104
Erik wordt uit zijn slaap omhooggetrokken als er een windvlaag over zijn gezicht strijkt. Iemand fluistert snel iets en zwijgt op het moment dat hij zijn ogen opent. Het duister is haast ondoordringbaar en het kost hem een paar seconden om te beseffen waar hij is.
Het oude paardenharen matras knerpt als hij zich omdraait.
Ook al was hij in diepe slaap verzonken, toch was er een alertheid in hem, een kracht die hem wakker schudde.
Misschien hoorde hij gewoon water door de leidingen stromen of de wind tegen het raam.
Niemand fluistert er in zijn kamer, alles is stil en donker.
Erik vraagt zich af of Nestor hier lag toen hij zijn psychose doormaakte, het geruis in de leidingen vervormd werd tot stemmen, van de oude vrouw die roos uit haar lange grijze haar borstelde en zei dat je de jouwen niet aan moet kijken als je ze doodt.
Erik weet dat het om de hond ging die Nestor als kind moest afmaken, maar hij huiverde elke keer als Nestor de krakende stem van de vrouw nadeed.
Hij denkt eraan hoe Nestor zat, zijn handen gevouwen op zijn schoot en met neergeslagen blik, dat hij met een glimlachje op zijn lippen en blosjes op zijn wangen uit de doeken deed hoe je een kind afmaakt.
Het tikt in de oude kast en de schaduwen bij de deur zijn moeilijk te duiden. Hij sluit zijn brandende ogen, valt weer in slaap, maar wordt meteen wakker als de deur van de logeerkamer dichtgaat.
Erik bedenkt dat hij tegen Nestor moet zeggen dat hij hem met rust moet laten als hij slaapt, dat hij niet bij hem hoeft te komen kijken, maar hij heeft nu geen puf om zijn bed uit te gaan.
Er rijdt een auto voorbij, koud licht kiert naast het rolgordijn naar binnen, glijdt over het medaillonbehang en verdwijnt.
Erik staart naar de muur.
Het lijkt net of iets van het licht op de muur is achtergebleven nadat de auto verdween. Hij denkt dat er een zwak lampje in het rekje moet zitten dat hem niet eerder is opgevallen.
Erik knippert met zijn ogen, kijkt naar het stilstaande blauwe licht en begrijpt dat er een kijkgaatje tussen de kamers zit.
Het licht komt van de andere slaapkamer, denkt Erik als het opeens pikdonker wordt.
Nestor kijkt op dat moment zijn kamer in.
Erik blijft doodstil liggen.
Het is zo stil dat hij zichzelf hoort slikken.
De blauwe vlek wordt weer zichtbaar en door de muur hoort hij intensief gefluister.
Erik kleedt zich snel aan in het donker en loopt naar het schijnsel.
Tussen de twee onderste planken van het rekje zit de lichtgevende stip. Het gaatje zou niet zichtbaar zijn als de porseleinen dieren anders stonden.
Het gat zit in het donkerste punt van het protserige medaillonbehang, het is zo klein dat hij begrijpt dat hij zijn gezicht tegen de muur moet drukken met zijn oog vlak voor het gat om iets te kunnen zien.
Hij verplaatst de porseleinen welp in een mandje, steunt met zijn handen tegen de muur en brengt zijn hoofd voorzichtig tussen de planken. Hij voelt het hout tegen zijn haar en het behang tegen het puntje van zijn neus.
Als hij heel dichtbij is, kijkt hij recht in de naastgelegen kamer.
Op het nachtkastje ligt een mobiele telefoon, de display is aan en verlicht de wekkerradio en het ovale patroon van het behang. Erik ziet het opgemaakte bed en de ingelijste foto van een baby in doopjurk voordat de telefoon op zwart gaat.
Ergens in het appartement klinken snelle voetstappen. Erik probeert zijn hoofd terug te trekken, maar voelt dat zijn haar blijft haken achter een spaander van de plank. De porseleinen beeldjes rinkelen onheilspellend tegen elkaar.
Hij probeert zijn haar met zijn hand los te krijgen en op dat moment gaat de deur achter hem open.
Erik trekt zijn hoofd los en hoort de beeldjes in het rekje klingelen. Nestor komt op hem af en hij loopt achteruit.
‘Ik heb de p-politie gebeld, ik ben t-teruggekomen om dat te zeggen,’ fluistert Nestor. ‘Nu is het j-jouw beurt om h-hulp te krijgen, i-ik heb ze een paar keer gesproken, ze zijn nu hier.’
‘Nestor, je begrijpt het niet,’ zegt Erik mat.
‘Nee, nee, j-jij begrijpt het niet,’ zegt Nestor vriendelijk en hij knipt de lamp in het raamkozijn aan. ‘Ik zei dat het n-nu jouw beurt is om medicijnen te krijgen en...’
Het klinkt als een knal van steenslag tegen een voorruit, het donkere rolgordijn trilt in het schijnsel van de lamp en glas valt achter het gordijn naar beneden en ratelt over de radiator.
Nestor wankelt even. Hij is dwars door zijn lichaam geschoten met een snelvuurwapen. Bloed spettert uit het uitgangsschot in zijn schouderblad.
