8

De volgende ochtend kon ik slechts met moeite mijn bed uit komen. Het was nog donker. Door het raam waren de sterrenloze hemel en de door de wind kaalgeslagen wilgen zichtbaar. Waarom zou ik niet gewoon een keer onder de dekens blijven liggen en anderen het werk laten doen? Ik speelde een paar minuten met die verleidelijke gedachte, maar toen dwong ik mezelf op te staan, hoewel ik wist dat het belachelijk was om zo plichtsgetrouw en opofferingsgezind te doen. Er wachtte geen beloning op me, hoe goed ik mijn werk ook deed. De rest van de wereld kon het geen moer schelen of ik mijn bed uit kwam of niet.

De vloer was koud, dus trok ik snel een paar pluizige sokken aan. Het had gevroren die nacht; de buurman was bezig met een onhandig klein krabbertje het ijs van zijn autoruiten te verwijderen. Toen ik de krant uit de brievenbus haalde, rook het buiten naar de dood. In de krant stond een rouwadvertentie voor Leena Huttunen. Toen ik haar in het voorjaar voor het laatst had ontmoet, had ze eruitgezien als een spin. De kanker had haar ledematen uitgemergeld en zich verspreid naar haar lever en haar milt, waardoor haar buik was opgezwollen als die van een zwangere vrouw.

De regel ‘Ik ben niet bang voor de Dood, mijn vriend’ had nog lang door mijn hoofd gespookt voordat ik in slaap was gevallen. Voor wie had Kalle dat lied gezongen? De wind had de kamperfoelie die tegen mijn achtermuur groeide doen ritselen, en ik was ervan overtuigd geweest dat het de dood was die bij me aanklopte.

Sulo huppelde achter me aan naar de gang en stootte tegen mijn kuiten. Ik tilde hem op en duwde mijn gezicht in zijn vacht. Dat hielp. Ik werkte wat brood en een bekertje yoghurt naar binnen en ging toen de ijzige straat op, op weg naar mensen die door het leven waren gegeseld.

Volgens de medewerkers van de nachtdienst had Pasi Leiwo tien keer gebeld die nacht. Hij was pas opgehouden toen ze hadden gedreigd aangifte te doen wegens huisvredebreuk. Anja Jokinen zou die dag naar huis gaan: Maisa had eetgeld voor haar geregeld bij het maatschappelijk werk en had de huismeester gevraagd om de sloten van haar woning te verwisselen. Ik vermoedde dat Anja niet lang voet bij stuk zou kunnen houden tegenover Heikki. De politie had hem eergisteravond niet te pakken gekregen, en ook ik liet het er maar bij zitten. Ik had niet de puf om weer een verhoor te ondergaan, en bovendien zou Heikki zich wel eens op zijn moeder kunnen afreageren als hij werd gearresteerd.

Omdat Maisa therapiesessies moest houden, beloofde ik om samen met Anja het geld en de nieuwe sleutels te gaan halen. Het was vermoeiend om onderweg te zijn met iemand die zo schuw was dat iedere man die ze tegenkwam haar schrik aanjoeg. De pakken slaag die ze nu al jarenlang te verduren kreeg, hadden blijkbaar haar hersenen aangetast. Die gedachte maakte me kwaad, en mijn woede hielp me bij het afhandelen van de dingen die we moesten doen. We gingen naar de sociale dienst en vervolgens naar Kuitinmäki, waar Anja woonde, om boodschappen te doen. Ze kocht vooral goedkope en lang houdbare levensmiddelen: rijst, erwtensoep in blik, knäckebröd, droge gist en melkpoeder. Het leek wel of ze zich op een atoomoorlog voorbereidde.

