9
De bom zorgde voor vier dagen oponthoud. Een nieuwe ventilator werd uit Bremen overgebracht en in de gehavende markt geheid. De glazenmakers, die hun werk aan winkels en cafés moesten onderbreken, telden haast respectvol de zware heidreunen hardop mee. Toen was eindelijk het ogenblik aangebroken waarop de stad in spanning had gewacht. Onder het waakzame oog van de vier ingenieurs drukte de burgemeester op de enterknop en begonnen de ventilatoren eerst tergend langzaam maar daarna steeds sneller te draaien. Mensen juichten en applaudisseerden alsof er een raket werd gelanceerd.
Het eerste etmaal merkten zelfs de hevigste fans van de Duitsers geen verschil, maar toen de stad de volgende ochtend ontwaakte, waaide de lang aangekondigde frisse wind. Ramen werden opengegooid en mensen stormden naar buiten. In alle straten en op alle pleinen werd gulzig ademgehaald. Lachend vielen de ingenieurs elkaar in de armen: de Afrikaan was verslagen. Een glunderende burgemeester prees het Duitse doorzettingsvermogen en vernuft, maar vroeg ook aandacht voor de twee politieagenten die hun heldhaftige optreden met hun leven dreigden te moeten betalen. In afwachting van het vuurwerk werd altijd wel ergens gedanst of gebarbecued of gefeest. Iedereen leefde met de gewonde agenten mee en was ontzet over de zelfmoordenaar, maar vreugde en opluchting wonnen het van afgrijzen en verdriet. Ook Hichi’s verhaal werd breed uitgemeten. Was het niet onmenselijk om iemand bij leven dood te verklaren? En had het gezonde verstand dit niet kunnen voorkomen? Het was niet de eerste keer dat de administratie zo onvergeeflijk blunderde. Een vrouw wie hetzelfde was overkomen, getuigde van haar lange martelgang. Zonder de tussenkomst van de eerste minister had ze de vergissing nooit ongedaan kunnen maken. Ook zij had dikwijls aan zelfmoord gedacht. ‘Mensen beschouwen het als een grap,’ zei ze. ‘Maar het is geen grap. Het is een nachtmerrie.’ Ze kon de naam ‘Kafka’ niet meer horen. Telkens opnieuw kreeg ze te horen: dat is pure Kafka. Mensen leken blij dat ze die naam konden uitspreken, dat ze konden laten zien dat ze in de les goed hadden opgelet. ‘Kafka heeft boeken geschreven. Mij overkwam het echt.’ Ook de moord op Hichi’s broer werd opgerakeld en er werd een verband met de kortstondige vrijlating van de vader gesuggereerd. Dankzij David Mertens’ kordate optreden werd over het ongewenste verblijf van vader en zoon Gielen in mijn huis niets naar de pers gelekt.
‘Wat zou ik zonder jou moeten?’
‘Ik weet het niet.’ Hij glimlachte wrang. Maar hij genoot ervan iets om handen te hebben. En er moest veel worden geregeld. Zonder nieuwe overlijdensakte kon Hichi niet worden begraven. Hij moest verrijzen om eindelijk te kunnen sterven.
‘Wil je een kerkelijke begrafenis?’
‘Dat moet je aan de vader vragen. Of aan de moeder.’
‘Ze laten het aan jou over. De moeder wil hier niets mee te maken hebben.’
‘Maar ze heeft ermee te maken. Hichi is haar zoon.’
‘Hij heeft voor zijn vader gekozen.’
‘Als ik een zoon had, zou ik altijd voor hem kiezen. Wat hij ook deed. Maar nee, liever geen kerk. Mijn schoonmama zal wel een mis voor hem bestellen. Ze heeft een abonnement en de kerk is barmhartig voor zondaars.’
Niemand leeft voor zichzelf. Niemand sterft voor zichzelf. Ik dacht eindelijk het goede antwoord te kennen, althans in de ogen van de Kerk: wij leefden en stierven voor de Heer.
