Hybride
Diep in de bodem van de planeet priemden wortels harder dan staaldraad tussen glazige zandkorrels door, door dichte kleiaders en lagen zwakke leisteen, voelden naar en verwierpen inerte elementen, speurend naar calcium, ijzer, stikstof.
Nog dieper klampte een secundair wortelstelsel zich vast aan de massieve moederrots; gevoelige tentakels registreerden de minieme trillingen in de aardkorst, de ritmische druk van de getijden, het aan seizoenen gebonden gewicht van het ijs, de voetstappen van de wilde dieren die op jacht waren in de kilometers brede schaduw van de reusachtige Yandaboom.
Ver daarboven, op het oppervlak, rees de immense stam, massief als een rots, zijn enorme omvang verankerd door machtige steunberen, negenhonderd meter boven de heuvel en strekte zijn gigantische takken uit naar het witte zonlicht. De boom was zich slechts vagelijk bewust van de beweging van de lucht over de gepolijste oppervlakken van zijn ontelbare bladeren, van de tintelende wisseling van watermoleculen, kooldioxyde, zuurstof. Automatisch reageerde hij op de zwakke druk van de wind, spande hij zijn slanke twijgen zo dat ieder blad een constante hoek bleef maken met de straling die door het lovercomplex scheen.
De lange dag sleepte zich voort. Lucht stroomde in ingewikkelde patronen; straling wies en daalde terwijl de dampmassa’s door de substratosfeer dreven; voedende moleculen bewogen zich door capillaire vaten; de rotsbedding kreunde zacht in het duister onder de beschaduwde hellingen. Onkwetsbaar in zijn titanenmassa sluimerde de boom in een toestand van laag bewustzijn.
De zon schoof naar het westen. Zijn licht, gefilterd door de zich verdichtende atmosfeer, was nu een onheilspellend geel. Pezige twijgen roteerden om de bron van energie te volgen. Slaperig trok de boom zijn tere knoppen in naarmate de koude toenam, regelde hij zijn warmte-en vocht-uitwisselingstempo, zijn ontvankelijkheid voor straling. Terwijl hij sliep droomde hij van het verre verleden, de jaren dat hij vrij had rondgezworven in zijn faunale staat, vóór het instinct om wortel te schieten en te groeien hem hierheen had gedreven. Hij herinnerde zich het bosje van zijn jeugd, de patriarchale boom, de sporebroeders… Het was nu donker. De wind stak op. Een krachtige vlaag duwde tegen het zware obstakel dat de boom vormde; de voornaamste takken als grote spieren kraakten terwijl ze zich te weer stelden; verkilde bladeren krulden zich dicht tegen de gladde bast.
Diep onder de grond klampten de vezels zich vast aan de rots en seinden gegevens door die gecorreleerd werden met indrukken vanuit afgelegen bladoppervlakken. Uit het noordoosten kwamen onheilspellende trillingen; de relatieve vochtigheid steeg, de luchtdruk daalde - er vormde zich een patroon dat op gevaar wees. De boom roerde zich: een beving liep door het machtige takkenstelsel en schudde tere vorstkristallen uiteen die zich op beschaduwde oppervlakken aan het vormen waren. Het hartbrein werd alert, de euforische droompatronen losten op. Onwillig kwamen sedert lang ingesluimerde vermogens tot leven. De boom ontwaakte.
Ogenblikkelijk nam hij de situatie op. Er kwam storm opzetten uit zee - een grote tyfoon. Het was te laat voor doeltreffende maatregelen. Zonder zich te storen aan de pijn van ontwende activiteit stuurde de boom nieuwe schokwortels uit - kabels van tien centimeter doorsnee, sterk als gevlochten staaldraad - die de rechtopstaande rotsblokken op honderd meter noordelijk van de penwortel vastgrepen. Verder kon de boom niets doen. Onverstoorbaar wachtte hij de aanval van de storm af.
‘Er is daar beneden een storm,’ merkte Malpry op.
‘Maak je geen zorgen, die ontwijken we wel.’ Gault manipuleerde de instrumenten, met zijn ogen op de wijzerplaten.
‘Hou op en begin een nieuwe nadering,’ zei Malpry, die zijn nek rekte om vanaf zijn versnellingsbank te kunnen toekijken.
‘Kop dicht. Ik rij deze tobbe.’
‘Opgesloten met twee gekken,’ zei Malpry. ‘Jij en de Griezel.’
‘Ik en de Griezel worden een beetje moe van jouw gekanker, Mal.’
‘Als we landen, Malpry, zal ik je buiten ontmoeten,’ zei Pantelle. ‘Ik heb je verteld dat ik de betiteling “Griezel” niet waardeer.’
‘Wat, alweer?’ vroeg Gault. ‘Ben je al helemaal genezen van de vorige keer?’
