Hoofdstuk 22
„DE WIND is noord," zei vader bij het ontbijt. „En de lucht betrekt. We moeten beukenootjes halen voor het gaat sneeuwen."
De beuken groeiden in het bos waar het timmerhout stond. Het was drie kilometer over de weg, en maar een halve kilometer over de velden. Meneer Webb was een goede buurman, en hij liet vader over zijn land rijden.
Almanzo en Royal zetten hun petten op en trokken hun warme jassen aan; Alice zette haar muts op en deed haar mantel aan, en ze reden met vader weg op de wagen om beukenootjes te halen.
Als ze bij een stenen wal kwamen, hielp Almanzo met het openmaken van het hek en het doorlaten van de wagen. De weiden waren nu leeg; al het vee stond in de warme stallen, en daarom konden ze de hekken openlaten tot ze voor het laatst naar huis reden.
In het beukenbos waren alle gele bladeren gevallen. Ze lagen als een dikke mat op de grond onder de slanke stammen en de scherpomlijnde kale takken van de beuken. De beukenootjes waren na het blad gevallen en lagen bovenop. Vader en Royal tilden de bladmatten voorzichtig op hun mestvorken en legden ze met nootjes en al in de wagen. En Alice en Almanzo liepen vlug heen en weer door de wagen en trapten de ritselende bladeren aan om ruimte te maken voor meer.
Toen de wagen vol was, reed Royal met vader mee naar de schuur, maar Almanzo en Alice bleven spelen tot de wagen terugkwam.
Ér blies een kille wind en de zon was nevelig. Eekhorens sprongen in het rond en verzamelden noten voor de winter. Hoog in de lucht riepen de wilde eenden, die zich naar het zuiden haastten. Het was een heerlijke dag om tussen de bomen Indiaantje te spelen.
Toen Almanzo genoeg had van het Indiaantje spelen, gingen hij en Alice op een boomstronk zitten en ze kraakten beukenootjes tussen hun tanden open. Beukenootjes zijn driehoekig en glanzendbruin en klein, maar iedere dop zit vol noot. Ze zijn zo lekker, dat niemand er ooit genoeg van krijgt. Dat wil zeggen, Almanzo had er nog helemaal niet genoeg van toen de wagen terugkwam.
Daarna trapten hij en Alice weer bladeren aan, terwijl de bewegende mestvorken het stuk kale grond groter en groter maakten.
Het kostte bijna de hele dag om alle beukenootjes in te zamelen. In de koude schemer hielp Almanzo met het sluiten van de hekken achter de laatste vracht. De beukenootjes en de bladeren vormden een hoge berg op de vloer van de zuidelijke schuur, naast de wanmolen.
Die avond zei vader, dat de mooie nazomer voorbij was.
„Het gaat sneeuwen vannacht," zei hij. En inderdaad, toen Almanzo de volgende morgen wakker werd, zag het licht er sneeuwig uit, en vanuit het raam zag hij dat de grond en de schuurdaken wit van sneeuw waren.
Vader was blij. Er lag vijftien centimeter zachte sneeuw, maar de grond was nog niet bevroren.
„Armelui's mest," noemde vader zo'n sneeuw, en hij liet Royal op alle akkers de sneeuw in de grond ploegen. Het bracht iets uit de lucht in de grond, waarvan de planten zouden groeien.
Intussen hielp Almanzo vader. Ze sloten de houten vensters van de schuur stevig dicht, en ze spijkerden iedere plank, die in de zomerwarmte en de zomerregens los was geraakt, vast. Ze legden een rand stro uit de stallen langs de wanden van de schuur, en een rand schoon, glanzend stro langs de wanden van het huis. Ze legden stenen op het stro om de wind goed tegen te houden. Ze bevestigden dubbele ramen en deuren aan het huis, en ze waren net op tijd. Die week eindigde met de eerste strenge vorst.
De bittere kou zou nu blijven, en nu was het slachttijd.
In de koude ochtendschemer, voor het ontbijt, hielp Almanzo Royal met het klaarzetten van het grote ijzeren vat bij de schuur. Ze zetten het op stenen en vulden het met water, en staken er een groot takkenvuur onder aan. Er gingen drie tonnen water in.
Voor ze klaar waren, waren dikke John en Franse Joe er al, en er was alleen maar tijd voor een haastig ontbijt. Vijf varkens en een jonge koe moesten die dag geslacht worden.
Zodra er een dood was, dompelden vader en Joe en John het karkas in het vat met kokend water, tilden het er weer uit, en legden het op planken. Met slachtmessen krabden ze al het haar eraf. Daarna hingen ze het aan de achterpoten op in een boom, sneden het open, haalden alle ingewanden eruit, en deden die in een tobbe.
Almanzo en Royal droegen de tobbe naar de keuken, en moeder en de meisjes wasten het hart en de lever en knipten alle stukjes vet van de ingewanden van het varken om reuzel te maken.
Vader en Joe vilden de koe zorgvuldig. De huid kwam er in één stuk af. Ieder jaar slachtte vader een koe en werd de huid bewaard om schoenen te maken.
