Schaamte

1

Ze houdt niet van haar naam. Toch verandert ze hem niet. Twee keer heeft ze door een huwelijk die kans gekregen. Maar ze zit aan haar naam geklonken. De naam past haar niet, maar ze kan ook niet iemand anders zijn.

Elke officiële brief beschouwt ze als een straf. Een ontmaskering en een straf. Zij is wie de naam zegt dat ze is. De naam hoort bij haar; zij ís de naam. Sterker nog: ze is een mens; iemand die met een naam kan worden aangeduid. Ze bestaat. Het is niet de naam waarvoor ze zich schaamt, wel het bestaan. Haar aanwezigheid op aarde. Haar niet-onzichtbaarheid. Alles zou ze geven om zich als een schim tussen de mensen te kunnen bewegen. Om ongezien te blijven. Een dergelijk verlangen is niet normaal. Normale mensen zijn trots op hun bestaan. Ze laat zich zien in de vaste overtuiging dat er niets te zien is. Dat ze uiteindelijk onzichtbaar is.

Ze haat opgedrongen vertrouwelijkheid. De veronderstelling dat ze is zoals de man of vrouw die de intieme details van zijn of haar leven onthult. De verwachting dat ze die gevoelens en ervaringen deelt. Ze haat de gretigheid waarmee haar ontboezemingen worden afgewacht. Maar blijkbaar hoort vertrouwelijkheid wederkerig te zijn.

Ongetwijfeld is ze arrogant, maar daar schaamt ze zich niet voor. Mensen noemen haar mysterieus. Afstandelijk. Koel.

2

Dat vind ik nu het toppunt, zie, dat zij die zich nooit voor iets heeft geschaamd, die in haar blote kont in een tijdschrift heeft gestaan en in fatsoenlijke programma’s expliciete pornoscènes heeft getoond, dat zij ons iets over schaamte komt vertellen. Die kent geen schaamte! Die weet niet wat dat is! Die heeft zich in haar hele leven nog geen twee seconden geschaamd! Weet je aan wie zij mij doet denken? Aan die hoeren in de jaren zeventig die hun beklag over de seksuele revolutie deden vanwege de concurrentie die hun werd aangedaan!

3

‘Je moest je schamen. Schaam je je niet? Ik schaam me in jouw plaats. Laat je hier niet meer zien.’ Maar dan in het Vlaams. ‘Ge zoudt u moeten schamen. Schaamt ge u niet? Ik schaam me in uw plaats. Verdwijn van onder mijn ogen. Laat u hier niet meer zien. Mensen als gij kunnen wij hier niet gebruiken! Het is een schande! Gij zijt een schande! Schaamt u!’

4

Ik weet niet wanneer de schaamte is begonnen en of ze ooit is opgehouden. Als puber schaamde ik me zo erg dat ik de straat niet op durfde. Ik koos geheime wegen waar niemand me zou zien. Als ik kon verschanste ik me in huis. Zelfs in mijn dromen schaamde ik me. Ik was naakt en moest me verbergen. Niemand sloeg veel acht op mij.

Ik schaam me nog altijd. Zo erg schaam ik me dat ik een papieren wereld heb opgetrokken waarin ik geen schaamte ken. Een schaamteloze wereld. De mensen zeggen: ‘Schaam jij je niet om zo te schrijven? Ik zou me schamen om die dingen op te schrijven.’ Ik niet. Op papier schaam ik me nooit. Ik ben de schrijfster zonder schaamte.

5

Ik schaam me omdat ik schrijf. Omdat ik aan die infantiele behoefte toegeef. Omdat ik geen ziekenhuizen bouw, geen politieke partijen opricht, geen hongerigen spijs of dorstigen laaf. Omdat ik dag en nacht in dat kopke van mij vertoef.

‘Waarom schrijft ge dat op?’ vraagt iemand. ‘Waarom hebt ge dat opgeschreven?’

En: ‘Waar haalt ge het vandaan? Dat vraag ik me soms af, waar gij dat allemaal vandaan haalt.’

‘Ben je met iets bezig? Werk je aan een roman?’ Ik mompel een onverstaanbaar antwoord en verander van onderwerp. Ik ben de geniepige schrijfster.

6

Ik schaam me over mijn zonden. Twee logge, ouderwetse woorden uit lang vervlogen tijden. Woorden die jaren geleden zijn afgeschaft: schaamte en zonde. Maar ze laten zich niet zo makkelijk afschaffen. Ze hebben een onuitroeibaarheid. De zonde is de diepste schaamte. Het donkere geheim dat geheim moet blijven. De schande die nooit kan worden gedeeld en waarvan geen verlossing bestaat. Sommige zonden hebben medeplichtigen die, als ze willen, kunnen praten. Maar ze praten niet. Ook zij schamen zich. En zwijgen.

7

Ik schaam me voor de onverzadigbaarheid van mijn lichaam, voor zijn letterlijke honger die louter vraatzucht is. En dat het moet kakken en pissen. Dat alles wat erin gaat er ook nog eens uit moet. Ik schaam me omdat ik een vretend en kakkend wezen ben. Dokters hebben dat in de gaten. Die weten wat voor vlees ze in de kuip hebben: ga maar liggen. Spreid uw benen. Ontspan u. Diep ademen. Uw cholesterolspiegel is te hoog. Uw hartslag is aan de trage kant. Rookt u? Wanneer was de laatste menstruatie? Het rectum is gevuld. De lever is licht gezwollen. Is de stoelgang hard, vast, regelmatig? Ontspan u! Ga maar op de weegschaal staan.

Maar nog veel groter de schaamte voor die andere honger. De wilde hunker naar aanraking. Het bedelende verlangen. Laat er nooit iets van merken. Hou die schande, die zwakte geheim. Laat de ander verlangen. Wees voorzichtig en omzichtig. Laat je pas gaan als de ander dat eerst heeft gedaan.

8

Als iemand tegen me zegt: ‘Ik schaam me zo’, sla ik mijn armen om hem of haar heen en zeg: ‘Jij hoeft je niet te schamen. Schamen is nergens goed voor. Voor niets en niemand hoef jij je te schamen.’ Het mirakel gebeurt: ook ik ben van de schaamte verlost. Even.