‘Nog niet; in de ruimte gaat het schijnbaar minder snel.’ ‘Toestemming geweigerd, Pantelle,’ zei Gault. ‘Hij is te groot voor jou. Mal, laat hem met rust.’ ‘Ik laat hem wel met rust,’ mompelde Malpry. ‘Ik zou eigenlijk een gat moeten graven en hem er héél rustig inlaten…’
‘Spaar je energie voor beneden,’ zei Gault. ‘Als we hier geen slag slaan zijn we er geweest.’
‘Kapitein, mag ik meegaan op de verkenningstocht? Mijn training in biologie -‘
‘Blijf jij maar bij het schip, Pantelle. En ga niet zitten knutselen. Wacht gewoon op ons. We hebben geen kracht om je terug te dragen.’ ‘Dat was een ongeluk, kapitein -‘
‘En die keer daarvoor ook. Vergeet het, Pantelle. Je bedoelt het goed, maar je hebt twee linkervoeten en tien duimen.’
‘Ik heb me geoefend om mijn coördinatie te verbeteren, kapitein. Ik heb gelezen -‘
Het schip werd hard heen en weer geslingerd toen de gidsvanen in de atmosfeer beten; Pantelle gilde. ‘O-o,’ riep hij. ‘Ik vrees dat ik mijn linkerelleboog weer heb opengehaald.’
‘Lig niet op mij te bloeden, slome dweil,’ zei Malpry. ‘Stil!’ zei Gault tussen zijn tanden. ‘Ik heb het druk.’ Pantelle draaide een zakdoek over de snee. Hij zou die ontspanningsoefeningen moeten doen waar hij over had gelezen. En hij zou nu toch echt eens met gewichtheffen beginnen - en met zijn dieet. En deze keer zou hij heel voorzichtig zijn en Malpry minstens éen goede optater geven, meteen als ze geland waren.
Zelfs nog voor de eerste uiterlijke tekenen van schade zichtbaar werden, wist de boom dat hij de strijd tegen de tyfoon verloren had. Tijdens de pauze toen het oog van de storm passeerde, nam hij de schade op. Er kwam geen reactie van het noordoostelijke kwadrant van het zintuignetwerk, waar kleine wortels uit de rotsbedding waren gerukt; de penwortel zelf drukte nu op verpulverde steen. Hoewel de bijna onverwoestbare vezels van de Yanda standvastig waren gebleven, was het graniet bezweken. De boom ging ten onder aan zijn eigen massa. Nu, genadeloos, sloeg de storm opnieuw toe, donderend kwam hij uit het oosten om de boom in blinde woede te bestormen. Kabels, bestand tegen schokken, knapten als spinnewebben; enorme platen rots kreunden en spleten, met knallen die verloren gingen in de wind. In de stam ontstond een kwellende druk.
Vierhonderd meter ten zuiden van de penwortel opende zich een gapende spleet in de doorweekte aarde. Door de wind voortgedreven water stroomde naar binnen, weekte de aarde los, verzwakte de greep van een miljoen kleine wortels. Nu begonnen de voornaamste wortels te schuiven, te glijden…
Hoog in de lucht zwichtte de majestueuze kruin van de Yanda langzaam voor de onweerstaanbare luchtstroom. De gigantische noordelijke wortellijst, die tegen de onderliggende steen werd aangedrukt, krijste terwijl gefolterde cellen ineenklapten, barstte toen met een verpletterend gebrul dat zelfs boven de storm uit te horen was. Een grote boog van aarde in het zuiden, opgeheven door ontblote wortels, ontsloot een gapende grot.
Nu trok de storm verder, donderde de helling af met in zijn zog zijn gevolg van brokken puin en striemende regen. Een laatste wraakzuchtige windvlaag ranselde de takken koortsachtig; toen was de overwinnaar verdwenen.
En op de verwoeste heuvel helde de onvoorstelbare massa van de oude boom met de onweerstaanbare inertie van botsende manen, onder begeleiding van een kanon-nade van knappende pezen, en viel met een dromerige sierlijkheid om.
En in het hartbrein van de boom vervaagde het bewustzijn in de onverdraaglijke pijn van vernietiging.
Pantelle klom uit de open sluis en leunde even tegen het schip om op adem te komen. Hij voelde zich zwakker dan hij had verwacht. Pech dat hij het met verminderde rantsoenen moest stellen; zo kon hij niet beginnen met zijn gewichthefprogramma. En hij voelde zich nog niet gereed om de strijd aan te binden met Malpry. Maar zodra hij wat vers voedsel en frisse lucht binnen had -‘Deze kunnen gegeten worden,’ riep Gault terwijl hij de naald van de ontleder aan zijn broek afveegde en hem terugstak in zijn heupzak. Hij gooide Pantelle twee grote rode vruchten toe.
