vroeg Wang aan Koivu, die niet langer verbouwereerd keek maar de ernstige, geroutineerde blik had hervonden die paste bij een professionele rechercheur.
“Wagen 105 van de ordepolitie meldde zich. De onderbuurman van de Väätäinens had de huismeester gealarmeerd omdat er water door het plafond van de hal sijpelde. De huismeester had bij de Väätäinens aangebeld, maar toen er niet werd opengedaan en ook de telefoon niet werd opgenomen, is hij met behulp van een loper naar binnen gegaan. In de badkamer troffen ze een overstromende wasbak, een volledig opengedraaide kraan en het lijk van Ari Väätäinen aan.”
Wang onderbrak Koivu en duwde hem bijna de gang op. Ik was ervan overtuigd dat ze had gezien hoe de schuldigheid van me af droop. Een lopende kraan en een dode in de badkamer. Waarom had Koivu niets gezegd over het scheerapparaat? Was het dan niet zo gegaan zoals ik had gepland?
Op hetzelfde moment dat in mijn hoofd de vragen over elkaar heen buitelden, troostten mijn handen en mijn stem de op haar stoel teruggezakte Sirpa. Uiteraard zou ik met haar meegaan naar de Alankartanontie om naar Ari te gaan kijken, als de politie toestemming gaf. Ik had haar willen zeggen dat een hufter als Ari haar tranen niet waard was, maar dat zou ze zelf over niet al te lange tijd ook wel beseffen.
Een paar minuten later kwamen Wang en Koivu weer binnen. Ze zeiden dat Sirpa met hen mee kon komen naar Soukka. Mij werd niet gevraagd of ik mee wilde; blijkbaar gingen ze ervan uit dat ik haar wel onder mijn hoede zou nemen. De vrouw die gisteren nog het scheerapparaat van Ari Väätäinen had gesaboteerd, was een andere Säde Vasara dan degene die samen met Sirpa en de rechercheurs naar de parkeergarage van het politiebureau liep en in de dienstwagen plaatsnam. Die Säde Vasara was betrouwbaar, verstandig en meelevend, die cijferde zichzelf altijd weg. Die zou het verschroeide lijk wel identificeren, zodat Sirpa die schok bespaard zou blijven. Die zou alle praktische zaken wel regelen, die was onschuldig en onfeilbaar.
Die andere Säde had gezondigd, en dat zou haar nog duur komen te staan.
Op de binnenplaats van het huis aan de Alakartanontie stonden een paar politieauto’s en een ambulance, en een grote groep nieuwsgierigen. Wang verzocht ons in de auto te blijven zitten, in gezelschap van Koivu. Even later werd hij vervangen door een agente die zich voorstelde als Liisa Rasilainen. Ze zei dat ze nog niet veel meer kon zeggen dan dat er sprake leek te zijn van een ongeluk.
Er ging een halfuurtje voorbij; toen kwam Wang ons ophalen.
“Säde, kun je even uitstappen?” vroeg ze. Ik was volkomen rustig. De Säde Vasara die op het hofje aan de Alakartanontie 13 stond, had niets verkeerd gedaan.
“Denk je dat het verstandig is om Sirpa naar binnen te laten gaan? Ze hoeft het lijk niet te zien als ze dat niet wil. De identificatie is overduidelijk: het gaat om Ari Väätäinen.”
“Zie hij er heel erg slecht uit?”
“Nee. De doodsoorzaak is waarschijnlijk een hartstilstand als gevolg van elektrocutie. Autopsie moet uitsluitsel geven in de zaak.”
“Voor Sirpa is het wellicht bevrijdend om met eigen ogen te zien dat Ari dood is”, antwoordde ik, maar ik schrok terug voor de verantwoordelijkheid die daarmee op mijn schouders rustte. Stel dat Sirpa van de ene nachtmerrie in de andere belandde?
