Oorlogsrelikwie

De oude oorlogsmachine zat op het dorpsplein. Zijn krachteloze kanonnen wezen doelloos door de stoffige straat. Rondom stond schouderhoog onkruid dat zich door de spleten in de twee meter brede platen van de rupsbanden had gewerkt; over de hoge flanken vol roesten guanostrepen kroop klimop. Op de boeg glom een rij verweerde gevechtsmedailles die de late zon dof weerkaatsten.

In de buurt van de machine hing een groep mannen rond. Ze droegen zware werkkleren en laarzen. Hun handen waren groot en vereelt, hun gezichten aangetast door het weer. Ze lieten een kan van hand tot hand gaan en dronken er diep van. Het was het eind van een lange werkdag en ze waren ontspannen en goedgeluimd.

‘Hé, we vergeten ouwe Bobby,’ zei er een. Hij slenterde naar de machine en plensde een beetje scherpe whisky over de beroete loop van het voorste plofkanon dat steil naar beneden wees. De andere mannen lachten.

‘Hoe gaat ‘t ermee, Bobby?’ riep de man.

Diep in het binnenste van de machine begon een zacht tsjirpend geluid.

‘Heel goed, dank u,’ zei een schurend, nauwelijks verstaanbaar fluisterstemmet je uit een rooster onder de geschutskoepel.

‘Hou je de boel goed in de gaten, Bobby?’ vroeg een andere man.

‘Alles veilig,’ kwam het antwoord: een vogelstemmetje uit een dinosaurus.

‘Bobby, wor je d’r niet moe van om daar altijd maar te zitten?’

‘Welnee, Bobby wordt nooit moe,’ zei de man met de kan. ‘Hij heeft zijn taak, ouwe Bobby.’

‘Hé Bobby, wat voor soort jongen ben je?’ riep een dikke, lui kijkende man.

‘Ik ben een brave jongen,’ antwoordde Bobby gehoorzaam.

‘Nou en of hoor.’ De man met de drank stak zijn hand uit en klopte op de verweerde welving van het chroomstaai boven zijn hoofd. ‘Bobby past op ons.’

De mannen keken verrast op toen ze een geluid hoorden aan de overkant van het plein. Het was de verre j anktoon van een turbauto op de bosweg.

‘Hé! Vandaag komt de post toch niet?’ zei iemand. Zwijgend wachtten ze af terwijl een kleine, stoffige luchtkussenwagen uit de diepe schaduw in het gele licht reed. Langzaam kwam hij het plein over, sloeg linksaf, stopte voor de uit golfplaten opgetrokken gevel van een winkel met het opschrift Blauvelt Goederencompagnie. De koepel vloog open en er kwam een man uit. Hij droeg de elfen zwarte overall van de stedeling. Hij bestudeerde de gevel, de straat, de mannen. Vervolgens liep hij naar hen toe.

‘Wie van jullie is Blauvelt?’ vroeg hij. Hij sprak bedaard; zijn ogen namen de mannen vlug op.

Een grote tamelijk jonge man met een vierkant gezicht en door de zon gebleekt haar stak zijn kin in de lucht.

‘Hierzo,’ zei hij. ‘Wie ben je, maat?’

‘Ik ben Crewe. Opruimingsofficier van de commissie voor oorlogsmateriaal.’ Hij keek naar de grote machine die boven hem uit torende. ‘Bolo Ontzagwekkend, Mark XXV,’ zei hij. Hij keek de mannen aan, Blauvelt als laatste. ‘We kregen bericht dat er hier een functionerende Bolo was. Ik vraag me af of jullie wel beseffen waar je mee speelt.’

‘Jee, dat is Bobby maar,’ zei iemand.

‘Hij is de mascotte van de stad,’ zei een ander.

‘Deze machine kan jullie dorp van de kaart blazen,’ zei Crewe. ‘Met nog een aardig stuk oerwoud erbij.’

Blauvelt grijnsde. De plooien om zijn ogen gaven hem een spottend uiterlijk. ‘Maak je niet bezorgd, Crewe,’ zei hij. ‘Bobby is onschadelijk-‘

‘Bolo’s zijn nooit onschadelijk, Blauvelt. Het zijn vechtmachines en verder niets.’

