Hoofdstuk 23

de schoenmaker


MOEDER WAS bezorgd en ze mopperde, omdat de schoenmaker niet gekomen was. Almanzo's mocassins waren helemaal versleten, en Royal was uit zijn laarzen van het vorige jaar gegroeid. Hij had er overal sneedjes in gemaakt om er met zijn voeten in te kunnen. Hun voeten deden pijn van de kou, maar er was niets aan te doen vóór de schoenmaker kwam.

Het was bijna zover, dat Royal en Eliza Jane en Alice naar het internaat in Malone zouden gaan, en ze hadden geen schoenen. En nog altijd kwam de schoenmaker niet.

Moeders schaar ging snip-snap door de mooie schapegrijze stof die ze had geweven. Ze knipte en paste en reeg en naaide, en ze maakte voor Royal een mooi nieuw pak, met een bijpassende overjas. Ze maakte een pet voor hem met kleppen, die dichtgeknoopt konden worden, zoals gekochte petten.

Voor Eliza Jane maakte ze een nieuwe jurk van wijnrode stof, en ze maakte voor Alice een nieuwe indigoblauwe jurk. De meisjes tornden hun oude jurken en mutsen uit elkaar; ze maakten ze nat en persten ze, en naaiden ze gekeerd weer in elkaar, zodat ze er als nieuw uitzagen.

's Avonds flitsten en klikten moeders breipennen; ze maakte voor hen allemaal nieuwe sokken. Ze breide zo vlug, dat de naalden heet werden van de wrijving. Maar ze konden geen nieuwe schoenen krijgen, tenzij de schoenmaker op tijd kwam.

Hij kwam niet. De rokken van de meisjes verborgen hun oude schoenen, maar Royal moest naar het internaat in zijn mooie pak en met de laarzen van het vorige jaar, die rondom ingesneden waren, en die zijn witte sokken lieten zien. Er was niets aan te doen.

De laatste morgen brak aan. Vader en Almanzo deden het stalwerk. Achter alle ramen van het huis vlamde kaarslicht, en Almanzo miste Royal in de schuur.

Royal en de meisjes kwamen keurig gekleed aan het ontbijt. Niemand at veel. Vader ging inspannen, en Almanzo sleepte de reiszakken de trap af. Hij wilde, dat Alice niet weg ging.

De sleebellen kwamen rinkelend naar de deur, en moeder lachte en veegde haar ogen af met haar schort. Ze liepen allemaal naar buiten, naar de slee. De paarden kapten met hun poten en lieten hun bellen rinkelen. Alice trok de dekdeken goed over haar bollende rokken heen, en vader liet de paarden gaan. De slee gleed langs en draaide de weg op. Het gezicht van Alice, achter de zwarte voile, keek om, en ze riep:

„Dag! Dag!"

Almanzo vond die dag niet prettig. Alles leek groot en stil en leeg. Hij at zijn middageten helemaal alleen met vader en moeder. Ze begonnen vroeger met het werk in de stal, omdat Royal weg was. Almanzo vond het naar om naar huis te gaan en er geen Alice te vinden. Hij miste Eliza Jane zelfs.

Nadat hij naar bed was gegaan, lag hij wakker en vroeg zich af wat ze zo ver weg aan het doen zouden zijn.

De volgende morgen kwam de schoenmaker! Moeder liep naar de deur en zei tegen hem:

„Nou, dat is een mooie tijd om te komen, moet ik zeggen. Drie weken te laat, en mijn kinderen hebben haast geen schoenen meer aan hun voeten!"

Maar de schoenmaker was zo aardig, dat ze niet lang boos kon zijn. Het was zijn schuld niet; hij was in één huis drie weken bezig geweest om schoenen voor een bruiloft te maken.

De schoenmaker was een dikke, vrolijke man. Zijn wangen en zijn buik schudden als hij lachte. Hij zette zijn schoenmakersbank in de eetkamer bij het raam, en hij maakte zijn gereedschapskist open. Hij had moeder al zover, dat ze lachte om zijn grapjes. Vader bracht de gelooide huiden van het vorige jaar, en hij en de schoenmaker praatten daar de hele morgen over.

De middagmaaltijd verliep opgewekt. De schoenmaker vertelde al het nieuws, hij prees moeders eten, en hij vertelde grappen tot vader hard lachte en moeder haar ogen afveegde. Toen vroeg de schoenmaker aan vader waarmee hij zou beginnen, en vader antwoordde:

„Ik denk dat u het best kunt beginnen met laarzen voor Almanzo."

Almanzo kon het haast niet geloven. Hij had al zo lang naar laarzen verlangd. Hij had gedacht, dat hij mocassins zou moeten dragen tot zijn voeten niet meer zo hard groeiden.

„Je bederft de jongen, James," zei moeder, maar vader antwoordde:

„Hij is nu groot genoeg om laarzen te dragen."

Almanzo kon haast niet wachten tot de schoenmaker begon.