We gingen naar de eerste verdieping. De hal zag er niet langer keurig netjes uit: het was er vol met agenten, en de ambulanciers waren met een brancard in de weer. Sirpa kneep hard in mijn hand toen we de badkamer binnenstapten. Ari’s lijk lag op de grond, onder de wastafel; het was bedekt met donkergroen plastic. De vloer was vochtig, op de rand van de wc-bril zat bloed.
“Ik wil hem zien”, fluisterde Sirpa. Voorzichtig lichtte Koivu het plastic op. Ik sloot eerst mijn ogen, toen dwong ik mezelf om te kijken.
Het gezicht van Ari Väätäinen grijnsde; het deed me denken aan de opgezette wolf die bij ons op school in een vitrine had gestaan. Zijn ontblote bovenlichaam was kromgebogen.
Sirpa snikte zachtjes en draaide zich toen om. Ik nam haar mee naar de keuken, scheurde een stuk keukenpapier af om het als zakdoek aan Sirpa te geven en dacht er toen pas aan om aan Wang te vragen of ik wel iets mocht aanraken.
“O, vanwege vingerafdrukken en zo? Al het noodzakelijke is onderzocht. Een glas water zal Sirpa waarschijnlijk wel goeddoen.” Een paar minuten later vroeg Wang of Sirpa in staat was om een paar vragen te beantwoorden. Daarna mochten we weggaan.
“Op welk tijdstip van de dag schoor Ari zich normaalgesproken altijd?”
“’s Ochtends. Hij dronk eerst een kop koffie, ging daarna pas onder de douche en schoor zich dan. Vervolgens kleedde hij zich aan. Alles altijd in dezelfde volgorde. Hij stond altijd een uur voordat zijn dienst begon op. Hij had er een hekel aan zich te moeten haasten.”
“Enig idee hoe laat hij vandaag moest werken?”
“Om halfzeven. Deze week heeft hij ochtenddienst.”
“Dus heeft hij zich om een uur of zes geschoren?”
Sirpa snotterde bij wijze van instemming.
“Waste hij zich altijd bij de wasbak terwijl hij zich schoor?”
Sirpa keek even onzeker; blijkbaar had Ari Väätäinen geen pottenkijkers gewild bij zijn ochtendritueel.
“Eigenlijk ging hij meestal onder de douche …”
“Wanneer heeft Ari dit scheerapparaat aangeschaft?”
“Ik heb het twee jaar geleden gekocht, als vaderdaggeschenk. Is dat … Was er iets mis mee dan?”
“Dat wordt nog onderzocht. Heb je enig idee waarom Ari zo onvoorzichtig is geweest om zijn ene hand in het water te stoppen en met de andere het scheerapparaat vast te houden, waarvan de stekker nog in het stopcontact zat?”
“Ik zou het niet weten … Of misschien …” Sirpa wees op de strijkplank, waar een strijkbout op lag, en een overhemd dat eruitzag alsof het pas was gestreken. “Waarschijnlijk had hij zoveel haast dat hij geen tijd had om te douchen, nu ik er niet was om het ontbijt klaar te maken en te strijken”, zei Sirpa met een stem die verried dat ze in shock verkeerde. Ze zou therapie nodig hebben. Daar moest ik voor zorgen zodra we waren teruggekeerd op Het Thuishonk. Zoveel was ik haar wel verschuldigd.
Vervolgens begon Wang mij te ondervragen. Ik was de dag ervoor toch in de woning van de Väätäinens geweest? Klaarblijkelijk had er toen nog geen lijk in de badkamer gelegen. Had het scheerapparaat zich op het planchet onder de spiegel bevonden, daar waar het altijd lag?
“Daar heb ik niet op gelet. Ik heb alleen de tandenborstels gepakt en de tandpasta voor de kinderen”, zei ik onschuldig. Daarna vroeg niemand meer iets. De mannen van de ordepolitie boden aan om ons terug te brengen naar Het Thuishonk. Het duizelde me terwijl ik naast Sirpa op de achterbank zat.
Ik had een moord begaan.