‘Als je klaar bent met eten, Pantelle, haal dan wat water en schrob het interieur. Malpry en ik gaan eens rondkijken.’
De twee gingen op pad. Pantelle liet zich op het veerkrachtige gras zinken en beet in de appelgrote bol. Het vruchtvlees voelde aan als avocado, vond hij. De schil was hard en aromatisch; misschien een natuurlijk cellu-loseacetaat. Er schenen geen zaden in te zitten. In dat geval was het ding niet echt een vrucht. Het zou boeiend zijn om de flora van deze planeet te bestuderen. Zodra hij thuis was moest hij een cursus buitenaardse botanie gaan volgen. Misschien zou hij naar Heidelberg of Upp-sala gaan, lijfelijke colleges volgen die gegeven werden door eminente geleerden. Hij zou een gezellig flatje nemen - twee kamers was voldoende - in het oude deel
van de stad, en ‘s avonds kwamen er vrienden op bezoek om te debatteren boven een fles wijn -Maar zo kwam hij niet klaar met zijn werk. Op de helling glinsterde water. Pantelle at de rest van zijn eten op, verzamelde zijn emmers en ging op weg.
‘Waarom maken we ons eigenlijk moe?’ wilde Malpry weten.
‘We hebben lichaamsbeweging nodig. Pas over vier maanden krijgen we weer een kans.’
‘Moeten we de toerist uithangen? Moeten we de bezienswaardigheden bezien?’ Malpry bleef staan, leunde tegen een grote kei. Hij staarde omhoog naar de krater en de wirwar van uit de grond gerukte wortels en daarachter de bos-grote omvang van de gevelde boom. ‘Daarbij vergeleken zijn onze sequioa’s madeliefjes,’ zei Gault. ‘Komt zeker door de storm die we ontweken.’ ‘Nou en?’
‘Zo’n enorm ding - dat doet je wel iets.’ ‘Zit er geld in?’ hoonde Malpry.
Gault keek hem zuur aan. ‘Jaa, daar zeg je iets. Laten we verder gaan.’
‘Het bevalt me niets dat we de Griezel achterlaten met het schip.’
Gault keek Malpry aan. ‘Waarom laat je die jongen niet
eens met rust?’
‘Ik hou niet van gekken.’
‘Probeer me niet te belazeren, Malpry. Pantelle is hoogst intelligent - op zijn manier. Misschien is dat het wat je steekt.’
‘Ik vind hem eng.’
‘Het is een aardige jongen; hij bedoelt het goed -‘ ‘Jaa,’ zuchtte Malpry. ‘Misschien bedoelt hij het goed -maar dat is niet genoeg…’
Uit het delirium van de schok kwam de boom langzaam weer bij. Ongeregelde signalen drongen door het achter-grondgebabbel van schimmige impulsen uit verminkte zintuigen heen —
‘Luchtdruk nul; en dalend… luchtdruk 112, en stijgend… luchtdruk negatief…
‘Zware beving op komst uit - Zware beving op komst uit -
‘Temperatuur 171 graden, temperatuur -40 graden, temperatuur 26 graden…
‘Intense straling, uitsluitend blauw… uitsluitend rood… ultraviolet…
‘Relatieve vochtigheid stijgt… wind uit noordnoordoost, snelheid oneindig… wind stijgt verticaal op, snelheid oneindig… wind uit oosten, westen…’
De boom koppelde resoluut de brabbelende zenuwbundels uit, beperkte zijn aandacht tot zijn onmiddellijke status-concept. Een kortstondige taxatie was voldoende om de omvang van zijn vernieling te onthullen. Er was geen reden, zag hij, om zijn persoonlijk bestaan te rekken. Er waren echter bepaalde noodmaatregelen nodig om tijd te winnen zodat hij zijn sporen kon uitzenden. Onmiddellijk activeerde het boombrein het over-levingssyndroom. De capillaire vaten trokken samen zodat vitale sappen naar het brein vloeiden. Synaptische spiralen verwijdden zich zodat het neurale geleidingsvermogen groter werd. Behoedzaam breidde de boom zijn bewustzijn uit naar het stelsel van hoofdvezels, en vervolgens naar de afzonderlijke vezels en dooreengeweven capillairen.
Hier botsten de luchtmoleculen op gebarsten weefsel en trof het golfpatroon van het licht de blootliggende oppervlakken. Microscopische vezels trokken samen, en beperkten aldus het verlies van sappen via de wonden. Nu stemde de boom zijn concentratie scherp af, tastte hij de oneindig gestructureerde celmatrijs af. Hier, temidden van verwarring, was orde en regelmaat in de onophoudelijke, rusteloze beweging van deeltjes, het stromen van vloeistoffen, de kronkelende complexiteit van de alfaspiraal. Voorzichtig regelde de boom het functiemozaïek bij, ter voorbereiding van het verwekken van de sporen.