De huismeester was net bezig nieuwe sloten aan te brengen. Er zat een deuk in de deur, alsof ertegenaan was getrapt. Aan de binnenkant bungelde een half afgebroken deurketting; ook die was niet in staat geweest Heikki tegen te houden. Het eenkamerappartement was volgepropt met versleten meubelen. Ik wist dat Heikki in zijn drankzucht onder andere de radio en de video had verkocht. Anja bezat tegenwoordig alleen een oude transistorradio, een vuilwit telefoontoestel met draaischijf, en een zwartwittelevisie waar zelfs de miserabelste sjacheraar geen cent meer voor zou geven.

Toen ik de huismeester vroeg om de deurketting te repareren, bromde hij dat dat niet zíjn taak was maar die van het beveiligingsbedrijf dat de ketting had aangebracht.

“Leent u me dan even een schroevendraaier”, zei ik nijdig, al had ik geen idee wat ik daarmee moest aanvangen. Maar het hielp wel: de man ging aan de slag. Het was werkelijk een verspilling geweest om altijd maar aardig tegen iedereen te zijn. Vroeger had ik me altijd druk gemaakt om de mening van anderen, maar nu interesseerde het me niet meer wat de huismeester van me vond. Het ging erom dat die ketting werd gerepareerd.

“Als Heikki weer opduikt en begint te dreigen, bel je onmiddellijk de politie en Het Thuishonk. Doe in geen geval de deur open! Wanneer je je pensioen krijgt uitbetaald, bel je ons ook. Wij gaan met je mee naar de bank en naar de winkel.”

Heikki vormde een constante dreiging, en daardoor was Anja tot huisarrest veroordeeld. Wij konden niet elke keer dat ze boodschappen ging doen een medewerker meesturen, en trouwens, niemand van ons, ook Pauli niet, was fysiek tegen hem opgewassen.

“De wet op het contactverbod wordt na de jaarwisseling van kracht. Als je aangifte doet, zou Heikki zo’n verbod opgelegd kunnen krijgen.”

“Ik kan mijn eigen zoon toch niet in de steek laten! De gevangenis heeft Kaarlo’s leven ook al verwoest. Kaarlo was een goeie jongen, ging altijd naar school, had een baan. Dronk ook niet te veel, zoals zijn vader en zijn broer. Een vriendin had hij ook, maar die bleef niet op hem wachten en is nu met een ander getrouwd. Ik durf Kaarlo niet over Heikki te vertellen, zodat er niet nog meer ellende ontstaat wanneer Kaarlo vrijkomt …” Anja snikte. Vreemd dat ze over Kaarlo sprak alsof hij een heilige was. Hij had niettemin zijn vader omgebracht. Wellicht vond Anja dat een gerechtvaardigde daad.

Ik had geprobeerd niet aan de begrafenis van Leena Huttunen te denken, maar dat was een vergissing. De zaterdag kwam veel te snel, en ik had niet genoeg tijd om me op de gelegenheid voor te bereiden. In de bus werd ik door paniek overvallen: ik kreeg ademnood. De begrafenis vond in de kerk van Olari plaats, die door autohandels werd omgeven; alleen aan het witte kruis dat tegen de rode muur afstak kon je zien dat het om een religieus bouwwerk ging. Ik ging naar het toilet, ging zitten en liet mijn hoofd tussen mijn knieën zakken. Ik haalde diep adem en telde tot tien. Dit was niet mijn begrafenis. Ineens kreeg ik sterk het gevoel dat ik eigenlijk ergens anders was. Degene die bij de uitvaart van Leena Huttunen zou zingen was een pop met de naam Säde.