Hij kijkt er verbaasd naar.
‘Z-ze hadden beloofd dat...’
Hij draait rond, valt op zijn heup en kijkt verdwaasd omhoog.
‘G-g-ga door de extra deur,’ sist hij. ‘Loop naar b-beneden, door het washok, en dan bij het volgende portiek naar buiten...’
Hij steunt met zijn knokkels tegen de vloer om overeind te komen.
‘Ga liggen,’ fluistert Erik. ‘Ga plat op de grond liggen.’
‘Ren over het schoolplein, volg de kerkmuur r-richting het bos, naar het dierenkerkhof.’
‘Blijf liggen,’ herhaalt Erik en hij verplaatst zich bukkend naar de deur.
Als hij in de woonkamer is, hoort hij dat de voordeur geforceerd wordt. Een knal en spaanders en metaaldeeltjes van het slot rollen de trap af.
‘Verstop je in het r-rode huisje,’ zegt Nestor hijgend achter hem.
Erik draait zich om en ziet dat Nestor is opgestaan om te wijzen. Het glas voor het blije gezicht van Björn Borg vliegt aan diggelen, de echo van een knal weerkaatst buiten tussen de huizen. Nestor houdt een hand tegen de zijkant van zijn hals, enorme hoeveelheden bloed gutsen tussen zijn vingers door.
Drie ramen in de woning breken, het zijn afleidingsgranaten en ze vlammen op met zo’n kracht dat de kamer stilstaat in de tijd.
Erik struikelt achteruit.
Het is stil als op een enorm zandstrand. Trage golven komen aanrollen, trekken zich ruisend terug.
Op de tast loopt hij door de woonkamer, maar hij ziet nog steeds niets anders dan de still van de slaapkamer met Nestors silhouet voor het raam en de bloeddruppels die in de lucht hangen voor de kastdeur met de afbeelding van de dood onder aan de brug.
Eriks gehoor is uitgeschakeld. Maar hij voelt meerdere explosies als drukgolven tegen zijn borst. Hij botst tegen de versleten bank, tast naar de rugleuning.
Dan is het shockeffect voorbij, zijn ogen functioneren weer en hij loopt om de tafel en de krantenbak, maar hij voelt zich duizelig alsof hij stomdronken is.
Wapenlicht scheert door de hal en de keuken.
Zijn oren beginnen te suizen, maar hij hoort nog steeds geen omgevingsgeluiden.
Hij vindt de extra deur achter het gordijn, doet hem van het slot en sluipt het trappenhuis in. Hij valt bijna van de bovenste tree maar weet de leuning te pakken.
Op onvaste benen loopt hij de trap af, gaat door een metalen deur, komt in het washok en tast over de muur tot hij het lichtknopje vindt. Hij knipt het licht aan en loopt voorbij de wasmachines, waskarretjes en prullenbakken met lege flessen wasverzachter terwijl hij zich probeert te herinneren wat Nestor zei.
Zijn hoofd is vreemd afgesloten, alsof het hem in wezen allemaal niet aangaat.
De verblinding blijft als zilveren vlekken hangen. Lichtsterktes van meer dan vijf miljoen candela activeren álle fotocellen in de ogen, waardoor het beeld dat je ziet als je verblind wordt een poosje blijft hangen.
Achter in de lange gang zit een deur, hij rent een smalle trap op en bevindt zich in een ander trappenhuis.
Erik gaat de koele nachtlucht in. Geen politiewagens aan deze kant. Waarschijnlijk zit de me verderop.
Erik loopt snel door het parkje. In de kou voelt hij dat zijn rechteroor nat is. Hij tast over zijn wang en begrijpt dat hij bloedt. Zonder uit te kijken steekt hij de Karlskronavägen over en loopt langs een parkeerplaats met een vies recyclingdepot. Gebroken glas knarst onder zijn voeten.
Hij klimt over een fietsenrek en loopt richting een schoolgebouw. Zodra hij tussen de gevels van het gebouw is, begint hij te rennen, dicht langs een muur van geelgrijze baksteen.
Het geasfalteerde schoolplein is verlaten. Een bierblikje rolt in de zwakke wind, de baskets op hun palen hebben geen net.
Hoog boven hem nadert een helikopter. Het klapperen van de rotorbladen klinkt boven de daken en Erik beseft dat zijn gehoor terugkomt.
Hij loopt langzamer, hijgt van ademnood, sluipt om het gebouw heen en verdwijnt tussen de bomen. Daar is het haast pikkedonker. Erik houdt zijn handen voor zijn gezicht als bescherming tegen de takken tot hij de lage kerkmuur ziet.
Angst overweldigt hem als hij de muur volgt door hoge brandnetels heen, het bos in.
Tussen de bomen wemelt het ineens van de kleine graven, mooi gemaakt door kinderen. Hij ziet grafstenen waar hondenriemen over de rand hangen, graven met speelgoedbotten, tekeningen, foto’s en bloemen, zelfgemaakte kruisen en beschilderde stenen, opgebrande kaarsen en roetige lantaarns.