Malpry bleef staan, met zijn hand boven zijn ogen. Een lange, magere gestalte stond in de schaduw van de opgeheven wortelmassa op de rotskam.
‘We schijnen net op tijd terug te komen,’ merkte hij op. ‘Verdomme,’ zei Gault. Hij haastte zich op Pantelle af, die hem tegemoet liep.
‘Ik had je gezegd dat je bij het schip moest blijven, Pantelle!’
‘Ik ben klaar met mijn werk, kapitein. U had niet gezegd -‘
‘OK, OK. Is er iets mis?’
‘Nee meneer. Maar ik heb me net iets herinnerd -‘ ‘Later, Pantelle. Laten we teruggaan naar het schip. We hebben werk te doen.’
‘Kapitein, weet u wat dit is?’ Pantelle gebaarde naar de gevelde boom.
‘Zeker, een boom.’ Hij wendde zich naar Malpry. ‘Laten -‘
‘Ja, maar wat voor soort?’ ‘Weet ik ‘t; ik ben geen bioloog.’
‘Kapitein, dit is een zeldzame soort. Eigenlijk hoort hij uitgestorven te zijn. Ooit gehoord van de Yanda?’ ‘Nee. Ja.’ Gault keek Pantelle aan. ‘Is het er zo een?’ ‘Ik weet het zeker. Kapitein, dit is een heel waardevolle vondst -‘
‘Bedoel je dat het geld waard is?’ zei Malpry met een blik op Gault.
‘Ik weet het niet. Vertel het eens, Pantelle.’ ‘Een intelligent ras, met aanvankelijk een dierlijke fase; later schieten ze wortel en gaan ze als plant functioneren. Zo combineert de natuur de levendige concurrentie die noodzakelijk is voor de natuurlijke selectie, met het voordeel van een bewuste keus van de plek om wortel te schieten.’
‘Hoe slaan we er geld uit?’
Pantelle staarde omhoog naar de torenende massa van de omgevallen stam die in een boog tussen de wirwar van verbrijzelde takken verdween, vijfentwintig, vijftig meter of zelfs meer in doorsnee. De bast was glad, bijna zwart.
De decimeters-brede bladeren glansden en hadden verschillende kleuren. ‘Deze enorme boom —’
Malpry bukte zich en raapte een stuk van een gebarsten wortel op. ‘Deze enorme knuppel,’ zei hij, ‘om jou de waardeloze hersens mee in te slaan -‘ ‘Kop dicht, Mal.’
‘Hij leefde, en zwierf over de planeet - misschien al tienduizend jaar geleden. Toen dreef zijn instinct hem hierheen, teneinde de cyclus van de natuur te voltooien. Stel je deze oeroude kampioen eens voor, terwijl hij voor het eerst over dit dal uitkijkt, en vaarwel zegt terwijl de metamorfose begint.’ ‘Krankjorum,’ zei Malpry.
‘Het was het lot van alle mannen van zijn soort die te lang leefden: om eeuwig op een of andere verhoging in het landschap te staan, om de eindeloze eeuwen door, zich de kortstondige roem van zijn jeugd te herinneren, terwijl hij zelf zijn eigen heroïsche monument is.’ ‘Waar haalt-ie al die onzin vandaan?’ vroeg Malpry. ‘Dit was de plek,’ zei Pantelle. ‘Hier kwam er een eind aan al zijn reizen.’
‘OK, Pantelle. Heel ontroerend. Maar je zei iets dat dit ding waardevol was?’
‘Kapitein, deze boom leeft nog, voorlopig althans. Zelfs nadat het hart dood is volhardt het leven. Een mantel van nieuwe uitlopers zal het kadaver omhullen, kleine atavistische plantjes die niet verbonden zijn met het brein en op het lijk parasiteren, identiek aan de voorvaderen van de giganten, het symbool van de uitroeiing van honderd miljoen jaar evolutie.’ ‘Wees iets minder wijdlopig.’
‘We kunnen stekken nemen uit het hart van de boom. Ik heb een boek - daarin staan de details van zijn anatomie - en de stekken kunnen we in leven houden. Weer terug in beschaafde gebieden kunnen we de boom regenereren - met hersens en alles. Het kost tijd -‘ ‘En als we die stekken verkopen?’ ‘Ja, iedere universiteit zou er goed voor betalen.’
‘Hoeveel tijd kost het?’
‘Niet veel. We kunnen het met ploffers doen, met nauwe bundel
‘OK, haal je boeken maar, Pantelle. Dan zullen we het eens proberen.’
Klaarblijkelijk, merkte de Yanda, was er lange tijd verstreken sinds het uitzenden van sporen voor het laatst gestimuleerd was door de nabijheid van een vrouwtje. Teruggetrokken in introverte dromen had de boom niet bewust opgelet toen het fluisterende contact met de sporebroeders vervaagde en de gastheerwezens langzaam verdwenen. Nu, eïdetisch, werden de opgeslagen indrukken weer glashelder.
