Hoofdstuk 14

Schapen scheren

NU WAREN de weiden en hooilanden fluwelig van het dichte gras, en het was warm. Het was tijd om de schapen te scheren.

Op een zonnige morgen gingen Pierre en Louis met Almanzo naar de wei, en ze dreven de schapen naar de waskooi. De lange kooi liep van de grazige wei tot in het heldere, diepe water van de Forelrivier. Er waren twee ingangen aan de weikant en daar tussenin liep een laag hek tot aan de waterkant.

Pierre en Louis zorgden ervoor, dat de kudde niet wegliep, terwijl Almanzo een wollig schaap beet pakte en het door een van de ingangen naar binnen duwde. In de kooi pakten vader en John het vast. Daarna duwde Almanzo er een tweede schaap doorheen en Royal en Franse Joe pakten het vast. De overige schapen keken en blaatten, en de twee schapen verweerden zich en schopten en schreeuwden. Maar de mannen wreven hun vachten vol bruine zachte zeep en sleepten ze het diepe water in.

Daar moesten de schapen zwemmen. De mannen stonden tot aan hun middel in het snelstromende water, en 

hielden de schapen vast en schrobden ze goed schoon. Al het vuil kwam uit hun vacht en dreef de rivier af met de zeepvlokken.

Toen de andere schapen dat zagen, riepen ze allemaal: ..Hè è-è, bè-è-è!" en ze probeerden allemaal om weg te hollen. Maar Almanzo en Pierre en Louis holden gillend om de kudde heen, en brachten ze weer naar het hek.

Zodra een schaap schoon was, lieten de mannen het om het eind van de afscheiding heen zwemmen, en ze duwden het de oever op en de andere kant van de kooi in. De arme schapen kwamen blatend en druipnat het water uit, maar de zon droogde ze gauw donzig wit op.

Zodra de mannen een schaap vrij lieten, duwde Almanzo een volgend schaap de kooi in, en ze pakten het beet en zeepten het in en sleepten het de rivier in.

Schapen wassen was leuk voor iedereen, behalve voor de schapen. De mannen plasten en riepen en lachten in het water, en de jongens holden en riepen in de wei. De zon scheen warm op hun ruggen en het gras was koel onder hun blote voeten, en al hun lachen klonk klein in de wijde, prettige stilte van de groene akkers en weiden.

Een schaap duwde John omver; hij kwam in de rivier te zitten en ging kopje onder. Joe riep:

„Nou, John, als je zeep in je haar had, was je klaar om geschoren te worden!"

Toen de avond viel, waren alle schapen gewassen. Schoon en wollig-wit verspreidden ze zich' over de helling en begonnen te grazen, en de wei leek net een bloeiende sneeuwbalstruik. De volgende morgen kwam John vóór het ontbijt, en vader stuurde Almanzo gehaast van tafel weg. Hij nam een punt appeltaart en ging naar buiten, naar de wei; hij rook de klaver, en hij at de kruidige appels en de kruimelige korst met dikke happen. Hij likte zijn vingers af en daarna dreef hij de schapen bij elkaar en bracht ze over het bedauwde gras naar het schapenhok in de zuid-schuur.

Vader had het schapenhok schoon gemaakt en aan één kant een platform gebouwd. Hij en dikke John pakten ieder een schaap, zetten het op het platform, en begonnen de wol af te knippen met lange scharen. De dikke witwollen vacht werd in één stuk afgeschoren, en het schaap bleef achter in zijn naakte rose huid.

Met de laatste knip van de schaar viel de hele vacht op het platform, en het naakte schaap sprong eraf en riep: „Bè-è-è!" Alle andere schapen blaatten terug toen ze dat zagen, maar vader en John waren al twee andere aan het scheren.

Royal rolde de vacht stevig op en bond hem met touw dicht, en Almanzo droeg hem de trap op en legde hem op de vloer van de zolder. Hij holde zo vlug als hij kon de trap op en af, maar er lag altijd een vacht voor hem klaar.

Vader en dikke John waren goede schapescheerders. Hun lange scharen knipten vliegensvlug door de dikke wol; ze knipten vlak op het schaap, maar knipten nooit in de rose huid. Dat was moeilijk, want vaders schapen waren echte merinos-schapen. Merinos-schapen hebben de fijnste wol, maar hun huid heeft diepe plooien, en het is moeilijk om alle wol eraf te krijgen zonder ze te bezeren.

