46

Na de interne bekendmaking van Ann Lindells verdwijning heerste er een rusteloze stemming op het hoofdbureau van politie. Er waren er die de verdwijning in verband brachten met het komende bezoek van koningin Silvia. Een van hen was AIVD’er Jern. Hij beweerde nadrukkelijk dat het hoogstwaarschijnlijk was dat Lindell een cruciaal spoor gevonden had en dat ze nu verhinderd werd of was om contact op te nemen met de buitenwereld.

Hij wond zich op over het duidelijke onvermogen van de recherche om met elkaar te communiceren.

‘Hoe is het mogelijk dat niemand van jullie weet waar een andere collega mee bezig is?’ vroeg hij retorisch op een besloten bijeenkomst in Ottossons kamer.

Je moest eens weten, dacht Ottosson, maar hij wist zijn tong in toom te houden.

‘We hebben geen tijd voor een intern onderzoek’, zei hij kort en hij probeerde niets te laten merken van zijn irritatie over Jerns onophoudelijke gezeur of van zijn eigen ongerustheid over Ann.

Hij had lopen piekeren, hij had geprobeerd zich iets te herinneren wat Ann de laatste dagen genoemd had en wat hen op weg zou kunnen helpen bij hun zoektocht. Ze testte vaak haar ideeën op Ottosson uit. Dat kon een nieuwe draai aan een probleem zijn of een ingeving. Ottosson was de verschillende nuances in Anns aftastende arbeidsmethode steeds beter gaan begrijpen. Die werkwijze was zelfs een van de dingen die hij het meest van haar was gaan waarderen. Hij voelde zich ook gevleid dat zij hem haar vertrouwen schonk om hem – soms ronduit bizarre – invallen en impulsen voor te leggen die bij diverse collega’s lachend zouden zijn ontvangen en die misschien later schimpscheuten zouden opleveren als bleek hoe absurd de ideeën geweest waren.

Maar Ottosson kon niets verzinnen wat haar verdwijning verklaarde. Even speculeerde hij dat Ann betrokken was bij een ongeluk. Misschien was ze van de weg geraakt en zat ze bewusteloos in haar auto, die schuilging achter de vegetatie. Het was eerder gebeurd dat mensen in hun auto vastgeklemd hadden gezeten. Hij herinnerde zich een eenzijdig ongeval op de E4, waarbij de bestuurder met zijn mobiele telefoon het alarmnummer had kunnen bellen maar waarbij de ambulance en de brandweer toen ze uitgerukt waren de auto niet hadden kunnen vinden. De bestuurder zag ze langskomen en slaagde er ondanks zijn letsel in hen naar hem toe te leiden. Die keer was het goed afgelopen.

Ottosson zag Anns auto voor zich, in een bosschage of tegen een boom, met Ann die bewusteloos over het stuur hing of door de voorruit naar buiten geslingerd was. Ze was altijd slordig met haar autogordel.

Hij ging rechtop zitten. Ze moet in leven zijn, dacht hij en hij was voor het eerst in zijn lange politiecarrière de wanhoop bijna nabij.

‘Hoe gaat het, Otto?’ vroeg Berglund.

‘Verdomme!’ riep Ottosson, en Jern, die nog steeds bezig was met zijn litanie over de gebrekkige routines bij Geweld, staarde hem verbaasd aan.

‘Vooruit, ga dan zoeken,’ vervolgde Ottosson opgewonden, ‘in plaats van hier als een oud wijf te zitten klagen!’

Bea, die Jerns tirade ook met toenemende woede had aangehoord, moest lachten.

‘Je kunt vast wel een of andere Arabier in de stad molesteren’, zei ze. ‘Misschien is Al Qaida er wel bij betrokken.’

Jern verzamelde zijn papieren en verliet de kamer zonder wat te zeggen.

Sammy Nilsson doorzocht Ann Lindells kamer zeer minutieus. Hij had een broodje en een kop koffie naar binnen gewerkt in de kantine en had een tijdje bij een korte bespreking moeten zitten, maar hij had zijn tijd verder grotendeels achter Lindells bureau doorgebracht.