‘Begrafenis of crematie?’
‘Hij is al een beetje gecremeerd.’ Toen dacht ik aan de slotscène van De derde man. ‘Nee, doe maar een begrafenis. Een diepe put en wij die er verslagen bij staan. En dan de klonters aarde die na een korte toespraak met dof geroffel op de kist regenen. Hou alles en iedereen erbuiten, David. Ik bedoel: ook de pers en zo.’
‘Ik doe mijn best. Wat ga je met je huis doen?’
‘Verkopen, denk ik. Regel jij dat ook maar. Voortaan mag jij alles voor mij regelen.’
‘Voortaan? Ik ben al jaren jouw regelneef.’ Hij gaf me een kus.
Hichi werd begraven op de dag dat een van de agenten die hem naar beneden hadden proberen te praten, aan zijn verwondingen bezweek. De andere agent was buiten levensgevaar maar zou aan één oog blind blijven. Bizar genoeg had hij bij de ontploffing ook al zijn haar verloren. Het was zaterdag 8 september 2001 en elders in de stad werd het dubbele bevrijdingsfeest gevierd. Die avond zouden vuurpijlen de hemel boven de stad in lichterlaaie zetten. Ondanks Hichi’s sabotage was de Afrikaan sneller verdreven dan de ingenieurs in hun stoutste dromen hadden gehoopt. Het was maar een Afrikaantje geweest.
Ik weet niet of ook deze keer de film beter was. De begraafplaats had geen lange weg waarover ik trots en ongenaakbaar als Anna Schmidt uit beeld had kunnen lopen. Hoe dan ook zou ik David Mertens niet hautain hebben genegeerd. Elk gevecht tussen ons was gestreden. We zouden vrienden zijn. Vrienden voor het leven. Ik liet hem in de waan dat ik voor Annelore had gekozen. Het maakte zijn ‘nederlaag’ makkelijker te dragen.
De begrafenisondernemer nodigde ons uit om een laatste woord te spreken. We keken naar elkaar; we zwegen. Alles was gezegd. Ik nam de polaroids die ik van hem had gekregen en legde ze op de kist met de hompen vlees die ooit mijn Hichi waren geweest. De woorden ‘dag lieve Hichi’ stokten in mijn keel. Vogels floten. Je kon gras ruiken dat pas was gemaaid. Ondanks alle inspanningen en connecties had David voor Walter Gielen geen toestemming kunnen krijgen om de begrafenis van zijn zoon bij te wonen. In het huidige klimaat leek clementie niet op zijn plaats. Er moest aan de familie van de agenten worden gedacht.
Dezelfde dag nog ging ik bij Hichi’s moeder langs. Eerst wilde ze me niet binnenlaten, maar uiteindelijk maakte ze tijd voor mij. Ze was een kleine, tengere vrouw met verzorgd geblondeerd haar en felle, uitdagende ogen. Je zou hebben gezworen dat ze als baby of kind ondervoed was geweest. Het was haar aan te zien dat ze in haar leven dikwijls had moeten vechten en bereid was om dat nog te doen. David zou haar huis hooguit als een installatie serieus hebben kunnen nemen. Het was met de meest wansmakelijke rommel volgepropt. Tevergeefs zocht ik tussen de vele prullen en bibelots naar een foto van haar zoon.