Kennelijk zou er geen vrouwtje meer langskomen. Het ras van de Yanda was verdwenen. De instinctieve koorts die voor de voortplanting had gezorgd was zinloos opgebrand. Het nieuwe patroon van steelogen keek vaag naar een leeg uitzicht van kromme vegetatie, de myriaden vezels van het overdrachtsknooppunt waren rustig opgerold, de reeksen grijpledematen die het gastheerwezen nabij zouden hebben gebracht hingen er ongebruikt bij, de dranzakjes waren nutteloos tot de rand gevuld; voor verdere actie bestond geen reden. Nu zou de dood te rechter tijd komen.
Ergens begon een roffelend geluid te klinken, een grove trilling die door de dodelijke stilte sneed. Het geluid verdween, begon opnieuw, bleef klinken. Het was van geen belang, maar door een flauwe nieuwsgierigheid gedreven stak de boom een zintuigvezel uit naar de aan zijn lot overgelaten stam -
Krampachtig deinsde de boom-geest terug, verbrak hij het contact. Een indruk van smeulende verwoesting, onmogelijke thermale activiteit…
Gedesoriënteerd overwoog de boom-geest de implicaties van de schroeiende pijn. Abnormale werking van beschadigde zintuigorganen? Een nabeeld van vernietigde zenuwen?
Nee. Het contact was traumatisch, maar de gegevens waren reëel. De boom-geest bestudeerde nogmaals iedere synaptische trilling, reconstrueerde de belevenis. In een ogenblik werd de betekenis duidelijk: vuur vrat zich diep in het lichaam van de boom.
Haastig werkend richtte de boom een barrière op van onbrandbare moleculen in de baan van het vuur, en wachtte. De hitte bereikte de barrière, aarzelde - en de barrière verdween in gloeiende gassen. Er was een dikkere wand vereist.
De boom wijdde al zijn slinkende vitaliteit aan de taak. Het schild groeide, haalde de snelheid van het vuur, maakte een bocht om het de pas af te snijden -En aarzelde, en stopte. De vereiste energie was te groot. Uitgehongerde spierbundels raakten verkrampt. De duisternis sloot zich boven het uiteenvallende bewustzijn. Heel traag kwam er enige helderheid. Nu zou het vuur zonder tegenstand verder oprukken. Spoedig zou het de onvoltooide verdedigingslinie passeren en daarna het hartbrein zelf verteren. Andere tegenmaatregelen waren er niet meer. Het was ongelukkig, aangezien de voortplanting niet voltooid was, maar onvermijdelijk. Kalm wachtte de boom zijn dood in het vuur af.
Pantelle legde de ploffer neer, ging op het gras zitten en
veegde het kleverige roet van zijn gezicht.
‘Hoe komt het dat ze uitgestorven zijn?’ vroeg Malpry opeens.
Pantelle keek hem aan. ‘Plunderaars,’ zei hij. ‘Hoe dat zo?’
‘Ze maakten de bomen dood om bij de dran te komen. Ze camoufleerden de zaak door te doen alsof de Yanda een gevaar waren, maar het ging ze om de dran.’ ‘Kun je nooit eens begrijpelijk praten?’ ‘Malpry, heb ik je ooit verteld dat ik je niet mag?’ Malpry spoog. ‘Wat is er met die dran?’ ‘De Yanda hebben een heel vreemde voortplantingscyclus. In noodgevallen kunnen de sporen die de mannelijke boom verspreidt, geïmplanteerd worden in bijna
ieder warmbloedig dier en voor onbepaalde tijd in het lichaam worden meegedragen. Als de dieren paren komen de sluimerende sporen eraan te pas. Het kroost lijkt heel normaal te zijn; in feite helpt de spore een handje mee, corrigeert gebreken in het individu, geneest verwondingen, strijdt tegen ziekten, enzovoort; en de levensduur wordt verlengd; maar uiteindelijk ondergaat het wezen de metamorfose, schiet wortel, en verandert in een gewone mannelijke Yanda boom - in plaats dat hij van ouderdom sterft.’
‘Je praat te veel. Wat is dat dran?’
‘De boom lokt de gastheerdieren met een hypnotisch gas. In geconcentreerde vorm is het een krachtig narcoticum. Dat is dran. Ze maakten de bomen dood om aan de dran te komen. Met de smoes dat de Yanda de mensen monsters konden laten baren. Dat was onzin. Maar op de zwarte markt verkocht het voor fantastische bedragen.’ ‘Hoe krijg je de dran uit de boom?’ Pantelle keek hem aan. ‘Waarom wil je dat weten?’ Malpry keek naar het boek, dat in het gras lag. ‘Daar staat het in, niet?’