Die hele middag sneden de mannen vlees, en Almanzo en Royal verwerkten het zo vlug als ze konden. Alle stukken vet spek werden in het zout weggezet, in vaten in de
kelder. De hammen en schouders lieten ze voorzichtig in vaten met bruine varkenspekel glijden. Moeder had de pekel gemaakt van zout, ahornsuiker en salpeter, gekookt in water. Varkenspekel had een prikkelende geur waarvan je bijna moest niezen.
Karbonades, harten, levers, tongen, en al het worstvlees moest naar de zolder van de houtschuur. Daar hingen vader en Joe ook de stukken rundvlees. Het vlees zou op de zolder bevriezen en de hele winter bevroren blijven.
Die avond was het slachten klaar. Dikke Joe en Franse John gingen fluitend naar huis, met vers vlees als betaling voor hun werk, en moeder braadde karbonades voor het avondeten. Almanzo vond het heerlijk om het vlees van de lange, gebogen, platte beentjes te knagen. Hij hield bovendien van de bruine varkens jus over de romige aardappelpuree.
De hele volgende week waren moeder en de meisjes hard aan het werk, en moeder hield Almanzo in de keuken om te helpen. Ze sneden het varkensvet in stukjes en kookten het in grote pannen op de kachel. Als het klaar was, zeefde moeder het heldere, hete vet door witte doeken in grote stenen potten.
Knappendbruine kaantjes bleven achter in de doek nadat moeder hem uitgedrukt had, en Almanzo snoepte ervan zo vaak als hij kon. Moeder zei, dat ze te zwaar voor hem waren. Ze zette ze weg, om te gebruiken in het maisbrood.
Daarna maakte ze de hoofdkaas. Ze kookte de zes koppen tot het vlees losliet van het been; ze hakte het fijn, en kruidde het, en roerde er kooknat doorheen, en goot het uit in pannen. Als het koud was, was het net gelei, omdat er gelatine uit de beenderen was gekomen.
Daarna maakte moeder kruiden vlees. Ze kookte de beste stukken rundvlees en varkensvlees gaar en hakte ze fijn. Ze roerde er rozijnen en kruiden, suiker en azijn, geraspte appels en brandewijn doorheen, en ze vulde twee grote potten vol met het kruidenvlees. Het rook verrukke-
lijk, en Almanzo mocht de restjes opeten, die in de pan achtergebleven waren.
Ondertussen deed hij niets anders dan worstvlees malen. Hij duwde duizenden stukjes vlees in de molen en draaide uren en uren lang de slinger rond en rond. Hij was blij toen dat klaar was. Moeder kruidde het vlees en maakte er dikke ballen van, en Almanzo moest al die ballen naar de zolder van de houtschuur brengen en ze op schone doeken opstapelen. Ze zouden daar de hele winter bevroren klaar liggen, en iedere morgen zou moeder van een bal kleine koekjes maken en ze bakken voor het ontbijt.
Tot slot van de slachttijd werden er kaarsen gemaakt.
Moeder boende de grote vetpannen schoon en vulde ze met stukjes rundvet. Van rundvet krijg je geen reuzel; het versmelt tot talk. Onder het smelten hielp Almanzo met het aandraden van de kaarsenvormen.
Een kaarsenvorm bestond uit twee rijen blikken kokers, die aan elkaar vast zaten en loodrecht op zes voetjes stonden. Er zaten twaalf kokers in één vorm. Ze waren bovenaan open, maar onderaan hepen ze in een spitse punt toe, en in iedere punt zat een klein gaatje.
Moeder knipte een kaarsepit voor iedere koker. Ze legde de pit over een stokje dubbel en draaide er een koordje van..Ze likte haar duim en wijsvinger, en maakte aan het eind van het koordje een scherpe punt. Als ze zes koordjes aan het stokje had, liet ze ze in de zes kokers zakken, en het stokje bleef bovenop de kokers liggen. De punten van de koordjes staken door de kleine gaatjes onderin de puntige kokers, en Almanzo trok ze een voor een strak aan, en hield ze strak door een rauwe aardappel op de scherpe kokerpunten te steken.
Als iedere koker zijn pit had, recht en strak en precies in het midden, goot moeder voorzichtig de hete talk erin. Ze vulde iedere koker tot bovenaan. Daarna zette Almanzo de vorm buiten om af te koelen.
Als de talk hard was geworden, bracht hij de vorm binnen. Hij trok de aardappelen eraf. Moeder doopte de hele vorm eventjes in kokend water en tilde de stokjes op. Aan ieder stokje kwamen zes kaarsen omhoog.
Daarna sneed Almanzo ze los van het stokje. Hij sneed de piteinden weg van de platte onderkanten, en hij liet precies genoeg pit aan de punten zitten om de kaarsen aan te kunnen steken. En hij stapelde de gladde, rechte kaarsen op waswitte stapeltjes.
Een hele dag hielp Almanzo moeder met het kaarsenmaken. Die avond hadden ze voldoende kaarsen gemaakt tot de slachttijd van het volgende jaar.