Almanzo had het druk met het de trap ophollen met de vachten. Ze waren zo zwaar, dat hij maar één tegelijk kon dragen. Het was niet zijn bedoeling om het werk te ontlopen, maar toen hij de gestreepte schuurkat langs zag schieten met een muis, wist hij dat ze die naar haar kleintjes bracht.

Hij liep vlug achter haar aan, en hoog onder de balken van de grote schuur vond hij het kleine nest in het hooi, met vier jonge poesjes erin. De streepjeskat legde zich spinnend om hen heen en de zwarte spleetjes in haar ogen gingen open en dicht en weer open. Uit de kleine rose bekjes van de poesjes kwamen kleine miauwtjes, hun naakte pootjes hadden heel kleine witte klauwtjes, en hun oogjes waren dicht.

Toen Almanzo terug kwam in de schapenstal, lagen er zes vachten op hem te wachten, en vader was boos op hem. 

„Jongen," zei hij, „pas op, dat je ons in het vervolg bijhoudt."

„Ja, vader," antwoordde Almanzo, en hij haastte zich. Maar hij hoorde John zeggen:

„Dat lukt hem nooit. We zijn eerder klaar dan hij."

Toen lachte vader en hij zei:

„Dat is waar, John. Hij kan ons nooit bijhouden."

Almanzo zou hen dat wel eens laten zien. Als hij hard genoeg voortmaakte, kon hij ze bijhouden. Vóór twaalf uur had hij Royal ingehaald, en moest hij wachten tot er een vacht gebonden was. Daarom zei hij:

„Zie je wel, dat ik jullie kan bijhouden!"

„O, nee, dat lukt je niet!" zei John. „Wij winnen het. Wij zijn klaar voor jij klaar bent. Je zult het zien."

Toen lachten ze Almanzo allemaal uit.

Ze lachten nog toen ze de etenshoren hoorden. Vader en John maakten het schaap af, dat ze aan het scheren waren, en gingen naar huis. Royal bond de laatste vacht en liet hem liggen, en Almanzo moest hem nog naar boven dragen.

Nu begreep hij wat ze bedoelden. Maar hij dacht:

„Ik laat het ze niet winnen."

Hij zocht een stuk touw op en bond dat om de hals van een schaap, dat nog niet geschoren was. Hij dreef het schaap naar de trap, en daarna trok en duwde hij het stap voor stap naar boven. Het blaatte onafgebroken, maar hij kreeg het op zolder. Hij bond het vast naast de vachten en gaf het wat hooi om het stil te houden. Toen ging hij eten.

Die hele middag bleven Royal en John zeggen, dat hij voort moest maken, of zij zouden het winnen. Almanzo antwoordde:

„Nee, jullie winnen het niet. Ik kan jullie bijhouden."

Dan lachten ze hem uit.

Hij greep elke vacht zodra Royal hem dichtgebonden had, en ging er vlug mee naar boven en holde weer naar beneden. Ze lachten toen ze hem zo voort zagen maken,en ze zeiden aldoor:

„O, nee, je wint het niet van ons! Wij zijn het eerst klaar!"

Toen het bijna tijd voor het avondwerk was, schoren vader en John om het hardst de twee laatste schapen. Vader won het. Almanzo vloog met de vacht naar boven en was terug voor de laatste klaar was. Royal bond hem dicht, en toen zei hij:

„Wij zijn helemaal klaar! Almanzo, we hebben gewonnen! We hebben gewonnen!" Royal en John begonnen heel hard te lachen, en zelfs vader lachte.

Toen zei Almanzo:

„Nee, jullie hebt niet gewonnen. Ik heb een vacht boven, dat jullie nog niet geschoren hebt."

Van verbazing hielden ze op met lachen. Op hetzelfde ogenblik riep het schaap op zolder, dat hoorde dat alle andere schapen de wei in werden gelaten: „Bè-è-è!"

Almanzo riep: „Daar is de vacht! Ik heb hem naar boven gebracht en jullie hebt hem niet geschoren! Ik heb gewonnen! Ik heb gewonnen!"

John en Royal keken zo op hun neus, dat hij aan één stuk door moest lachen. Vader lachte hartelijk.

„Je bent ertussen genomen, John!" riep vader. „Wie het laatst lacht, lacht het best!"