We zongen in de parochiezaal. Iedereen was bedrukt. Droefenis omgaf ons als natte, zwarte wol, die ons blind maakte en onze stemmen deed verstikken. We begonnen de kerkdienst met Mit Fried und Freud ich fahr dahin van Bach. Ook ik zong, maar binnen in mij was een gat aan het ontstaan dat me leek op te slokken. Ik zong berustend en zeker, alsof mijn stem geen deel van mijn lichaam uitmaakte en niet in verbinding stond met mijn gemoed. Ik merkte dat ik in mijn eentje de altpartij zong; Laila naast mij snikte al hardop, en ook Iiris bracht weinig geluid uit. Ze zouden alle reden hebben om te denken dat ik gevoelloos was, maar we waren niet naar deze uitvaart gekomen om te rouwen, maar om de nabestaanden te troosten met ons gezang. Toen ik de dirigent een bezorgde blik op de alten zag werpen, schroefde ik het volume nog wat op. Zo was ik: op mij kon je vertrouwen. Ik deed mijn werk, desnoods met bloedende lippen.

De predikant vertelde hoe de dood Leena had verlost uit haar lijden, en dus moesten wij blij zijn dat ze nu in Gods hemelse koninkrijk had mogen plaatsnemen. Ik had graag willen weten waarom God haar überhaupt een ziekte had toebedeeld, maar dat vertelde de predikant niet. Misschien vond hij dat God het altijd bij het rechte eind had.

Ik wist dat dat niet het geval was.

De hele kerk huilde toen de Huttunens naar de kist liepen om een rouwkrans te leggen. Het gezin telde drie kinderen: de oudste was acht, de jongste vier. Hannu had niet genoeg armen voor alle drie, maar hield de twee jongsten vast, terwijl de oudste de jongste weer bij de hand had. Hannu zag er jong en hulpeloos uit, en toch ook als iemand wiens leven reeds voorbij was. Iets in mij zei dat Leena in elk geval voortleefde in haar kinderen, en mogelijk later ook in haar kleinkinderen. Ze zouden aan haar denken; het gezin zou mama’s lievelingseten klaarmaken en luisteren naar haar lievelingsliedjes, dat sjaaltje dat zo naar mama rook zou nooit worden weggegooid, en haar pantoffels zouden onder het bed blijven staan. De oudste dochter zou naar haar moeders foto’s kijken, gelaatstrekken vergelijken en overeenkomsten zoeken.

Maar aan mij zou niemand denken.

Die gedachte was zo verpletterend dat ik ternauwernood in staat was het koraal van Bach tot een goed einde te brengen. Ooit had ik gewild dat dat lied op mijn eigen begrafenis zou worden gezongen; dat was toen ik nog dacht dat je de passies van Bach niet kon beleven zonder de woorden te geloven. Maar mijn geloof was inmiddels verdwenen. Wat overbleef was de muziek: akkoorden die elkaar op een geniale manier opvolgden, een polyfonie rechtstreeks uit het leerboek van de contrapuntiek. Maar de woorden spraken me niet meer aan.

Tijdens de herdenkingsplechtigheid was onze aanwezigheid niet meer vereist. Ik loog dat ik naar mijn werk moest en ging naar huis. Ik dacht na: het enige echt wezenlijke wat ik in mijn leven had gepresteerd was de Väätäinens bevrijden van hun gewelddadige vader. En dus ging ik op pad om uit te zoeken wat Pasi Leiwo allemaal aan het doen was. Ik trok mijn fietskleding aan en reed naar Tapiola. Die reis was voor niets: het was donker in het appartement. Op de terugreis keek ik naar de eengezinswoningen waar licht door de ramen scheen en de rook van opwarmende sauna’s uit de schoorstenen kwam. In een van de huizen nam een moeder net een bakblik met zoete broodjes uit de oven; na de sauna zouden de kinderen die mogen opeten, samen met een glas warme melk. Door sommige vensters scheen het koude blauwe licht van de televisie, maar ook daar zat men vast met z’n tweeën of met het hele gezin voor de buis, werd er gevochten om de afstandbediening, werd er popcorn gemaakt in de magnetron. Eén zakje was precies genoeg voor vier personen.

Ik was nog nooit zo blij geweest met Sulo’s aanwezigheid als die avond.