Ze bood me geen stoel aan en ging meteen in de aanval. Ze noemde me de vrouw voor wie haar zoon het had gedaan. Ze was niet van plan me te sparen. ‘Gij zijt dus de vrouw voor wie hij zich heeft opgeblazen.’ Ik zweeg omdat ik haar wilde laten praten. Als ik iets te weten wilde komen, moest ik haar laten praten. Ze ging zitten; ik volgde haar voorbeeld. Ze rookte gulzig en snel. Haar asbak had de vorm van een kinderschoen. Alles had ze in haar leven gezien, zei ze. Ze had genoeg gezien. Ze keek naar me alsof ze wilde zeggen dat ze ook vrouwen als ik genoeg had gezien. Hichi had haar gebeld toen zijn vader werd vrijgelaten. Hij had haar ook over mij verteld. Hij had gezegd dat hij met mij wilde trouwen. Eerst moesten zijn papieren in orde zijn, maar dan zouden hij en ik trouwen. Hij geloofde dat die papieren in orde zouden komen. Ze zien toch, had hij gezegd, dat ik leef.
‘Moordenaars zijn het. Allemaal.’ Trillend van woede toonde ze me de brief met excuses en medeleven die ze gisteren van de gemeente had gekregen. En nee, ze kon me zijn kamer niet laten zien. Die kamer werd nu door zijn zus gebruikt. Hichi woonde hier al maanden niet meer. Waar wilde ik mijn neus nog insteken?
Ik zweeg. Toen raapte ik de moed bij elkaar om haar te vragen wat ik al zo lang wilde weten. Waarom had haar man haar zoon vermoord?
‘Hij is mijn man niet meer en Marco was niet mijn zoon.’ Ze nam een nieuwe sigaret en keek me met samengeknepen ogen aan. Iets deed haar besluiten om verder te vertellen. ‘Toen ik Walter Gielen leerde kennen was ik zeventien en Marco was een schattig ventje van vier met zwarte krullen en blauwe ogen. Zijn moeder was aan kanker gestorven. Hij herinnerde zich haar niet, het was kort na zijn eerste verjaardag gebeurd. De eerste keer dat zijn vader hem meebracht, was hij niet van mijn schoot weg te slaan. Nu nog voel ik die mollige armpjes om mijn hals.’ Opnieuw kneep ze haar ogen samen. ‘Hij maakte tekeningen voor mij en gaf me zijn mooiste knikker. Ik weet niet voor wie ik viel, voor Marco of voor Walter. Ik was zot op kinderen. Ik ben nog altijd zot op kinderen.’ Ze leunde achterover en sloot haar ogen. ‘Het verschil tussen Marco en mij was even groot als tussen zijn vader en mij. Ik vond dat altijd komiek. Van meet af aan stond ik pal tussen hen tweeën. Ik was de brug of het viaduct waarover ze naar elkaar konden rijden.’ Ze drukte haar sigaret uit en stak weer een nieuwe op. ‘Voor Marco was ik een moeder, maar ook niet. Ge kunt niet iemands moeder zijn als ge maar dertien jaar verschilt. Hoeveel moeders zijn dertien jaar? Walter heeft zíjn zoon vermoord, maar niet de mijne. Die hebt gij vermoord. Twee zonen. Alle twee vermoord. Er zijn niet veel moeders die dat kunnen zeggen.’
‘Hichi heeft zichzelf vermoord.’
Ze zweeg. Toen begon ze opnieuw. ‘Hij hield van u zoals de ander van mij hield. Walter verdroeg dat niet.’ Ze drukte haar sigaret uit, al was hij nog niet half opgerookt. ‘Nu weet ge het. Nu weet ge waarom die klootzak het heeft gedaan.’
Omdat ze niet verder vertelde, moest ik de vraag stellen. ‘Is er ooit iets gebeurd?’
‘Is er ooit iets gebeurd?’ Ze lachte. ‘Dat zoudt ge graag weten. Geef toe dat ge dat graag zoudt weten. Om het dan aan iedereen verder te vertellen. Om u interessant te maken. Ge zoudt de eerste zijn die ’t weet. De eerste buiten de familie. De Gielens houden hun geheimen in de familie. Hun geheimen en hun liefdes. Welja, er is iets gebeurd. Er is zelfs van alles gebeurd. Als ik u zou moeten vertellen wat er allemaal is gebeurd, dan zoudt ge hier nog dagen zitten. Zijt ge nu tevreden dat ge ’t weet?’
