Hoofdstuk 3

Winteravond

NA HET ETEN verzorgde Almanzo zijn mocassins. Iedere avond wreef hij ze bij de keukenkachel in met talk.

Hij hield ze in de kachelwarmte, en wreef de smeltende talk met de palm van zijn hand in het leer. Als het leer goed ingevet was, zouden zijn mocassins altijd soepel zijn en zijn voeten droog houden; hij hield pas op met wrijven toen het leer geen talk meer wilde opnemen.

Royal zat ook bij de keukenkachel zijn laarzen in te vetten. Almanzo had nog geen laarzen; hij moest mocassins dragen, omdat hij een kleine jongen was.

Moeder en de meisjes wasten af en ruimden de voorraadkamer en de keuken op, en beneden in de grote kelder hakte vader wortelen en aardappelen voor het koeienvoer voor de volgende dag.

Toen het werk klaar was, kwam vader de keldertrap op met een grote kan appelsap en een pan vol appels. Royal pakte de maispoffer en een pannetje mais. Moeder dekte het keukenvuur toe met as voor de nacht, en toen iedereen de keuken uit was, blies ze de kaarsen uit.

Ze gingen genoegelijk bij de grote kachel in de wand van de eetkamer zitten. De achterkant van de kachel stond in de zitkamer, waar niemand kwam tenzij er visite was. Het was een heerlijke kachel; hij verwarmde de eetkamer en de zitkamer, en de schoorsteen verwarmde de slaapkamers boven,en het hele bovenstuk was een oven.

Royal opende de ijzeren deur, en met een pook stootte hij de verkoolde houtblokken uit elkaar, tot hij een laag vurige kooltjes had. Hij deed drie handenvol mais in de grote ijzeren poffer, en schudde hem heen en weer boven de kooltjes. Al gauw plofte er een maiskorrel open, toen weer een, en toen een stuk of wat tegelijk, en opeens barstten de honderden kleine, puntige korrels met geweld open.

Toen de diepe kom boordevol donzigwitte, gepofte maiskorrels was, goot Alice er gesmolten boter overheen, en daarna roerde ze ze door elkaar en strooide ze er wat zout over. Ze waren warm en knapperig, bros, en heerlijk doortrokken van boter en zout, en iedereen mocht er zoveel van eten als hij lustte.

Moeder breide, terwijl ze schommelde in de schommelstoel met de hoge rug. Vader schaafde een nieuwe bijlsteel zorgvuldig bij met een stukje gebroken glas. Royal sneed een ketting van kleine schakels uit een glad stuk dennehout, en Alice zat op haar kussen te borduren. En ze aten gepofte mais en appels, en ze dronken appelsap, behalve Eliza Jane. Eliza Jane las hardop het nieuws voor uit het New Yorkse weekblad.

Almanzo zat op een voetenbankje bij de kachel met een appel in zijn hand, en een kom mais en een beker appelsap op de haardplaat naast zijn voeten. Hij beet in de sappige appel, dan at hij wat gepofte mais, en dan nam hij een teug appelsap. Hij zat over de mais na te denken.

Gepofte mais is Amerikaans. Niemand buiten de Indianen had ooit gepofte mais gegeten, voor de pelgrimvaders naar Amerika kwamen. Op de eerste dankdag waren de Indianen uitgenodigd om te komen eten, en toen ze kwamen, schudden ze een grote zak gepofte mais uit over de tafel. De pelgrimvaders wisten niet wat het was. De pelgrimmoeders evenmin. De Indianen hadden de mais gepoft, maar waarschijnlijk was hij niet erg lekker geweest. Waarschijnlijk deden ze er geen boter door en geen zout, en de mais was zeker koud en taai geweest, omdat ze hem zo lang in een leren zak hadden meegedragen.

Almanzo bekeek iedere korrel voor hij hem opat. Ze waren allemaal verschillend van vorm. Hij had ontelbare handenvol gepofte mais gegeten, en nooit was hij twee dezelfde korrels tegengekomen. Toen bedacht hij, dat hij als hij melk had, wel gepofte mais met melk zou lusten.

Je kunt een glas melk nemen dat boordevol is, en een tweede glas dat evengroot is boordevol gepofte mais, en dan kun je alle gepofte mais korrel voor korrel in de melk doen en toch stroomt de melk niet over. Dat kun je met brood niet doen. Gepofte mais en melk zijn de twee enige dingen, die samen dezelfde ruimte innemen.