Hij meende dat het antwoord daar mogelijk te vinden was. Doelloos zoeken was niets voor Sammy Nilsson. Het probleem was dat er bij Lindell zo weinig te vinden was. Verstrooide aantekeningen in een notitieblok, onvolledige rapporten en summiere redeneringen over opsporingsonderzoeken vormden het belangrijkste bestanddeel.

Even was hij boos op Ann. Hij begreep niet dat ze überhaupt haar werk kon doen bij dit ontbreken van enige systematiek.

Sammy Nilsson bladerde door het verhoorprotocol met Ulrik Hinderstens dochter en Lantz-Anderssons eigen commentaar. Dat was kort. Er was niets uitgekomen wat de verdwijning had kunnen verklaren. Wat Sammy verbaasde was dat de map überhaupt op Anns bureau lag. Waarom interesseerde ze zich voor een verdwijning uit september? Hij kon zich niet herinneren dat ze over die Hindersten gesproken hadden, maar hij vermoedde hoe Ann geredeneerd had. Drie mannen van rond de zeventig waren vermoord en hier was een vierde man van dezelfde leeftijd spoorloos verdwenen.

Hij had Åsa Lantz-Andersson gebeld maar die was al naar huis en thuis vertelde haar man dat ze nu aan het joggen was in het bos. Ze liep twee, drie keer in de week tien kilometer hard. Ze was net vertrokken.

Ren er dan achteraan, dacht Sammy. Hij vroeg de man Åsa te vragen hem zo snel mogelijk te bellen als ze weer thuis was. Toen hij had opgehangen vroeg hij zich af hoe lang je deed over tien kilometer rennen. Vijfenveertig minuten stelde hij vast en hij keek op zijn horloge. Het zou nog minstens een halfuur duren voordat zijn collega terugbelde.

Hij bladerde nogmaals door de map. De dochter heette Laura Hindersten. Vermoedelijk was ze ongehuwd omdat ze dezelfde achternaam en hetzelfde adres had als haar vader. De straat waar ze woonden kon hij niet direct plaatsen, maar hij wist dat die in Kåbo lag.

Ulrik Hindersten was gepensioneerd maar had gewerkt als universitair docent met Italiaanse literatuur als specialiteit. Sammy las die zin opnieuw.

‘Italiaanse literatuur’, mompelde hij, hij kwam overeind, pakte zijn mobiel en belde Berglund.

‘Hoi, waar zit je?’

‘Op de plee’, antwoordde Berglund laconiek. ‘Wil je het horen doorspoelen?’

Sammy hoorde een ruisend geluid op de achtergrond.

‘Zeg, Berglund, heb jij niet gezegd dat Jan-Elis Andersson een taalkundig begaafde boer was? Wat bedoelde je daarmee?’

‘Ik had een inscriptie gezien in een van die gebouwtjes’, zei Berglund, en nu was zijn stem serieus. ‘Weet je nog dat er een huisje een stukje verderop stond?’

‘In welke taal?’

‘Italiaans volgens mij, hoezo?’

‘Dan heb ik het bij het rechte eind! Weet je ook wat er stond?’

‘Geen idee’, zei Berglund en Sammy begreep dat hij het toilet verlaten had, want het geluid weerkaatste niet meer in de hoorn.

‘Kun je even naar Anns kamer komen?’

Berglund kwam na een halve minuut binnen.

‘Waarom vraag je dat?’ vroeg hij direct toen hij Lindells werkkamer binnenstapte.

‘Ik herinnerde me vaag dat je het over iets Italiaans had gehad’, begon Sammy Nilsson en hij deed vervolgens verslag van het onderzoek naar de docent met Italië als specialiteit.

‘De link is zwak, maar…’ zei Berglund.

‘Maar…?’

‘…maar interessant’, vervolgde de oude rechercheur. ‘Jij denkt dat er verband kan zijn tussen die docent en die boer in Alsike?’