‘Wat is er gebeurd?’ Ik schrok van mijn rustige onverstoorbaarheid. Maar ik moest het weten. Ik wilde het weten.
Ze keek me fel aan. ‘Ga weg. Ik moet hier geen nieuwsgierige mensen hebben. Dit is mijn huis. Ik heb een nieuwe man, een nieuw leven. Als hij thuiskomt gooit hij u eruit!’
‘Hebt u een foto van Marco? Leek hij op Hichi?’ Wat een trut was ik dat ik ‘u’ tegen haar bleef zeggen!
‘Ja. Ge kon zien dat het broers waren. Er zijn volle broers die minder op elkaar lijken dan zij. Schone mannen, hè?’ Haar tong gleed wulps over haar lippen. ‘Goeie minnaars.’ Ze wilde me treiteren. Choqueren.
‘Maar alle twee dood.’ Ik mepte terug.
‘Alle twee dood voor een vrouw. Dat hebben gij en ik met elkaar gemeen. Wij vrouwen hebben het gemakkelijk. Altijd kunnen we ons achter een man verstoppen. Voelen we ons sterk, dan duwen we hem weg. Hebben we pijn, dan roepen we hem terug. Zoudt gij een man willen zijn?’
‘Misschien.’
‘Ik niet. Walter heeft mij nooit verraden. Een vrouw zou dat wel hebben gedaan. Om zichzelf te redden. Als hij de politie de waarheid had verteld, hadden ze hem veel vroeger vrijgelaten.’
‘Hoe had hij aan de politie kunnen vertellen dat zijn zoon zijn vrouw neukte? Ze zouden hard hebben gelachen. Horens opgezet door zijn eigen zoon. Hebt u hem ooit in de gevangenis opgezocht?’
‘Nee. Nooit. Hichi ging. Zo wist ik hoe het met hem was.’
‘Wist Hichi het van u en Marco?’
‘Hichi heeft ons verraden. Zonder het te beseffen. Hij was nog jong. Vier jaar jonger dan Marco. Dat is veel op die leeftijd. Marco was zestien toen het begon. Twee jaar heeft het geduurd. Maar het begon veel vroeger. Toen hij twaalf was stond hij al bij de badkamerdeur naar mij te gluren. Ik voelde het als hij daar stond. Ik had schone borsten. Zijn vader kon er ook niet afblijven.’ Ze legde een hand op een borst. ‘En altijd bedelen om bij mij in bed te mogen. En al zijn geld sparen om voor mij cadeautjes te kopen. En ’s morgens koffie op bed brengen. En me zijn spieren laten zien en voor mij paraderen als hij een nieuwe broek had. Hichi wilde altijd zo oud zijn als zijn broer. Hij haatte die achterstand en loog over zijn leeftijd. En toen verraadde hij ons. Daarom wilde hij niet vechten toen hij dood werd verklaard. Hij vond dat hij dat verdiende. Ik denk dat hij blij was toen het gebeurde. Eindelijk straf! Hebt gij spijt van wat gij hebt gedaan?’
‘En u? Hebt u spijt?’ Nog altijd kon ik er me niet toe brengen om haar met ‘gij’ aan te spreken, alsof ik haar wilde verbeteren of me beter voelde dan zij. Ik voelde me ook beter. Ze was een vulgaire vrouw die er trots op was haar stiefzoon te hebben veroverd. Maar ik geloofde dat ze het nooit eerder aan iemand buiten de familie had verteld. Ik was de eerste die het mocht weten. Maar eigenlijk behoorde ik een beetje tot de familie.
Ze stond op en zocht een foto. ‘Ziet ge dat ze op elkaar lijken?’
Ik knikte. ‘Als u opnieuw kon beginnen, wat zou u dan doen?’
‘Dat vroeg ik aan u. Hebt gij spijt?’