Blauvelt slenterde erheen en gaf een schop tegen een verroeste rupsplaat. ‘Vijfentachtig jaar in dit oerwoud is niet zo best voor machines, Crewe. Het sap en het spul uit de bomen vreten het chroomstaai weg of het suiker was. Het regent zuur en we kunnen maar net snel genoeg nieuwe spullen aanslepen. Bobby kan nog een beetje praten, maar dat is dan ook alles.’

‘Natuurlijk is hij afgetakeld, daardoor is hij juist zo gevaarlijk. Voor je het weet worden zijn gevechtsrefltxen ingeschakeld. Als u nu iedereen uit de buurt wilt sturen zal ik hem even onschadelijk maken.’

‘Je loopt wel wat hard van stapel voor iemand die net komt kijken,’ zei Blauvelt met een frons. ‘Wat wou je nou eigenlijk precies gaan doen?’

‘Ik ga er een impuls op afvuren die het restant vaJi zijn computercentrale neutraliseert. Geen zorgen; er is geen gevaar bij-‘

‘Hé,’ zei iemand achteraan opgewonden. ‘Betekent dat dat-ie niet meer kan praten?’

‘Juist,’ zei Grewe. ‘En dan kan hij jullie ook niet taeer beschieten.’

‘Niet zo vlot, Crewe,’ zei Blauvelt. ‘Wij willen geen geknoei met Bobby. Wij vinden hem prachtig zoaU hij is.’ De andere mannen kwamen naar voren en gingen in een dreigende kring om Crewe staan.

‘Wees geen idioot,’ zei Crewe. ‘Wat denk je dat een salvo van een continentale belegeringseenheid met je stadje doet?’

Blauvelt grinnikte en trok een lange sigaar uit zijn jasje. Hij rook eraan en riep: ‘Mooi zo, Bobby - geef vuur!’

Een gedempt geratel, een scherpe klik uit het inwendige van de immense machine. Een bleke vlam spatte uit de beroete loop van het kanon. De grote man boog zich vlug naar voren en stak de sigaar aan. Het publiek j belde van het lachen.

‘Bobby doet wat hem gevraagd wordt, meer niet,’ zei Blauvelt. ‘En dat is niet veel.’ Hij liet zijn witte tanden zien in een flauw lachje.

Crewe trok de revers van zijn jas opzij zodat CV een glanzend schildje opblonk. ‘Je bent wel wijzer dan een officier van het Concordiaat tegen te werken,’ zei hij.

‘Kalm even, Crewe.’ Een man met een smal gezicht en donker haar mengde zich erin. ‘Je hebt hier niets te vertellen. Ik heb wel ‘s gehoord van jouw opruimingsdienst. Jullie moeten ouwe munitiebunkers en afgedankte machines opsporen, dat soort dingen. Bobby is niet afgedankt. Hij is eigendom van de stad. Al bijna dertig jaar.’

‘Onzin. Dit is oorlogsmateriaal, eigendom vaA het ruimteleger-‘

Blauvelt grijnsde scheef. ‘Nee hoor. Wij hebben de bergingsrechten. Een eigendomsbewijs hebben we niet, maar daar is snel voor te zorgen. Helemaal officieel. Ik ben hier de burgemeester en gouverneur van het district.’

‘Dit ding is een gevaar voor alle mannen, vrouwen en kinderen in deze nederzetting,’ snauwde Crewe. ‘Het is mijn werk om een tragedie te voorkomen-‘

‘Vergeet Bobby toch,’ zei Blauvelt ongeduldig. Hij maakte een gebaar naar de muur van het oerwoud voorbij de akkers. ‘Daarbuiten ligt honderd miljoen vierkante kilometer maagdelijk land,’ zei hij. ‘Daar mag je doen wat je wilt. Proviand kun je bij mij kopen. Maar blijf van onze mascotte af, begrijp je?’

Crewe keek hem aan, bestudeerde de gezichten van de andere mannen.

‘Je bent niet wijs,’ zei hij. ‘Jullie zijn allemaal niet wijs.’ Toen draaide hij zich om en liep weg met een stijve rug. In de kamer die hij genomen had in het enige pension van het stadje maakte Crewe zijn bagage open en haalde er een grijze plastic doos uit. De drie kinderen van de eigenaar die toekeken uit de deur die niet op slot kon rekten hun nek. ‘Gossie, is dat een echte sterrenradio?’ vroeg de oudste, een broodmager knaapje van twaalf.