Zondag was het vaderdag; ik moest mijn eigen vader ook bellen. Zoals gewoonlijk sprak hij slechts een paar zinnen en toen gaf hij de hoorn aan mijn moeder.

“Je bent blijkbaar ook ziek geweest, zei Tupu. Dat je zo vreselijk heb overgegeven.”

“Dat was maar een buikgriepje. Is alweer over. Ik heb Reima en Tupu hopelijk niet aangestoken?”

“Was het misschien toch die buikgriep? Reima zag zo bleek toen ze op de koffie waren vanwege vaderdag, ach wat, hij had vast nog last van de drank in Tallinn. Wanneer kom jij eens langs?”

En dus moest ik weer een rijtje smoezen afdraaien. Ik verzon een concert met het koor en een uitje naar de schouwburg met het werk. Het werd tijd om mijn leugens op te schrijven, zodat ik niet in mijn eigen woorden verstrikt raakte.

Moeder begon de kwaaltjes op te sommen waardoor zijzelf, de buren en de diverse familieleden werden geplaagd, en vertelde over een steekincident in het centrum van de stad waarbij een voormalige klasgenoot van Aimo gewond was geraakt. Ik luisterde maar met een half oor. Ik had die nacht dienst, en vaderdag was altijd een riskante aangelegenheid: pappie zoop eerst zijn geschenken leeg en foeterde vervolgens zijn gezin uit, dat niet genoeg eerbied voor hem toonde, waarna volwassen zonen besloten hun ouweheer eindelijk eens te zeggen waar het op stond. Toch was het ditmaal een nacht als alle andere. Ik sliep de halve maandag, en dinsdag kwam ik een opgemaakte, vrolijke en bijna ongeschonden Tiina Leiwo tegen. Ze was op weg naar haar werk.

“Gisteren was ik daar ook al, mijn bureau lag vol met faxen. Ik moet absoluut terug. Die idioot van een Pasi heeft verteld dat hij niet weet waar ik ben. Ik heb gezegd dat we ruzie hadden gehad en dat ik van pure agitatie een ongeluk heb veroorzaakt, maar ik geloof niet dat ze dat geslikt hebben.”

Tiina had maandag telefonisch contact gehad met Pasi, die zich weer had uitgeput in verontschuldigingen. Tiina zei dat ze overwoog naar huis terug te keren, maar vandaag nog niet. Pasi had die avond een belangrijke afspraak met klanten, en Tiina had besloten een mogelijke crisis uit de weg te gaan.

“Pauli heeft neem ik aan voorgesteld dat jullie regelmatig hierheen komen voor een gesprek?”

Tiina knikte en zei dat ze geen relatietherapie wilden, maar dat ze zelf hun problemen zouden oplossen. Ik hoopte dat het volgende pak slaag niet ook het laatste zou zijn; het pak slaag waarna Tiina in een kist en Pasi in handboeien van huis zouden worden weggevoerd. Ik probeerde tevergeefs om Tiina van gedachten te doen veranderen. Hoewel ze nog steeds bang was voor Pasi, vond ze een smetteloze façade en een gegarandeerde levensstandaard belangrijker dan haar eigen hachje.

Die avond trok ik mijn chicste broekpak aan en diepte ik de weinige make-up die ik bezat op uit de kast: vochtinbrengende crème, poeder, mascara en een lichte, onopvallende lippenstift. Onwennig maakte ik me op, en ik bekeek het resultaat in de spiegel. Mijn huid was nog steeds rood en vlekkerig, mijn wimpers leken langer, maar waren samengeklonterd. Voor het eerst in mijn leven gaf ik toe dat de lipstick iets donkerder had mogen zijn en dat mijn wenkbrauwen wel een beetje aangezet mochten worden. Ik schreef op: nieuwe lippenstift en wenkbrauwpotlood kopen! Vervolgens ging ik naar hotel Kuninkaantie in het centrum van Espoo; ik wist dat Pasi daar vanavond zijn afspraak had. Ik vroeg de portier waar de vergaderzaal was, maar ging daar niet naar binnen. In plaats daarvan zocht ik een plaatsje in de bar, zodanig dat ik mensen die het hotel verlieten in het oog kon houden.