‘Doet er niet toe. Gault heèft bevel gegeven dat je me moest helpen met de stekken.’ ‘Hij wist niets van de dran.’
‘Als je de dran eruit haalt gaat de boom dood. Dat kun je niet -‘
Malpry liep naar het boek. Pantelle sprong op hem af, zwaaide met zijn vuist, en miste. Malpry gaf hem een dreun die hem deed tollen.
‘Raak me niet aan, Griezel.’ Hij veegde zijn vuist aan zijn broek af.
Pantelle lag verdoofd op de grond. Malpry bladerde door het boek, vond wat hij zocht. Na tien minuten liet hij het boek vallen, raapte de ploffer op en ging op weg.
Malpry vervloekte de hitte terwijl hij het zweet van zijn gezicht veegde. Een insekt met veel poten repte zich uit zijn buurt. Bij zijn voeten ritselde iets. Zijn enige geluk was dat er in deze verdomde bossen geen dieren groter
dan een muis waren. Rotoord. Hij moest opletten waar hij liep; hij kon hier beter niet verdwalen… De fluwelen wand van de half bedolven stam doemde voor hem op toen de dichte begroeiing opeens plaats maakte voor een open stuk. Malpry bleef zwaar ademend staan. Hij haalde zijn doorweekte zakdoek te voorschijn, staarde naar de zwarte wand. Een cirkel van doodsbleke stengels ontsproot aan de dode boom. Vlak bij hem zag hij andere groeisels, net kronkelend, pezig zwart zeewier, en touwachtige dingen, die omlaag bengelden -Malpry deinsde achteruit met een grom. Een of andere kruipende ziekte, een soort smerige schimmel - Maar -Malpry bleef staan. Misschien was dit wat hij zocht. Nou en of, zo stond het op de platen in het boek. Hier zat de dran. Maar hij had niet geweten dat het eruit zou zien als een of andere kruipende -‘Stop, Malpry!’
Malpry draaide zich op zijn hielen om. ‘Wees niet zo… stom…’ Pantelle snakte naar adem. Er zat een schram op zijn wang. ‘Laat me even uitrusten… Moet met je praten…’
‘Sterf, gootschraapsel. Ga maar lekker lang uitrusten. Maar val me niet lastig.’ Malpry keerde Pantelle zijn rug toe, maakte de ploffer los.
Pantelle greep een afgebroken tak, beukte hem tegen Mal-pry’s hoofd. Het verrotte hout knapte doormidden. Malpry wankelde, herstelde zijn evenwicht. Hij draaide zich om met een paars gezicht; er sijpelde bloed uit zijn hoofd.
‘Goed dan, Griezel,’ zei hij met krassende stem. Pantelle kwam op hem af, liet onhandig zijn rechtervuist op hem af suizen. Malpry viel uit, en Pantelles elleboog trof hem op zijn kaak. Zijn ogen werden glazig, hij zakte ineen, viel op handen en knieën. Pantelle lachte luidkeels. Malpry schudde zijn hoofd, schor ademend, kwam overeind. Pantelle mikte en raakte hem stevig op zijn kaak. Door de slag scheen Malpry weer bij te komen. Hij sloeg Pantelles vuist opzij, en smakte hem toen languit tegen de grond. Hij sleurde hem weer overeind, trakteerde hem op een harde linkse en rechtse. Pantelle kaatste tegen de grond, bleef stil liggen. Malpry keek op hem neer terwijl hij over zijn kaak wreef.
Hij porde Pantelle met zijn voet. Misschien was de Griezel dood. Komt ervan als ie met zijn griezelige handen aan Malpry komt. Gault zou kwaad zijn, maar de Griezel was begonnen. Had hem van achter beslopen en geslagen. Hij had de builen om het te bewijzen. In ieder geval zou het nieuws over de dran Gault opvrolijken. Beter Gault hier halen. Dan konden ze de dran aftappen en van deze griezelige planeet verdwijnen. Laat de Griezel doodbloeden.
Malpry richtte zijn schreden terug naar het schip. Pantelle bleef half opgevouwen naast de gevallen boom liggen.