‘Nee,’ zei Crewe kortaf. De jongen bloosde en keek verlegen naar de vloer.’Het is een commandozender,’ zei Crewe minder streng. ‘Hij is bedoeld om met gevechtsmachines te kunnen praten, ze bevelen te geven. Die reageren alleen op het speciale gemoduleerde signaal dat deze radio uitzendt.’ Hij drukte op een schakelaar en op de zijkant van het toestel ging een verklikker branden.

‘Zoals Bobby, bedoelt u?’ vroeg de jongen. ‘Zoals Bobby vroeger was.’ Crewe schakelde uit en legde de zender weg.

‘Bobby is aardig,’ zei een van de andere kinderen. ‘Hij vertelt ons verhaaltjes over toen hij in de oorlog was.’ ‘Hij heeft medailles,’ zei de eerste jongen. ‘Bent u in de oorlog geweest, meneer?’ ‘Zo oud ben ik nou ook weer niet,’ zei Crewe.

‘Bobby is stokoud, nog ouwer dan grootvader.’ ‘Gaan jullie maar,’ zei Crewe. ‘Ik moet-‘ Hij luisterde aandachtig. Buiten werd geschreeuwd; iemand riep zijn naam.

Crewe duwde de jongens opzij en liep snel de gang door en de stoep op. Hij voelde een traag, zwaar gebons, hoorde een koor van schrille piepgeluiden, een metalen gekreun-Over het plein kwam een man met een rood gezicht aanhollen.

‘Het is Bobby!’ schreeuwde hij. ‘Hij wordt wakker! Wat heb je verdomme met ‘m gedaan, Crewe?’

Crewe rende naar het plein. De Bolo verscheen aan het begin van de straat en rolde log vooruit met een massa ontworteld onkruid in zijn zog.

‘Hij gaat recht op Spivacs pakhuis af!’ schreeuwde iemand.

‘Bobby! Blijf daar staan!’ Blauvelt verscheen rennend achter de machine op het toneel. Het immense gevaarte stoorde zich niet aan hem. Toen Crewe op het plein kwam maakte de Bolo een bocht naar links zodat hij de hoek van het gebouw net miste. Hij verpletterde een stuk van de houten stoep en zwoegde een opslagterrein op. Een stapel ruwe planken viel om en rolde door het stof. De Bolo drukte een houten hek tegen de grond en begon aan een omgeploegde akker. Blauvelt riep woedend tegen Crewe: ‘Dat is jouw schuld, verdomme! We hebben nooit moeilijkheden gehad—’ ‘Hou je kop. Heb je een terreinwagen?’ ‘Wij-‘ Blauvelt bedwong zich. ‘En wat dan nog?’

‘Ik kan hem tegenhouden-maar alleen van dichtbij. Over een minuut of zo zit hij in het oerwoud. Daar kan ik met mijn auto niet komen.’ ‘Laat ‘m toch gaan,’ zei een hijgende man. ‘Daarbuiten kan hij geen kwaad.’

‘Wie zou dat hebben gedacht?’ zei een ander. ‘Al die jaren zit-ie daar - wie had gedacht dat hij nog zo snel uit de voeten kon?’

‘Die zogenaamde mascotte van jullie heeft misschien nog meer verrassingen voor jullie in petto,’ zei Crewe kortaf. ‘Breng me een auto, schiet op! Dit is een officiële vordering, Blauvelt!’

Het werd stil. In de verte kraakte het van versplinterend hout toen de Bolo de zoom van het woud bereikte. Bomen van tientallen meters gingen tegen de vlakte.

‘Laat hem gaan,’ zei Blauvelt. ‘Net wat Stinzi zegt, hij kan daar geen kwaad.’ ‘En als hij omkeert?’ ‘Welnee,’ mompelde iemand. ‘Ouwe Bobby doet ons niks…’

‘De wagen,’ zei Crewe snauwend. ‘Je verspilt kostbare tijd.’

Blauvelt fronste zijn voorhoofd. ‘Goed-maar je doet niks totdat we zeker weten dat hij teruggaat naar de stad, begrepen?’ ‘Schiet op.’

Blauvelt ging hem op een draf voor naar de stadsgarage.