Ik bestelde een jus d’orange en probeerde me te verstoppen achter het sensatiekrantje dat ik van de toog had meegegrist. Het was vrij rustig in de bar en de Engelstalige muziek denderde relatief luid uit de boxen. Ik probeerde niet te luisteren en me in plaats daarvan te concentreren op de mensen die langsliepen. Wie van hen kwamen van de bijeenkomst met softwarebedrijf Atack? Er arriveerden twee stijlvolle mannen in de bar die duidelijk jonger waren dan ik. Ze spraken een taal waar ik helemaal niets van begreep; het was weliswaar Fins, en ik pikte ook af en toe wat bekende woorden op, maar verder was hun computerterminologie Chinees voor me. Het leek erop dat Pasi’s zakelijke samenzijn ten einde liep. Toen ik een keer samen met Tiina de vorige gewelddadige confrontaties tussen hen had doorgenomen, was ik te weten gekomen dat Pasi’s afspraken met klanten meestal om zes uur begonnen. Eerst presenteerden de verkopers van Atack de software die hun bedrijf vervaardigde, en vervolgens was er een diner met bijbehorende alcoholische versnaperingen. In die fase probeerden de verkopers onder vier ogen met hun klanten te spreken en hun ertoe te brengen bestellingen te doen. Gewapend met de creditcard van het bedrijf bleef Pasi vaak achter om de taaiste cliënten vol te gieten, maar als dat niet het gewenste zakelijke resultaat opleverde, vierde hij zijn frustraties bot op Tiina.

Iets na negenen stroomden er nog meer geheimtaal sprekende mensen de bar in. De Unix-omgevingen en Java-programmeertalen suisden in mijn oren, en ik trok me steeds verder terug in een hoekje van de bar, hoewel ik absoluut niet hoefde te vrezen dat men mijn gezelschap zou opzoeken. Voor dergelijke dertig-minners, wier perfect getrainde lichamen in pakken van vele duizenden markka gehuld gingen, bestond een vrouw als ik niet eens. Ik nipte langzaam aan mijn jus d’orange en wierp voor de derde keer een blik op het verhaal over een of andere schlagerzangeres die zich opnieuw had verloofd. De verhalen over die smoorverliefde stelletjes waren uiterst vermakelijk; hoe hartstochtelijker de tortelduiven in het interview hun eeuwige trouw bezongen, des te groter was de waarschijnlijkheid dat ze binnen vijf jaar de echtscheidingspapieren in huis hadden. Ik had ooit een paar van mijn cliëntes op de kast gejaagd door aan de houdbaarheid van zo’n sensatiehuwelijk te twijfelen; volgens hen was het juist geweldig dat die voormalige schoonheidskoningin nu eindelijk een fatsoenlijke man had gevonden. Misschien probeerden ze parallellen te vinden met hun eigen leven, wilden ze geloven dat er ook voor hen nog een nieuwe, liefhebbende echtgenoot in het verschiet lag of dat een therapeut annex goede geest van die ouwe rouwdouwer van hen nog een ander mens kon maken.

Pasi Leiwo verscheen in de bar, in het gezelschap van een magere man van middelbare leeftijd. Pasi was druk gebarend bezig iets uit te leggen aan zijn klant, die sceptisch keek. Ze begaven zich naar de bar, Pasi bestelde een glas van de beste cognac die er te krijgen was, en stak een dikke sigaar op, die de klant echter afsloeg. Pasi wekte de indruk dronken te zijn. Ik vroeg me af waarom een ambitieuze jongeman zijn carrière op het spel zette door zich tijdens zijn werk een stuk in de kraag te drinken; tegenwoordig werd dat niet meer op prijs gesteld.