Sammy Nilsson knikte en vertelde over de map die hij op Lindells bureau gevonden had.

Berglund las de eerste pagina vluchtig door.

‘Kåbo’, zei hij.

‘Kennen we iemand die Italiaans spreekt?’ vroeg Sammy Nilsson.

Berglund schudde zijn hoofd.

‘Maar daar kunnen we wel aankomen’, zei hij. ‘Zal ik Örjan Bäck bellen? Die heeft daar wel kijk op.’

Sammy Nilsson knikte. In gedachten was hij al in Alsike om de tekst te controleren, die volgens Berglund in de muur van een stal was gekrast zo’n dertig meter van het woonhuis van de vermoorde Andersson.

‘Een ander idee is om dat familielid van Andersson in Umeå te bellen’, zei Berglund. ‘Hoe heette ze ook alweer? Zij weet misschien of er een verband is tussen die docent en haar oom.’

‘Lovisa Sundberg’, zei Sammy Nilsson. ‘Dat doen we. Dat ik daar zelf niet aan gedacht heb.’

‘We lopen allemaal op ons tandvlees’, zei Berglund.

‘Denk je dat Ann haar gebeld heeft?’ vroeg Sammy Nilsson.

‘Nee, ze is niet in contact geweest met de familie van Andersson en ook niet met die van Palmblad. Dat heb ik al gecheckt.’

Ottosson belde naar huis om te vragen hoe het met Erik ging. Zoals hij al verwacht had waren er geen problemen. Het ventje had gegeten en was nu aan het spelen met een van Ottossons kleinkinderen, een meisje van Eriks leeftijd. Asta prees Eriks kalmte en zijn sociale eigenschappen.

‘Je merkt dat hij op de crèche gewend is om met anderen om te gaan’, zei ze, en dat verbaasde Ottosson enigszins. Asta was anders nooit zo lovend over de gemeentelijke kinderopvang en hij kon het niet nalaten haar daarop te wijzen.

‘Dat begrijp jij toch niet,’ zei Asta rustig, ‘maar ik zal het je nog wel een keer uitleggen als je niet zo gestrest bent.’

Ze beëindigden hun gesprek en Ottosson voelde zich inderdaad gestrest. Het ergste was dat hij niets kon doen, hij kon niet eens doen alsof hij naar Lindell zocht. Hoe zou dat ook moeten? Moest hij door de straten lopen terwijl hij haar naam riep? Plotseling begreep hij de frustratie bij familieleden van vermiste personen. Die konden echt een kwelling zijn tijdens een onderzoek, ze belden te pas en te onpas om te zeuren, verschillende maatregelen voor te stellen en soms te dreigen met de procureur-generaal of dat ze naar de krant zouden gaan om te vertellen hoe passief de politie was.

Er werd geklopt. Sammy Nilsson kwam binnen. Ottosson vond hem eruitzien als een enthousiast jongetje.

‘Ik geloof dat we een verband hebben tussen Andersson en een verdwenen docent uit Kåbo’, kleedde hij zijn betoog zonder veel omhaal in. ‘Ik heb Lovisa Sundberg gebeld en zij bevestigde dat haar oom twintig jaar geleden een zomerhuisje had verhuurd aan een academicus. Het was hetzelfde huisje waar zij vervolgens een tijdje in gewoond heeft. Ze herinnerde zich zijn naam niet maar ze kon zich herinneren dat hij zich bezighield met boeken en dat hij onaardig was. Ik denk dat dat Ulrik Hindersten was.’

‘En?’ zei Ottosson.

‘Dat is waar Ann mee bezig is. Daar ben ik zeker van. Berglund heeft in Alsike een inscriptie in het Italiaans gezien. Alles klopt. Die man is docent in iets Italiaans.’

Ottosson kon niet anders dan glimlachen in deze ellende. Hij herinnerde zich nu dat Ann iets gezegd had over een verdwenen docent.

‘Oké, vertel maar eens rustig en vanaf het begin’, zei hij en hij wees op zijn bezoekersstoel, blij dat hij iemand had om mee te praten.