Eerst ging de schoenmaker het hout in de houtschuur bekijken. Hij had een stuk goed uitgewerkt esdoornhout nodig, met een rechte, fijne nerf. Toen hij het gevonden had, nam hij zijn zaagje en hij zaagde er twee dunne plankjes af. Het ene was precies twee en een halve centimeter dik en het andere was half zo dik. Hij zaagde ze op maat, met rechte hoeken.

Hij nam de plankjes mee naar zijn werkbank en ging zitten en maakte zijn gereedschapskist open. Die was in vakjes verdeeld, en ieder stuk schoenmakersgereedschap lag keurig op zijn plaats.

De schoenmaker legde het dikkere plankje esdoornhout voor zich op de werkbank. Hij nam een lang, scherp mes, en kerfde smalle ribbels in de hele bovenkant van het plankje. Daarna draaide hij het een kwart slag en weer kerfde hij ribbels, zodat er kleine, hoge puntjes ontstonden.

Hij legde de kant van een dun, recht mes in de groef tussen twee ribbels, en hij tikte er voorzichtig met een hamer tegenaan. Een smalle reep hout, met puntjes aan de bovenkant, spleet los. Hij verzette het mes en tikte ertegenaan tot alle repen los waren. Daarna hield hij een reep aan één kant vast en stak zijn mes in de kerfjes, en bij iedere steek spleet er een schoenpin af. Iedere pin was twee en een halve centimeter lang en drie millimeter dik, en hij eindigde in een punt.

Ook van het dunnere plankje esdoornhout maakte hij pinnen, en die waren half zo lang.

Nu was de schoenmaker klaar om de maat te nemen voor Almanzo's laarzen. Almanzo trok zijn mocassins en zijn sokken uit, en stond op een stuk papier terwijl de schoenmaker zorgvuldig met zijn dikke potlood een lijn om zijn voeten trok. Daarna mat de schoenmaker zijn voeten in alle richtingen en hij schreef de cijfers op.

Nu had hij Almanzo niet meer nodig, en Almanzo ging vader helpen met het risten van de mais. Hij had een kleine rist-pen, precies als vaders grote. Hij gespte de riem om zijn rechter handschoen, en de houten pen stond als een tweede duim recht overeind, tussen duim en vingers.

Hij en vader gingen op melkkrukjes op het koude erf zitten, bij de maishopen. Ze trokken de maiskolven van de stengels, ze namen de uiteinden van de droge kolven tussen duim en rist-pen, en ristten de kolven schoon. Ze gooiden de kolven in manden.

De stengels en de ritselende, lange, droge bladeren legden ze op hopen. Het jonge vee zou de bladeren opeten.

Als ze alle mais waar ze bij konden gerist hadden, trokken ze hun krukjes naar voren, en langzaam werkten ze zich dieper in de opgetaste mais. Kolven en stengels stapelden zich achter hun ruggen op. Vader gooide de volle manden leeg in de maisbakken en de bakken vulden zich.

Het was niet erg koud op het erf. De grote schuren braken de koude winden, en de droge sneeuw viel van de maisstengels af. Almanzo's voeten deden pijn, maar hij dacht aan zijn nieuwe laarzen. Hij kon bijna niet wachten tot het tijd was voor het avondeten, om te kijken wat de schoenmaker had gedaan.

Die dag had de schoenmaker twee houten leesten gesneden, die precies de vorm van Almanzo's voeten hadden. Ze pasten omgekeerd op een lange pen op zijn werkbank, en ze konden er in twee helften afgenomen worden.

De volgende morgen sneed de schoenmaker zolen uit het dikke middendeel van de koeiehuid, en binnenzolen uit het dunnere leer bij de zijkanten. Hij sneed bovenkanten uit het zachtste leer. Daarna maakte hij zijn pekdraad klaar.

Met zijn rechter hand trok hij een lange draad over een stuk zwart schoenmakerspek in zijn linker handpalm, en rolde de draad onder zijn rechter handpalm over de voorkant van zijn leren voorschoot. Dat deed hij nog eens. Het pek gaf een piepend geluid, en de armen van de schoenmaker strekten en bogen zich, en strekten en bogen zich, tot de draad glimmendzwart en stijf van het pek was.

Daarna legde hij een stijve varkenshaar tegen beide uiteinden, wreef ze in met pek en rolde ze, en wreef ze in met pek en rolde ze, tot de haren stevig met het pek aan de draad vast zaten.

Eindelijk was hij klaar om te gaan naaien. Hij legde de bovenstukken van een laars tegen elkaar en klemde ze in de bankschroef vast. De randen kwamen er glad en stevig bovenuit. Met zijn els stak de schoenmaker er een gat doorheen. Hij trok de beide haren door het gat, vanaf iedere kant een, en met zijn sterke armen trok hij de draad strak. Hij boorde een tweede gat, trok de haren erdoor, en trok tot de pekdraad in het leer verzonk. Dat was één steek.

„Zo hoort een naad te zijn!" zei hij. „Jouw voeten zullen niet nat worden in mijn laarzen, zelfs al loop je ermee door water. Ik heb nog nooit een naad gemaakt, die het water niet tegenhield."