Het spoor van de Bolo was een acht meter brede tunnel door het ongerepte oerwoud. De rupsbanden, voor zover de sporen te zien waren tussen de warboel van afgerukte takken, waren een halve meter diep door de zwarte leem gegaan.

‘Hij haalt ongeveer dertig kilometer per uur,’ zei Crewe. ‘Sneller dan wij. Als hij deze koers aanhoudt, is hij over een uur of vijf terug in de stad.’

‘Hij gaat wel opzij,’ mompelde Blauvelt.

‘Misschien. Maar dat riskeren we niet. Draai naar tweehonderdzeventig graden, Blauvelt. We proberen hem te onderscheppen door hem op zijn cirkelroute op te wachten.’

Blauvelt gehoorzaamde zonder een woord. De auto schoof door de diepgroene schemering onder de reusachtige bomen met hun ruige bast. Bovenmaatse insekten botsten zoemend tegen de koepel. Kleine en middelgrote hagedissen flitsten, schoten en klapwiekten voorbij. Varens zo groot als zonneschermen schuurden over de auto terwijl hij over lussen en slingers van de taaie wortels klauterde met een spoor van plantesap achter zich aan. Eenmaal schraapten ze over een uitstekende rand van verbrokkelende bruine rots. Vlokken met het formaat van soepborden vielen eraf zodat er dof metaal blootkwam.

‘De rugvin van een verkennersboot,’ zei Crewe. ‘Wat er over is gebleven van een zogenaamd tegen roest bestendige legering.’

Ze kwamen nieuwe getuigen van de strijd uit het verleden tegen; de verbrijzelde stootbodem van een massieve Helleboor op een platform, het geblakerde chassis van wat misschien een bommenauto was geweest, stukken van een neergeschoten vliegtuig, brokken pantser. Veel van de relikwieën waren van Aardse oorsprong maar vaak zagen ze ook de eigenaardig gebogen, ragfijne lijnen van een verroest Axorcisch microkanon of een implosiepro-jektor die door het groen staken.

‘Het moet een zware slag zijn geweest,’ zei Crewe. ‘Zo tegen het eind toen er niet veel aandacht meer aan werd besteed. Er liggen hier dingen die ik nog nooit heb gezien, experimentele toestellen zeker die ze haastig in de strijd hebben geworpen voor een laatste poging.’

Blauvelt bromde wat.

‘Nog een minuut of zo,’ zei Crewe. Toen Blauvelt zijn mond opendeed kwam er een verblindende lichtflits, een enorme dreun, en de jungle ontplofte.

Het veiligheidsweb van zijn stoel sneed Crewe in zijn ribben. Zijn oren gonsden onophoudelijk en hij had een vieze kopersmaak in zijn mond. Zijn hoofd bonsde op de maat van zijn zware hartslag.

De auto lag op zijn kant en het inwendige was een warboel van losse dingen, gescheurde draden en gebroken plastic. Blauvelt lag kreunend half onder hem. Crewe gleed van hem af en zag dat de man bij kennis maar duizelig was.

‘Al van gedachten veranderd over je onschadelijke mascotte?’ vroeg Crewe terwijl hij wat bloed van zijn rechteroog veegde. ‘Laten we verdwijnen voor hij die lege kanonnen nog een keer afschiet. Kun je lopen?’

Blauvelt mompelde iets en kroop door de gebarsten koepel uit de wagen. Crewe zocht in de brokken naar zijn commandozender-

‘Moeder van God,’ kwaakte Blauvelt. Crewe draaide zich snel om en zag de hoge, smalle, jodium-donkere gedaante van de onaardse machine die vijftien meter verderop omlijst door geschroeide vegetatie op zijn gelede kruippoten troonde. Zijn multiloops-microkanonbatterij was recht op de gekantelde wagen gericht.

‘Verroer geen spier,’ fluisterde Grewe. Het zweet sijpelde over zijn gezicht. Een insekt dat op een libel van tien centimeter breed met stompe vleugels leek, vloog gonzend rond hun oren en ging daarna weer verder. Ergens kromp een stuk warm metaal met een korte knal. Ogenblikkelijk kwam de onaardse moordmachine twee meter dichterbij terwijl hij zijn wapens lager richtte.