De Yanda richtte zijn buitenste ogen op het gevallen wezen om het te bestuderen. Het was nu kennelijk in een slapende fase overgegaan. Een rode vloeistof sijpelde traag uit openingen aan de bovenkant, en uit wat spleten in de opperhuid leken te zijn. Het was een vreemd wezen, dat enige gelijkenis vertoonde met de bekende gastheerdieren. Zijn capriolen, en die van de ander, waren wel eigenaardig. Misschien waren het een mannetje en een vrouwtje, en was het treffen een paring geweest. Misschien was deze sluimertoestand een normaal proces, dat voorafging aan het wortelschieten. Was het maar niet zo’n vreemd wezen, dan kon het misschien dienen als drager… Het oppervlak van het organisme rees op, een ledemaat trok. Schijnbaar stond het op het punt bij te komen. Spoedig zou het zich wegreppen en niet meer gezien worden. Het was verstandig om een snel onderzoek uit te voeren; mocht het wezen geschikt blijken als gastheer… Vlug vervaardigde de boom een samenstel van kleine vezels, raakte de stille gedaante voorzichtig aan, en penetreerde vervolgens de eigenaardig zachte bovenste laag, op zoek naar zenuwweefsel. Een stroompje van indrukken, onontcijferbaar, sijpelde naar binnen. De boom stak een grote zintuigtentakel uit, deelde hem in vezels die slechts enkele atomen in diameter waren, en verspreidde ze door de bewusteloze man, trok de ruggegraat na, drong binnen in het brein -
Hier trof hij een wonderbaarlijke complexiteit aan, een ongelooflijke overvloed van verbindingen. Dit was een centrum dat in staat was tot de hoogste intellectuele functies - ongehoord, voor een gastheerwezen. Nieuwsgierig peilde de boom dieper, regelde hij zichzelf bij, tastte hij een kaleidoscoop van indrukken af, van diep verborgen herinneringen, opzichtige symbolismen. Nimmer had de Yanda-geest de hyperintellectuele processen van de emotie ontmoet. Hij drong verder, dieper in de schimmenwereld der dromen -
Kleur, gelach en wapengekletter. Banieren die wapperden in de zon, akkoorden van een verre muziek en nachtelijk bloesemende bloemen. Abstracties van ongelooflijke schoonheid vermengd met levendige voorstellingen van roem. Gefascineerd verkende de boom-geest Pantelles geheime romantische dromen van levensvervulling. En abrupt stootte hij op de vreemde geest. Een ogenblik van absolute stilte terwijl de twee geesten elkaar opnamen.
Jij ligt op sterven, zei de vreemde geest.
Ja. En jij bent opgesloten in een ziekelijk gastheerwezen.
Waarom heb je geen sterkere gastheer uitgekozen?
Ik… mijn oorsprong ligt hier. Ik… wij… zijn een.
Waarom versterk je deze gastheer niet?
Hoe?
De Yanda-geest zweeg even. Je bezet slechts een deel van het brein. Gebruik je je machten niet? Ik ben een segment… De vreemde geest zweeg, verward. De monitorgeest stelt zich mij voor als het onderbewustzijn.
Wat is de monitorgeest?
Het is de totaliteit van de persoonlijkheid. Hij staat boven het bewustzijn, en dirigeert…
Dit is een brein van grote kracht, en toch worden grote hoeveelheden cellen niet gebruikt. Waarom zijn belangrijke paden geblokkeerd?
Ik weet het niet.
Meer informatie kwam er niet uit het vreemde brein dat inderdaad verschillende geesten huisvestte. De Yanda-geest verbrak het contact, stemde opnieuw af.
Een vlaag van geestkracht, een overweldigende stoot. De Yanda-geest wankelde, klampte zich vast om zich te oriënteren.
jij bent niet een van mijn geesten.
Ben jij de monitor ge est? hijgde de Yanda.
ja. wat ben jij?
De Yanda-geest projecteerde zijn zelfconcept.
vreemd, heel vreemd. je bezit bruikbare talenten, merk ik. leer mij die.
De Yanda-geest kronkelde onder de stortvloed van ge-dachtenimpulsen.
Verminder je volume. Je vernietigt me.
ik zal het proberen. leer me het kunstje om moleculen te hanteren.
De Yanda kromp ineen onder het dreunende volume van de vreemde geest. Wat een instrument! Een fantastische anomalie, een geest als die, verbonden met zo’n zwak gastheerwezen - en zelfs niet in staat zijn krachten te gebruiken. Maar het zou een uiterst eenvoudige kwestie zijn om de noodzakelijke correcties aan te brengen, om de gastheer te herbouwen en te versterken, de gebreken op te heffen -
leer het mij, yanda-geest!
Vreemde, spoedig sterf ik. Maar ik zal je les geven. Er is echter een voorwaarde…
De twee geesten pleegden overleg en kwamen tot een overeenkomst. Onmiddellijk startte de Yanda vérstrekkende herindelingen op het submoleculaire niveau. Ten eerste, celregeneratie. De open kwetsuren op armen en hoofd werden dichtgenaaid. Antilichaampjes in groten getale werden aangepast en door het lichaam gezonden. Parasieten stierven.