Ik nam de tijd om na te denken. ‘Misschien zou ik hetzelfde doen. Ik denk niet dat ik iets anders had kunnen doen. Waarschijnlijk zou ik hetzelfde doen.’
‘Ik ook,’ fluisterde ze. ‘Ge moet niet denken dat ik er niet tegen heb gevochten. Natuurlijk heb ik gevochten. Maar soms dacht ik: op een dag zal ik van zijn vader scheiden en met hem trouwen. Ik hield van hem. Het was geen spel. Ik las alle boeken waarin zoiets gebeurt. Ik maakte me wijs dat het kon gebeuren, dat als hij twintig was we samen zouden vertrekken. Ik was niet de eerste vrouw die op haar stiefzoon verliefd werd. En hij niet de eerste stiefzoon die van zijn stiefmoeder hield.’
‘Hebt u ooit van Phaedra gehoord?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Phaedra werd verliefd op haar stiefzoon, maar hij verstootte haar. Hippolytus heette hij. Phaedra en Hippolytus.’
‘Marco zou me nooit hebben verstoten. Nooit. Hij zou voor mij zijn gestorven. Hij is ook voor mij gestorven. Hier, in dit huis is het allemaal gebeurd. Daarom ga ik hier nooit weg.’
‘En uw nieuwe man?’
‘Die weet alles. Daar verschiet ge van?’
‘Ik verschiet van niets meer. Houdt ge van hem?’
‘Ja. Maar niet zoals van Marco. Gij zult ook nooit meer van iemand houden zoals ge van Hichi hebt gehouden En niemand zal ooit nog zo van u houden. Dat is meer dan liefde, dat is… Ik weet niet wat dat is. Weet gij het?’
‘Hichi was een stuk van mij. Hij en ik waren hetzelfde. We hoorden bij elkaar.’
‘Maar ge hebt hem verraden. Ga nu. Straks komt mijn dochter thuis. Zij moet al die dingen niet weten.’
‘Ze zal de kranten wel lezen.’
‘De kranten zijn de kranten.’
‘U hebt haar verboden om naar de begrafenis te komen?’
‘Ik heb het haar verboden, maar als ze echt had willen gaan had ik haar niet tegengehouden. Ze is negentien. Wij willen die dingen vergeten. Wij willen ze achter ons laten. Het leven gaat verder.’
‘Er zijn dingen die ge niet kunt vergeten. Ge kunt het proberen of ge kunt doen alsof, maar ze zijn er altijd.’ Ik stond op en ook zij ging staan. We aarzelden. Toen omhelsden we elkaar vluchtig. Ze had gelijk: zij en ik hadden veel met elkaar gemeen.
‘Beloof me één ding. Beloof me dat ge hier nooit terugkomt.’
Ik beloofde het.
Op een avond in december 2001, toen onze stad weer de oude was maar de wereld onherkenbaar veranderd, zei Annelore dat ze een kind wilde adopteren. We hadden de hele dag naar getuigenissen geluisterd van familie of geliefden van zelfmoordenaars en een vrouw had gezegd dat ze recht op schuldgevoelens had. Dat ze zichzelf die wilde gunnen.
‘Iedereen roept dat ik me niet schuldig mag voelen, maar natuurlijk voel ik me schuldig. Hoe zou ik me niet schuldig kunnen voelen? En waarom zou dat niet mogen? Wat is er mis met schuldgevoelens? Waarom zijn die plotseling taboe?’