‘Ren voor je leven!’ schreeuwde Blauvelt. Hij krabbelde woest overeind; de wapens van de vijandelijke machine bleven naar hem wijzen—

Een reusachtige boom helde voorover, brak af, werd opzij geworpen. De grootse groengestreepte boeg van de Bolo knarste door de bomen en stelde zich tussen de kleinere machine en de man op. Hij keerde zich naar de vijand; vuurflitsen weerkaatsten tegen de omringende bomen; de grond schudde eenmaal, tweemaal onder knetterend harde schokken. Crewes verdoofde oren knalden dof. De oprukkende Bolo droeg een fontein van schitterende vonken mee. Grewe voelde de dreun waarmee de twee vechtmachines elkaar raakten; hij zag de Bolo even aarzelen, dan vooruit ploegen, zich verheffen, de lichtere machine vermalen, verder rollen met achterlating van een verfomfaaide bende wrakstukken.

‘Mijn God, heb je dat gezien, Crewe?’ schreeuwde Blauvelt in zijn oor. ‘Heb je gezien wat Bobby deed? Hij liep recht in de geweren en kneep hem zo fijn als een dubbeltje!’

De Bolo stopte, keerde log, bleef naar de mannen zitten kijken. Gloeiende strepen gesmolten metaal liepen over zijn gepantserde flanken en vielen spetterend en rokend in het verpletterde groen.

‘Hij heeft onze nek gered,’ zei Blauvelt. Hij kwam wankelend overeind en liep onzeker langs de Bolo om naar de rokende puinhoop van de verbrijzelde tegenstander te kijken.

‘Dat ding was regelrecht op weg naar de stad,’ zei hij. ‘Goddomme, kun je je voorstellen wat hij daar zou hebben aangericht?’

‘Eenheid negen-vijf-vier van de fronttroepen meldt treffen met vijandelijke macht,’ sprak de mechanische

stem van de Bolo plotseling. ‘Vijandelijke eenheid vernietigd. Heb grootscheepse schade opgelopen maar ben nog operationeel op negen komma zes procent basisvermogen. In afwachting van verdere bevelen.’

‘Hé,’ zei Blauvelt. ‘Dat klinkt heel anders dan…’

‘Misschien begrijp je nu dat dit een Bolo gevechtseenheid is en niet de dorpsidioot,’ zei Crewe bruusk. Hij liep voorzichtig over de omgewoelde aarde en ging voor de grootse machine staan.

‘Opdracht vervuld, eenheid negen-vijf-vier,’ zei hij. ‘Vijandelijke machten geneutraliseerd. Sluit gevechtsreflex af en val terug op status minimale waakzaamheid.’ Hij keerde zich naar Blauvelt.

‘Laten we teruggaan naar de stad,’ zei hij, ‘en ze vertellen wat hun mascotte net heeft gedaan.’

Blauvelt staarde omhoog naar de grimmige oude machine; zijn vierkante, gebronsde gezicht zag er gelig en uitgeput uit.

‘Ja-a,’ zei hij. ‘Dat moet maar.’

De tien man sterke dorpsharmonie stond in een dubbele rij opgesteld voor de vers gemaaide brink. De voltallige bevolking - driehonderdtweeënveertig mannen, vrouwen en kinderen - was aanwezig op zijn paasbest. Aan draden tussen de bomen wapperden wimpels. De zon glinsterde op de gepantserde flanken van de schoongemaakte en opgepoetste Bolo. Een enorm boeket wilde bloemen stak uit de van roet ontdane loop van de Helleboor.

Crewe stapte naar voren.

‘Als vertegenwoordiger van de Concordiaat-regering is mij gevraagd deze uitreiking op mij te nemen,’ zei hij. ‘Jullie hebben besloten een medaille te laten maken en deze aan te bieden aan eenheid negen-vijf-vier wegens verdiensten die ver uitgaan boven zijn plicht.’ Hij zweeg en liet zijn blik over de gezichten van de toeschouwers dwalen.

‘Er zijn veel imposantere eerbewijzen toegekend voor heel wat minder,’ besloot hij. Hij ging naar de machine; er kwamen twee mannen naar voren met een ladder en een lasapparaat. Crewe klom naar boven en hield de

nieuwe onderscheiding op zijn plaats naast de rij gevechtsdecoraties van een eeuw oud. De lasser bevestigde hem vlug aan de romp. De menigte juichte en begaf zich toen onder veel gepraat naar de picknicktafels die in de hoofdstraat waren neergezet.

