De notelaar

De eerste keer dat ik hem zag, zat hij onder een magnolia aan een rond smeedijzeren tafeltje te schrijven. De magnolia had het gras met bloemblaadjes ondergesneeuwd en de goudenregen kreunde onder het gewicht van dikke gele trossen. De knoppen van de rododendron konden elk ogenblik openspatten en het tafeltje, dat ooit wit was geweest, was roestig en gedeukt.

‘Uw zoon heeft me binnengelaten,’ zei ik verontschuldigend. ‘Hij zei dat ik u in de tuin zou aantreffen.’

Alsof hij me verwacht had, stond hij op en bood me zijn stoel aan. ‘Ga zitten,’ zei hij. ‘Ik haal nog een stoel. Wilt u koffie?’

‘Graag.’

Het was geen tuinstoel die hij me had aangeboden, maar een stoel die in een woonkamer of een keuken bij een tafel hoort. Toen ik hem oppakte, trok ik de zeven spijlen van de rugleuning los. Mijn ouders hadden precies dezelfde stoelen gehad en mijn vader had ze herhaaldelijk gelijmd. Als de eerste spijl losliet, dan wilden ze er allemaal uit, als gevangenen die een geheime ontsnappingsroute hadden ontdekt. Daar stond ik met een kapotte stoel in de tuin van een man die ik niet kende. Daarnet had ik gezien dat zijn broek onder de achterzak gescheurd was en hij had koffie op zijn hemd gemorst.

Hij kwam terug met in de ene hand een stoel en in de andere een schaal met chocolaatjes.

‘Sorry,’ zei ik schaapachtig. Mijn pogingen om de spijlen weer op hun plaats te krijgen waren mislukt.

‘Ik had je moeten waarschuwen. De stoelen in dit huis moet je bij de zitting vastpakken. Mijn zoon vergeet het ook altijd.’ Met verrassende behendigheid duwde hij de zeven spijlen in de zeven gaatjes. ‘Oefening baart kunst.’ Hij grinnikte.

Een blinde kon zien dat deze man alles gebruikte tot het uit elkaar viel, en wanneer het uit elkaar viel probeerde hij het te lijmen, en wanneer hij het niet kon lijmen, dan bewaarde hij de brokstukken in de hoop dat ze op een dag van pas zouden komen. Je hoeft je voor die gescheurde broek niet verantwoordelijk te voelen, wilde ik hem zeggen. En ook niet voor die kapotte stoelen. Je hebt een nieuwe bril nodig, je hemd is versleten, en dat tafeltje waaraan je werkt, heeft echt zijn beste tijd gehad.

Hij haalde de koffie en schonk een kopje voor me in. Het schoteltje hoorde bij een ander servies.

‘Wil je melk? Mag ik “je” zeggen?’

Ik knikte. Een kat liep lenig over de tuinmuur en sprong op de onderste tak van een hoge boom die geen enkel blad droeg. Tevergeefs probeerde ze de hogere takken te bereiken.

‘De notelaar,’ zei hij. ‘Emmers en emmers noten heb ik geraapt. Genoeg voor de hele stad. Drie jaar geleden hield het op. Misschien herstelt hij zich nog.’

Ik durfde hem niet te zeggen dat daar een mirakel voor nodig was, niet onvergelijkbaar met de opstanding van Lazarus uit den dode. Een man die zich zo koppig aan bomen en voorwerpen hechtte, kon geen slecht mens zijn.

Voorzichtig leunde ik achterover. De stoel viel niet uit elkaar.

‘Ik kan me niet herinneren waarvoor je komt,’ zei hij.

Voor ik iets kon zeggen, brak er een tak van de rododendron af.

Met een zucht stond hij op en raapte hem op. ‘Hij is oud,’ zei hij. ‘Oud en moe. Alle kinderen uit de buurt hebben hier leren klauteren. Het hout is helemaal uitgedroogd. Soms ben ik bang dat hij de winter niet haalt.’

Moedeloos stond hij met de afgebroken tak in zijn handen. Het was hem ondraaglijk dat de boom ten dode was opgeschreven.

‘Mijn agenda ligt binnen,’ zei hij. ‘Als ik in mijn agenda kijk, weet ik meteen waarvoor je komt.’

‘We hebben geen afspraak. Ik bel overal aan en bied mensen de mogelijkheid om een luchtfoto van hun huis en tuin te laten maken. Het kost vijftig euro.’ Zoals altijd mompelde ik het bedrag. Het leek me absurd hoog. Zelf kende ik niet het geringste verlangen om de plek waar ik woonde vanuit de lucht te zien.

Hij keek omhoog alsof het vliegtuig waaruit de foto zou worden gemaakt, boven zijn tuin hing en de piloot op een teken van mij wachtte om aan de slag te gaan.

‘Maak jij de foto’s?’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik zoek klanten en vul de contracten in. Er moet een voorschot van tien euro worden betaald.’ Opnieuw mompelde ik het bedrag.

‘En je belt overal aan?’

‘Ja,’ zei ik. ‘Ik bel overal aan.’

Zo begon het. Alles heeft een begin, een oorsprong, een kiem. Niets gebeurt zonder een eerste aanzet, een motor die verdere gebeurtenissen aanzwengelt. Denk aan water dat uit de grond sijpelt om kilometers verderop een machtige, brede rivier te worden. Of aan de nietige ei- en zaadcel.

We vulden het contract in en ik nam het voorschot in ontvangst. Ik omcirkelde het nummer dat hij kon bellen als hij ongeduldig werd. Het kon een paar weken duren voor hij van me hoorde.

‘De schuur staat niet in brand,’ zei hij. Dat was een uitdrukking die mijn vader vaak gebruikte.

Een maand later belde ik opnieuw bij hem aan, en opnieuw deed zijn norse zoon open. Het regende en ik trof hem aan in de keuken, waar hij aardappels schilde.

‘Daar ben je!’ zei hij verheugd, alsof hij iedere dag op me had gewacht. Met een plons belandde er een geschilde aardappel in de teil met water. Ik maakte een hoek van de tafel vrij en legde de foto erop. Hij droogde zijn handen af en bestudeerde hem aandachtig. Ik zei niets omdat ik hem de kans wilde gunnen zelf het smeedijzeren tafeltje te ontdekken dat onder de magnolia was blijven staan.

‘Kijk,’ zei hij triomfantelijk. ‘Ik wist dat je ze zou zien!’ Hij wees met de punt van zijn mesje naar de notelaar. Nu zag ik ze ook: nesten. Slonzig en uitgeregend, maar ontegenzeglijk nesten.

‘De merels zijn dol op die boom.’

‘Maar hij is dood,’ zei ik. ‘En de nesten zijn leeg.’

Hij knikte. ‘Nog een jaar, heeft de boomchirurg gezegd. Dan moet hij echt worden gerooid.’

‘Ik kan de foto laten inlijsten. Voor vijfentwintig euro zorgen wij voor een eenvoudige, maar degelijke lijst.’ Soms had ik een hekel aan mezelf wanneer ik mijn waren stond aan te prijzen.

‘Dan kom je een derde keer?’

‘Ja,’ zei ik. ‘Ik kom een derde keer.’

Een vliegtuig scheerde over de tuin.