Lachend hadden Annelore en ik haar onze zelfmoordgeschiedenissen verteld. We hadden ons alle drie heerlijk schuldig gevoeld. Daarna hadden we een fles wijn gekraakt en de flauwste grappen verteld. Toen ik bij het uitzendbureau werkte kwamen sommige mensen werk zoeken als ze geen frank meer op hun rekening hadden of als de bank hun elk verder krediet weigerde. Andere mensen waren al in paniek als ze een week zonder werk zaten. Er was zelfs iemand die bij ons kwam om te kunnen werken op de dagen dat hij van zijn vaste werkgever vrij kreeg. Met schuld en straf was het niet anders dan met geld en werk: de een wilde niet meer dan het strikte minimum, voor de ander was het nooit genoeg. Hichi had zichzelf gestraft. Hij had zich gestraft omdat hij leefde terwijl zijn broer dood was. Hij had zich gestraft omdat hij zijn broer en zijn moeder onbewust had verraden. En omdat hij mij niet had kunnen houden.
‘Waarom zou je een kind adopteren? Vraag David of hij er eentje bij jou kan maken.’
‘Dat zou wreed zijn.’
‘Waarom?’
‘Omdat hij het bij mij en niet bij jou zou maken.’
‘Het zou pas wreed zijn om het hem bij mij te laten maken.’
‘Hebben jij en jouw David ooit aan kinderen gedacht?’
‘O ja. We zouden ooit.’
‘Huil niet.’
‘Ik huil niet. Ik ben voorlopig uitgehuild. Bel hem. Vraag het hem. Volgens mij heeft hij prima zaad. Niet meer zo jong, maar nog best bruikbaar.’
‘Jij moet het vragen. Het is jouw vriend.’
‘Wij moeten het hem samen vragen.’ Ik glimlachte. Een baby met twee mama’s en een papa. Mama Annelore, mama Yoko en papa David. Mijn ouders zouden het fantastisch vinden.
Ze stond op en kwam bij me zitten. ‘Wat wil je: een jongen of een meisje?’
Ik zei wat ik wist dat ik moest zeggen: dat ze allebei welkom waren.
Hichi en ik, oud en versleten, samen op een bank. Onze kinderen en kleinkinderen komen straks op bezoek. Het is kerstdag, ik ben jarig en ik heb gekookt, al ben ik daarvoor veel te stram. We hebben besloten om geen cadeautjes te geven. Iedereen heeft alles of bijna alles. En wij hebben elkaar.
David en ik, oud en versleten, samen op een bank. Onze kinderen en kleinkinderen komen straks op bezoek. De jongste is jarig en David heeft voor hem een taart gebakken. We zijn de kaarsjes vergeten, hoewel die kleine dolgraag wil laten zien hoe hard hij kan blazen. Hij heeft jonge, sterke longen. Ontgoocheling zal hem weerbaar maken, zeg ik. David fronst zijn voorhoofd alsof ik gek ben geworden. Hij duwt zich overeind en gaat de deur uit om kaarsjes te kopen, al is hij daarvoor eigenlijk te stram.
Annelore en ik met onze zoon onze dochter in een park. Het is heet en hij/zij zeurt om een ijsje. We zeggen dat hij/zij moet spelen, dat hij/zij straks thuis ijs kan krijgen. Het zeuren houdt niet op. We kijken elkaar aan en geven hem/haar zijn/haar zin.
Mijn vader en moeder in hun commune met na mij nog vier kinderen die ze naar de Beatles hebben genoemd. Mijn moeder bekent mijn vader dat ze niet weet wie de vader van wie is. Mijn vader schatert om deze schitterende grap: zijn de kinderen niet prachtig en gezond?
De twee Davids, die voor al hun vrienden een feestje bouwen. Ze hebben twintig kilo uien die alle twintig moeten worden schoongemaakt voor de soep. Tranen rollen over hun wangen. Jenever helpt, zegt David, en hij schenkt voor hen allebei een glaasje in. De jenever helpt niet. De soep is heerlijk en het feest een groot succes.
Marco en Hichi, die met hun vader aan de motor van een auto sleutelen. Straks rijden ze in een rally mee. Ze hebben gewed dat ze dit keer zullen winnen.
Marco en zijn stiefmoeder samen op een bank; David en zijn moeder in haar tuin.
Iemand. Ooit.
Iedereen. Altijd.