Steek voor steek naaide hij de twee bovenstukken. Toen hij daarmee klaar was, legde hij de zolen in water om een nacht te weken.

De volgende morgen zette hij een van de leesten op de pen, met de onderkant naar boven. Hij legde de leren binnenzool erbovenop. Hij trok het bovenstuk van een laars eroverheen, en vouwde de randen over de binnenzool. Daarna legde hij de dikke zool erbovenop, en daar stond de laars omgekeerd op de leest.

De schoenmaker boorde met zijn els gaten langs de hele zoolrand. In ieder gat sloeg hij een van de korte pennen van esdoornhout. Hij maakte een hak van dik leer, en sloeg die op zijn plaats met de lange pennen van esdoornhout. De laars was klaar.

De natte zolen moesten een nacht drogen, 's Morgens haalde de schoenmaker de leesten eruit, en met een vijl schaafde hij de binneneindjes van de pennen weg.

Almanzo trok zijn laarzen aan. Ze pasten precies en de hakken klakten vorstelijk op de keukenvloer.

Op zaterdagmorgen reed vader naar Malone, om Alice en Royal en Eliza Jane naar huis te halen, om de maat voor hun nieuwe schoenen te laten nemen. Moeder kookte een uitgebreide maaltijd voor ze, en Almanzo hing rond bij het hek op de uitkijk naar Alice.

Ze was helemaal niet veranderd. Zelfs voor ze uit de buggy sprong, riep ze:

„O, Almanzo, je hebt nieuwe laarzen gekregen!" Ze leerde hoe ze een keurige jongedame moest worden. Ze vertelde Almanzo alles van haar lessen in muziek en manieren, maar ze was blij dat ze weer thuis was.

Eliza Jane was baziger dan ooit. Ze zei, dat de laarzen van Almanzo teveel lawaai maakten. Ze zei zelfs tegen moeder, dat ze zich schaamde, omdat vader thee uit zijn schoteltje dronk.

„Lieve help! Hoe kan hij de thee anders koud krijgen?" vroeg moeder.

„Het is geen mode meer om uit schoteltjes te drinken," zei Eliza Jane. „Keurige mensen drinken uit het kopje."

„Eliza Jane!" riep Alice. „Schaam je! Vader is even keurig als wie ook!"

Moeder onderbrak zelfs haar werk. Ze haalde haar handen uit de afwasteil en draaide zich om, om Eliza Jane aan te kunnen kijken.

„Jongedame," zei ze, „als jij er behoefte aan hebt om je keurige opvoeding te tonen, moet jij me eens vertellen waar de schotels vandaan komen."

Eliza Jane deed haar mond open en weer dicht, en ze keek onnozel.

„Ze komen uit China," zei moeder. „Hollandse zeelui hebben ze tweehonderd jaar geleden uit China meegenomen, toen de zeevaarders voor het eerst om Kaap de Goede Hoop zeilden en China bereikten. Vóór die tijd dronken de mensen uit kommen; ze hadden geen schotels. Sinds ze schotels hebben, hebben ze eruit gedronken. Ik denk, dat wij iets, wat mensen meer dan twee eeuwen hebben gedaan, kunnen blijven doen. Ik denk niet, dat we ons gaan veranderen om een nieuwerwets idee, dat jij in Malone hebt opgedaan."

Eliza Jane hield haar mond.

Royal zei niet veel. Hij trok oude kleren aan en deed zijn deel van het stalwerk, maar het was of hij er geen belangstelling voor had. En die avond in bed zei hij tegen Almanzo, dat hij later een winkel wilde hebben.

„Je moet wel stapelgek zijn om je hele leven te sloven op een boerderij," zei hij.

„Ik houd van paarden," zei Almanzo.

„Pff! Winkeliers hebben ook paarden," antwoordde

Royal. „Ze dragen alle dagen mooie kleren, en ze blijven schoon, en ze rijden in een rijtuig met twee paarden. Er zijn er in de stad, die koetsiers hebben om ze te rijden."

Almanzo zei niets, maar hij wilde geen koetsier hebben. Hij wilde jonge paarden africhten, en hij wilde zelf achter zijn eigen paarden rijden.

De volgende morgen gingen ze samen naar de kerk. Ze lieten Royal en Eliza Jane en Alice achter bij de school; alleen de schoenmaker ging mee terug, naar de boerderij. Iedere dag floot hij en werkte hij aan zijn bank in de eetkamer, tot alle laarzen en schoenen klaar waren. Hij bleef twee weken, en toen hij zijn werkbank en gereedschappen in zijn buggy laadde, en wegreed naar zijn volgende klant, leek het huis weer leeg en stil.

Die avond zei vader tegen Almanzo:

„Nou, jongen, de mais is klaar. Wat zou je ervan zeggen om morgen een bobslee te maken voor Ster en Ros ?"

„O, vader!" zei Almanzo. „Kan ik... mag ik deze winter houthalen uit het bos?"

Vaders ogen tintelden. „Waar zou je een bobslee anders voor kunnen gebruiken?" vroeg hij.