De schemer was bijna voorbij. De laatste sandwiches en gevulde eieren waren opgegeten, de laatste toespraken gehouden, het laatste biervat aangesproken. Crewe zat met een paar mannen in de enige kroeg van het dorp.

‘Op Bobby.’ Een van de mannen hief zijn glas.

‘Correctie,’ zei Crewe. ‘Op eenheid negen-vijf-vier van de fronttroepen.’ De mannen lachten en dronken.

‘Nou, tijd om te gaan, geloof ik,’ zei iemand. De anderen vielen hem bij, stonden op. Toen het lawaai van de verschuivende stoelen verstomd was kwam Blauvelt binnen. Hij ging tegenover Crewe zitten.

‘Jij, ah, blijf je vannacht hier?’ vroeg hij.

‘Ik wou maar terugrijden,’ zei Crewe. ‘Mijn zaken hier zijn afgehandeld.’

‘Ja?’ vroeg Blauvelt gespannen.

Crewe keek hem afwachtend aan.

‘Je weet wat je moet doen, Crewe.’

‘Ja?’ Hij nam een slok.

‘Verdomme, moet ik het je voorkauwen? Zolang die vervloekte machine alleen een bovenmaatse debiel was, was er niks aan de hand. Een soort monument voor de oorlog, en zo. Maar nu heb ik gezien wat hij kan - mijn God, Crewe — we kunnen geen levende moordenaar middenin onze stad hebben, terwijl we helemaal niet weten of hij het niet nog een keer in zijn kop haalt om te gaan schieten!’

‘Uitgesproken?’ vroeg Crewe.

‘Niet dat we niet dankbaar zijn-‘

‘Verdwijn,’ zei Crewe.

‘Zeg, Crewe, luister nou even-‘

‘Verdwijn. En hou iedereen uit de buurt van Bobby, begrepen?’

‘Betekent dat-?’

‘Ik zorg ervoor.’

Blauvelt stond op. ‘Ja-a,’ zei hij. ‘Ik snap ‘t.’

Toen hij weg was legde Crewe een bankbiljet op het tafeltje; hij pakte de commandozender van de vloer en ging de straat op. Van de andere kant van het stadje kwamen zwakke kreten. De mensen keken er naar het vuurwerk. Een gele raket spoot omhoog, barstte uiteen in een regen van gouden licht die neerviel en vervaagde…

Crewe liep naar het plein. De Bolo doemde op als een immense diepzwarte schaduw tegen de besterde lucht. Crewe ging ervoor staan en keek naar de nu al slonzige wimpels en de verlepte bloemen die uit het kanon hingen.

‘Eenheid negen-vijf-vier, weet je waarom ik hier ben?’ zei hij zacht.

‘Ik bereken dat mijn nut als oorlogsmachine geëindigd is,’ zei de zachte, schurende stem.

‘Dat klopt,’ zei Crewe. ‘Ik heb het gebied in een straal van duizend kilometer gecontroleerd met heel gevoelige instrumenten. Er zijn geen levende vijandelijke machines meer over. Het exemplaar dat jij hebt gedood was de laatste.’

‘Hij was trouw aan zijn plicht,’ zei de machine.

‘Het was mijn schuld,’ zei Crewe. ‘Hij was ontworpen om de draaggolf van onze commandozenders op te vangen en die te volgen naar de bron. Toen ik mijn zender inschakelde kwam hij in actie. Natuurlijk merkte jij dat en ging hem tegemoet.’

De machine zweeg.

‘Je kunt je nog redden,’ zei Crewe. ‘Als je mij vertrapte en naar het oerwoud vluchtte zou het eeuwen kunnen duren voordat…’

‘Voordat er een andere man komt die doet wat gedaan moet worden? Het is beter dat ik nu sterf, door de hand van een vriend.’

‘Vaarwel, Bobby.’

‘Correctie: eenheid negen-vijf-vier van de fronttroepen.’

Crewe drukte de schakelaar in. De machine hulde zich in een donkere sfeer.

Aan de rand van het plein keek Crewe om. Hij stak zijn hand op in een saluut; toen liep hij weg door de stoffige straat, een witte gestalte in het licht van de rijzende maan.