Voorzichtig sloop ik dichter naar Pasi en zijn klant toe. De klant probeerde zich los te maken uit het gesprek, maar Pasi bleef gewoon doorbabbelen. Zijn stem klonk boven al het andere geroezemoes uit, en ik kon horen hoe hij zijn gesprekspartner steeds opnieuw probeerde te overtuigen van het unieke en voordelige softwarepakket dat Atack kon bieden. Hij zette zijn woorden kracht bij door de ander op de schouder te kloppen en met zijn sigaar te zwaaien. Zijn manier van spreken klonk enthousiast, maar zijn ogen waren uitdrukkingsloos als ondoorzichtig glas. Een aantal mannen maakte al aanstalten om weg te gaan, en ook Pasi’s klant dronk in één teug zijn glas leeg en gaf Pasi een hand bij wijze van afscheid.

“Godvergeten idioot”, hoorde ik Pasi tegen iemand, een collega blijkbaar, sissen. “Zodra we die gasten hier hebben afgeschud, gaan we de stad in. In Kaivo wordt gegarandeerd nog gefeest. Mijn auto staat voor de deur.”

“Ik kan niet, ik heb mijn vrouw beloofd op tijd thuis te zijn, zodat zij nog naar de sportschool kan.”

“Gaat dat mokkel van jou op dit tijdstip nog sporten?”

“Overdag kan ze niet vanwege de baby, en Sari wil d’r oude figuur zo snel mogelijk terug. Als ik jou was zou ik trouwens ook niet achter het stuur gaan zitten, met twee glazen wijn en paar bellen cognac op.”

“Ik ga niet zo snel van m’n stokje. Smeer jij ’m maar lekker naar huis, pantoffelheld! Tot morgen!”

Gehaast trok ik me terug toen Pasi ineens mijn richting uit kwam. Ik was niet snel genoeg: hij zag mij en keek even naar me. Er lag geen herkenning in zijn ogen, alleen onverschilligheid: ik voldeed niet aan de eisen, met mij hoefde hij niet te flirten. Hij bestelde nog een cognac.

Ik moest hoognodig naar het toilet. Waarschijnlijk zou Pasi niet meteen opstappen; hij had nog een vol cognacglas voor zich en een half opgerookte sigaar in zijn hand; de weerzinwekkende walmen daarvan kringelden in mijn neusgaten. Ik had nooit tegen tabaksrook gekund. Mijn vader en mijn broers rookten allemaal, ook in huis. Toen ik naar mijn eerste studentenkamer was verhuisd had ik mijn vader alleen van het binnen roken weten te weerhouden door te zeggen dat ik dan problemen kreeg met mijn huisgenoten. Zelf had ik maar één keer in mijn leven een sigaret geprobeerd, en dat was voldoende geweest. De geur van tabak maakte me letterlijk kotsmisselijk.

Toen ik terugkeerde zat Pasi luidruchtig te lachen met nog een paar andere mannen. Ik bestelde nog een glas jus, en voelde me dom. Wat deed een vrouw alleen in een bar, als ze toch alleen maar jus dronk? Dat kon ze net zo goed thuis doen, en nog goedkoper ook. Maar niemand keek naar me. Alleen het feit dat ik mijn spiegelbeeld in de toiletruimte had gezien bewees dat ik niet opgehouden had te bestaan of onzichtbaar was geworden. Iemand had in mijn afwezigheid mijn krant weggepakt, zodat ik genoodzaakt was me op mijn glas te concentreren.