Bovendien zijn ze lekker samen. Maar Almanzo had eigenlijk geen erge honger, en hij wist, dat moeder er niet van hield als iemand aan de melkpannen kwam. Als je aan de melk kómt als de room rijst, wordt de room minder dik. Daarom at Almanzo nog een appel, en hij dronk appelsap bij zijn gepofte mais, en hij zei geen woord over gepofte mais met melk.

Toen het negen uur sloeg, was het bedtijd. Royal legde zijn ketting weg, en Alice haar borduurwerk. Moeder stak haar naalden in het garenkluwen en vader wond de grote klok op. Hij legde nog een houtblok op de kachel en sloot de schuif.

„Het is koud vanavond," zei meneer Corse.

„Vijftien graden onder nul," zei vader, „en het wordt nog kouder tegen de morgen."

Royal stak een kaars aan en Almanzo volgde hem slaperig naar de trapdeur. De kou op de trap maakte hem opeens klaar wakker. Hij kloste naar boven. De slaapkamer was zo koud, dat hij bijna niet in staat was om zijn kleren los te knopen en zijn lange wollen nachthemd aan te trekken en zijn nachtmuts op te zetten. Hij had moeten knielen om te bidden, maar hij deed het niet. Zijn neus deed pijn van de kou en zijn tanden klapperden. Hij dook het zachte veren bed in, onder de dekens, en hij trok het dek over zijn neus.

Opeens hoorde hij de grote klok beneden twaalf uur slaan. De duisternis legde een ijskoude, stekende druk op zijn ogen en voorhoofd. Hij hoorde iemand de trap afgaan en toen ging de keukendeur open en dicht. Hij wist dat vader naar de schuren ging.

In die grote schuren kon niet eens vaders hele bezit aan koeien en ossen en paarden en varkens en kalveren en schapen ondergebracht worden. Vijfentwintig stuks jongvee moesten onder een afdak op het erf slapen. Als ze de hele nacht stil lagen, als het 's nachts zo koud was als nu, zouden ze in hun slaap doodvriezen. Daarom ging vader middenin de nacht in de bittere kou zijn warme bed uit om ze wakker te maken.

Buiten, in de donkere, koude nacht, joeg vader het jonge vee overeind. Hij het zijn zweep knallen en holde achter de dieren aan het erf over.

Hij holde in het rond en liet ze draven, tot ze warm waren van de beweging.

Opnieuw opende Almanzo zijn ogen, en de kaars stond te sputteren op de kast. Royal stond zich aan te kleden. Zijn adem bevroor in de lucht. Het kaarslicht was zwak, alsof de duisternis probeerde het uit te blazen.

Opeens was Royal weg, er was geen kaars meer, en moeder riep onderaan de trap:

„Almanzo! Wat scheelt je? Ben je ziek? Het is vijf uur!"

Huiverend kroop hij eruit. Hij trok zijn broek en buis aan en holde de trap af om ze bij de keukenkachel dicht te maken. Vader en Royal waren al naar de schuren. Almanzo pakte de melkemmers en liep vlug naar buiten. De nacht leek heel groot en stil, en de sterren fonkelden als rijp aan de donkere hemel.

Toen het stalwerk klaar was en hij met vader en Royal in de warme keuken terug kwam, was het ontbijt bijna klaar. Wat rook het lekker!

Moeder was pannekoeken aan het bakken, en de grote blauwe schaal, die warm werd gehouden op de ovenplaat, was gevuld met dikke bruine vleeskoekjes en bruine jus.

Almanzo waste zich zo vlug als hij kon en kamde zijn haar. Zodra moeder de melk had gezeefd, gingen ze allemaal zitten en vroeg vader God's zegen.

Er was havermout met veel dikke room en bruine suiker. Er waren gebakken aardappelen en de goudbruine boekweitepannekoeken, met vlees en jus of met boter en stroop, zoveel als Almanzo lustte. Er waren ingemaakte vruchten, en jam en gelei en koekjes. Maar Almanzo vond de kruidige appeltaart met z'n smakelijke vulling en z'n brokkelige korst het lekkerst. Hij at twee grote punten.

Toen, met de warme oorkleppen van zijn muts over zijn oren, met zijn das voor zijn mond, en de etensemmer in zijn gehandschoende hand, liep hij opnieuw de lange weg naar school.

Hij had geen zin om te gaan. Hij had geen zin om erbij te zijn als de grote jongens meneer Corse zouden afranselen. Maar hij moest naar school, want hij was bijna negen jaar.