Houd dit proces aan de gang, adviseerde de boom-geest. Vervolgens kwamen de spierbundels aan de beurt; die
waren duidelijk onder de maat. Zelfs de structuur van de cellen was zwak. De Yanda ontwierp de nodige verbeteringen, gebruikte zijn eigen afgeworpen lichaam als bron voor materialen om de musculatuur te verstevigen. Nu de delen van het skelet…
De boom bracht zich de werking van het voortbewegingsmechanisme voor de geest, overwoog een moment om er een praktischer tentakelmechanisme voor in de plaats te brengen -
Er was te weinig tijd. De steenachtige lichamen konden beter behouden blijven en alleen versterkt worden door middel van metalo-vegetale vezels. De luchtzakken idem. En het hart. Zoals ze waren hadden ze het bepaald niet lang uitgehouden. Kijk, vreemde, zo en zo…
ik zie het. het is een handig kunstje.
De Yanda nam het hele lichaam van Pantelle onder handen, bijregelend, corrigerend, versterkend; hier verdween een nutteloze blindedarm en daar een tonsil, elders kwam er een reserveluchtzak bij. Een rudimentair oog diep in de hersens werd omgevormd zodat het gevoelig werd voor de radiofrequenties, en aangesloten op regelorganen. De ruggegraat werd aan de basis handig verstevigd; darmschelen werden toegevoegd voor extra steun aan de darmen. Het basispatroon volgend dat in de genen was vastgelegd, herbouwde de boom-geest het lichaam. Toen het proces voltooid was en de vreemde geest de gedemonstreerde technieken had geabsorbeerd pauzeerde de Yanda. Het is voltooid.
ik ben gereed om de controle over te geven aan de bewuste geest.
Denk aan je belofte.
ik zal eraan denken.
De Yanda-geest begon zich terug te trekken. Het lastige instinct was tevreden gesteld. Nu kon hij rusten tot het einde. wacht. ik heb een beter idee, yanda…
‘Twee weken voorbij en nog veertien voor de boeg,’ zei
Gault. ‘Waarom zwicht je nou niet en vertel je me eens wat er daar beneden is gebeurd?’
‘Hoe gaat het met Malpry?’ vroeg Pantelle.
‘Hij is in orde. Zijn gebroken botten herstellen weer, en je hebt er maar een paar gebroken.’
‘Het boek had het mis over de sporen van de Yanda,’ zei Pantelle. ‘Ze bezitten zelf niet het vermogen om het gastheerwezen te reconstrueren -‘ ‘De wie?’
‘Het geïnfecteerde dier; de gezondheid en de levensduur van de gastheer verbeteren. Maar de verbetering wordt uitgevoerd door de boom, ten tijde van de voortplanting, om de sporen een goede kans te geven.’ ‘Bedoel je dat jij -‘
‘We hebben een ruil gemaakt. De Yanda gaf mij dit -‘ Pantelle drukte zijn duim tegen het stalen schot. Het metaal gaf mee. ‘- en nog een paar kunstjes. In ruil speel ik gastheer voor de sporen.’ Gault week opzij.
‘Vind je dat niet vervelend? Parasieten -‘ ‘Het is een ruil waar beiden voordeel van hebben. De sporen zijn microscopisch, en volslagen inert tot de juiste omstandigheden zich voordoen.’
‘Jaa, maar je hebt zelf gezegd dat dat groentebrein aan je geest heeft geknoeid.’
‘Hij heeft alleen alle littekens van traumatische ervaringen uitgewist, gebreken gecorrigeerd, en me geleerd te gebruiken wat ik heb.’ ‘Wat denk je ervan om mij les te geven?’ ‘Sorry, Gault.’ Pantelle schudde zijn hoofd. ‘Dat is onmogelijk.’
Gault dacht na over zijn opmerkingen.
‘Wanneer ontstaan die “juiste omstandigheden” voor de sporen?’ wilde hij opeens weten. ‘Word je op een goede ochtend wakker met takken uit je oren?’
‘Wel,’ kuchte Pantelle. ‘Dat is mijn deel van de transactie.
Een gastheerwezen brengt de sporen over via het normale paringsproces. Het nakomelingschap krijgt een goede gezondheid en een lang leven voor de metamorfose begint. Dat is niet zo slecht - honderd jaar leven, en dan een mooie plek uitkiezen om wortel te schieten en te groeien, en de seizoenen voorbij te zien trekken…’ Gault overwoog dit. ‘Soms word je wel eens moe,’ zei hij. ‘Ik weet een plekje waar je mijlenver over de Stille Zuidzee kunt kijken…’
‘Dus heb ik beloofd dat ik erg actief zal zijn,’ zei Pantelle. ‘Het zal me een hoop tijd kosten, maar ik ben vast van plan mijn verplichtingen tot de laatste snik na te komen.’
Hoorde je dat, Yanda? vroeg Pantelle geluidloos. Ja, kwam het antwoord uit de ongebruikte hoek die hij aan het Yanda-egopatroon had afgestaan. Onze volgende duizend jaar zullen hoogst boeiend zijn.