Tien minuten later maakte Pasi aanstalten om te vertrekken. Hij gaf een aantal mannen een hand en sloeg er eentje op de schouder. Mijn jas hing in de garderobe, net als die van Pasi waarschijnlijk. Dat was lastig, omdat hij me dan wel zou móéten zien. Ik liet mijn jus staan en haastte me naar mijn jas. Ik had geluk: Pasi ging eerst naar het toilet. Ik wist naar de parkeerplaats achter het hotel te komen en dook de schaduw in. De zilvergrijze bmw van de Leiwo’s stond bijna voor de deur geparkeerd. Ik had geen idee wat ik eigenlijk van plan was. Ik wist niet wanneer de volgende bus ging, en de dichtstbijzijnde taxistandplaats was bij het station, zodat ik Pasi ook niet met de taxi kon achtervolgen. Ik pakte een pen en het eerste het beste papiertje dat ik tegenkwam in mijn jaszak – een visitekaartje van het opvanghuis – en schreef het kenteken van de bmw op: jcc-388.

Pasi kwam naar buiten en zocht in zijn zakken naar de autosleutels. Toen wist ik wat me te doen stond.

Ik schakelde de nummerweergave uit en belde de politie.

“Goedenavond. Ik wil graag een geval van alcomobilisme melden”, zei ik gehaast, terwijl Pasi in de auto stapte. “De man vertrekt op dit moment van hotel Kuninkaantie in het centrum van Espoo in een zilvergrijze bmw met kenteken jcc-388. Ik weet dat hij flink wat gedronken heeft. Hij woont in Tapiola, aan de Kaskenkaatajantie.”

“Moment graag, niet ophangen, alstublieft.”

De agent van de meldkamer verdween even van de lijn. Ik hoorde hoe Pasi de auto startte en onachtzaam achteruit de parkeerplaats uit reed. De wagen schampte langs de betonnen decoratie, maar Pasi wist op het laatste moment bij te draaien richting de uitgang.

“We hebben het doorgegeven aan de dichtstbijzijnde patrouillewagen. Mag ik uw naam, adres en telefoonnummer?”

“Kristiina Kirves, Eestiläistentie 11, 8015588.” Ik had een jaar of tien geleden een geheime naam voor mezelf bedacht, toen ik in mijn hang naar gezelschap wel eens naar chatlijnen belde. Kristiina Kirves klonk interessanter dan Säde Vasara. Ik weet niet wie er aan de Eestilaistentie 11 woonde of van wie het door mij verzonnen telefoonnummer was, maar dat kon me allemaal niet schelen. Pasi Leiwo was bij mijn weten nog nooit eerder met drank op achter het stuur gepakt, dus zou hij er waarschijnlijk met een boete vanaf komen, maar dit was in elk geval een goed begin. Wie weet zou voor Tiina de drempel om aangifte te doen ook lager worden wanneer Pasi al een strafblad had. De schaamte die een veroordeling wegens rijden onder invloed met zich meebracht zou haar wellicht zelfs doen besluiten om echtscheiding aan te vragen. Misschien zou ze eindelijk inzien dat Pasi niet het type man was aan wie ze zich koste wat kost moest vasthouden.

De zilveren bmw verdween achter de bomen en ik moest mezelf beheersen om er niet achteraan te rennen. In plaats daarvan belde ik Inlichtingen Binnenland om Pasi’s mobiele nummer op te vragen. Ik schakelde opnieuw de nummerweergave uit en belde Pasi. “Hallo”, zei hij hijgend.

“Ik heb gezien dat je dronken achter het stuur bent gestapt en heb de politie ingelicht.”

“Wie is daar? Waar heb je het goddomme over?”

“Dat maakt niet uit. De politie zit achter je aan. Je kunt maar beter de auto aan de kant zetten en een taxi bestellen, als je niet wilt worden opgepakt wegens rijden onder invloed.”

“Krijg de tyfus, klerewijf!”

Tegelijkertijd hoorde ik het geluid van een naderende sirene op de achtergrond. Pasi vloekte nog harder; toen werd de verbinding verbroken.

Ik bleef staan op de donkere parkeerplaats met mijn mobieltje in mijn hand en een mistroostig gevoel. Wat had je aan wraak als je de verwezenlijking ervan niet kon aanschouwen? Ik had Pasi willen zien met een blaaspijpje, in de politieauto, in de handboeien. Hopelijk stribbelde hij tegen bij zijn arrestatie en kreeg hij ervan langs met de gummiknuppel. Ik hoorde een politiesirene, toen nog een. Via welke route reed Pasi eigenlijk naar Tapiola? Hij zou er als hij de politie zag toch niet als een bezetene vandoor gaan en onschuldige mensen omverjakkeren?

Ik moest het zeker weten. Ik belde een taxi en gaf het adres van de Leiwo’s op.

“Waarschijnlijk kan ik het beste via de snelweg rijden”, zei de chauffeur. Ik zei dat ik geen idee had. Een paar kilometer lang reden we in stilte, totdat er op de radio klonk: “Mededeling aan alle taxi’s en bussen. Op de autosnelweg Helsinki-Turku is de rijbaan richting Helsinki ter hoogte van knooppunt Nihtisilta afgesloten in verband met een ongeval. Het verkeer wordt voorlopig over de busbaan verder geleid.”

“Oeps! Wat zou daar aan de hand zijn?” vroeg ik quasi-opgewekt, hoewel ik opnieuw dat zwarte gat in me voelde groeien.

“Dat zullen we zo zien, want daar moeten we langs”, antwoordde de chauffeur nors, en hij voerde de snelheid op, als om de tijd die we in de file zouden moeten staan goed te maken. Het was een uur of tien op een gewone doordeweekse avond, maar bij knooppunt Nihtisilta stond het verkeer vast. Al van verre kon je de zwaailichten van de hulpdiensten zien: brandweer, politie, ambulance. De verkeersstroom kroop de uitvoegstrook op en stopte af en toe, zodat ik ruim de tijd had om de politiewagen te bekijken, en de zilvergrijze bmw die tegen een betonnen pilaar van het viaduct tot anderhalve meter lengte was samengeperst. Het kenteken kon ik niet zien, maar dat was ook niet nodig.

Ik zei tegen de chauffeur dat ik van gedachten was veranderd en vroeg hem mij af te zetten bij het knooppunt van Kauniainen. Ik wandelde een stukje en belde toen een andere taxi, waarmee ik naar huis reed. De details van het ongeluk hoorde ik op de lokale radio. De politie had om 21.48 uur een melding gekregen over een dronken automobilist en had de achtervolging ingezet. De zilvergrijze bmw had de stopsignalen genegeerd en was er met 160 kilometer per uur vandoor gegaan. Bij het knooppunt Nihtisilta had de bestuurder geprobeerd om een paar langzamere auto’s via de linkerrijbaan, die naar het viaduct leidde, in te halen, maar daarbij had hij de macht over het stuur verloren en was hij tegen de pijler geknald. De bestuurder had alleen in de auto gezeten, en was op slag dood geweest.

Was Tiina al ingelicht? De jcc-388 stond voorzover ik wist op hun beider naam. Ik overwoog om naar Het Thuishonk te bellen, maar realiseerde me dat ik de identiteit van het slachtoffer nog niet kon weten.

Die nacht kon ik absoluut niet slapen, zo erg was ik door angsten vervuld. De politie was vast in staat om de uitgezette nummerweergave ongedaan te maken. Zouden ze jacht gaan maken op de niet-bestaande Kristiina Kirves, en erachter komen dat ik zowel de politie als Pasi had gebeld? Hoewel ik onopvallend was geweest, bestond de kans dat een van de bezoekers van de bar in hotel Kuninkaantie zich mij nog kon herinneren.

En wat dan nog? Ik had alleen mijn burgerplicht gedaan door de politie op de hoogte te stellen van alcomobilisme. Het was niet mijn schuld dat Pasi er als een gek vandoor was gegaan.

Onzin. Ik wist wel degelijk waar het om ging.

Ik had nu al voor de tweede keer iemand gedood.