17

Op weg naar het hoofdbureau van politie aan Salagatan passeerde Ann Lindell het bouwwerk dat dit najaar haar nieuwe werkplek zou worden. Een kolossaal gebouw, dat werd opgetrokken aan het eind van Kungsgatan en dat de stad nu al een nieuw uiterlijk gaf.

Het was niet alleen een geografische verhuizing. Ook zuiver psychologisch kwam de politiemacht centraler te zitten. Het bureau aan Salagatan maakte een trieste en alledaagse indruk. De eerste keer dat Ann het gezien had, had ze het pand geassocieerd met ontroostbare mensen bij een arbeidsbureau, terwijl de nieuwe creatie door zijn brutale pui van glas en pleisterwerk het gebouw juist een modernere uitstraling gaf. Iemand had het vergeleken met een pand van een bank of het kantoor van een verzekeringsmaatschappij.

Ann moest denken aan het hoofdbureau van politie op Malaga, waar ze een paar jaar daarvoor voor haar werk geweest was: een gigantisch pand met een imposante buitenkant, maar met een ontspannen sfeer in de luchtige entree vlak naast een tumultueus verkeersplein.

Vóór het nieuwe politiebureau van Uppsala probeerden de weggebruikers nu hun weg te vinden over de onlangs aangelegde, en volgens velen onnodig gecompliceerde rotonde. De eerste botsingen waren al een feit en de ingezonden brieven hadden het over een nieuw verkeersschandaal.

Diverse collega’s van Ann waren al op werkbezoek geweest en hadden het uitzicht bewonderd over de stad die ze moesten bewaken. Sammy Nilsson had gezegd dat Uppsala van bovenaf het best tot uitdrukking kwam en dat de bovenste verdieping vast en zeker was gereserveerd voor de leiding. Vanaf daar konden ze neerkijken op de burgers en waren ze dicht bij de hemel.

‘Hoe hoger je komt, hoe kleiner de kwajongens lijken’, had Sammy gezegd.

‘Het pand is nu al te klein,’ had Ola Haver aangevuld, ‘al voordat we erin trekken. Gevonden Voorwerpen mag ergens op het industrieterrein van Fyrislund gaan zitten.’

‘Dat is alleen opdat mensen het daar niet zullen vinden’, zei Sammy. ‘Dan kunnen we al die spullen verkopen en met dat geld een feest voor de personeelsvereniging organiseren.’

Ann Lindell moest glimlachen toen ze de rotonde trotseerde en was nog steeds in een goed humeur toen ze Väderkvarnsgatan inreed. Het leek haar prettig om Salagatan te verlaten. Het zou een nieuwe start worden, had ze bedacht, net zoiets als wanneer je van een uitgewoonde tweekamerflat in een buitenwijk naar een centrale, nette etage verhuisde.

Of de misdaadbestrijding ook effectiever zou worden, was niet zeker. Ze herinnerde zich Sammy’s commentaar dat tien of vijftien kleinere politiebureaus verspreid over de stad beter zou zijn. Dat was zijn alternatief voor ‘de Vesting’, zoals hij het nieuwe gebouw betitelde.

‘Het staat bovendien op zulke onstabiele grond, dat we vast en zeker in de klei van Uppsala zullen wegzakken.’

Sammy’s broer, die in de bouw werkte, had verslag gedaan van alle problemen die er waren geweest met de fundering. De door de landmeters gedane metingen bleken van de ene dag op de andere niet meer te kloppen, alsof de grond ruzie had gemaakt met de bouwvakkers.

‘Maar het is onderheid’, had Haver ertegen ingebracht.

‘Onderheid’, had Sammy smalend gezegd. ‘De natuur kent haar eigen wetten.’

Ann reed de garage in, parkeerde haar auto en nam de lift naar Geweld, waar het nagenoeg uitgestorven was. Een kopieermachine braakte papieren uit, iemand sloeg met: een deur en een andere collega floot de titelsong van de film Titanic, een andere kolos die de natuur voor haar rekening genomen had.

Ze vroeg zich af wie de Céline Dion van het huis was en kwam tot de conclusie dat het de nieuwe aspirant moest zijn, Asplund, een jonge knul die pas kortgeleden uit zijn jongenskamer de grote wereld leek te zijn binnengestapt. Ze moesten met elkaar praten, maar dat kon wachten. Zijn klus met de passagierslijsten was bovendien vast nog niet klaar.

Ann Lindell wist dat de onderzoeken van de twee moorden nu in het verdomhoekje lagen. De voorwaarden waren niet optimaal. Ze hadden niets gevonden wat hen verder kon brengen. Ottosson had het altijd over ‘de blindheid van de fantasieloosheid’. Een goede moordonderzoeker, of technisch rechercheur, moest het vermogen hebben om een plaats delict te kunnen lezen, en ook om het landschap van het slachtoffer te kunnen identificeren.

Ann meende zich een beeld van Petrus Blomgren te hebben gevormd. Zijn landschap was haar bekend, ze kon de verbanden die Blomgrens leven hadden gestuurd onder woorden brengen. Met twee uitzonderingen: de onvoltooide zelfmoord en de voorgeschreven slaappillen. Daar zat een hiaat dat de aandacht trok.

Dat was ze eerder tegengekomen. Soms was er sprake van een onvervulde droom, oud zeer, een vroegere belediging die stak of schuurde, die jeukte als een volhardende muggenbeet.

Soms was het de liefde, of het gebrek aan liefde. Ann wist wat dat inhield. Petrus Blomgren had een rustig leven geleid in een omgeving die hij met al zijn zintuigen omvatte. Alles was bekend en veilig. Blomgren had werk gehad, eten, hout en daarmee ook warmte. En hij kon leven, kon als burger functioneren in het dorp Vilsne in de gemeente Jumkil, Zweden, maar er had iets ontbroken: liefde, de nabijheid van een ander mens. Had hij in zijn afscheidsbrief niet geschreven dat hij zijn beslissingen altijd alleen had moeten nemen? Daar zat het hiaat in Blomgrens leven.

Ann schreef een paar regels in haar blok, stond op, liep naar het raam en probeerde haar redenering te koppelen aan het andere moordslachtoffer, Jan-Elis Andersson. Hij leek net zo eenzaam te zijn geweest, maar zijn eenzaamheid leek van een ander soort.

‘Onzin’, zei ze hardop en ze liep terug naar haar bureau.

Het keurige in Anderssons huis gaf een andere indruk. Plotseling bedacht ze wat het was: het huis had iets berekenend gierigs.

Bij Petrus Blomgren was de indruk anders, het huis in Jumkil was doordrongen van een soort warmte. Het waren de kleine details, de snuisterijen, de schilderijen aan de wand, de kleine tv-kamer; voorspelbaar in hun eenvoudige sleetsheid, maar toch met een persoonlijke uitstraling die in het huis in Alsike ontbrak.

Bij Jan-Elis Andersson overheersten de boekenkasten, propvol lichtbruine ordners van stevig karton, zorgvuldig chronologisch geordend. Waarom verzamelt iemand zijn boekhouding, bonnetjes en bewijsstukken, oeroude koopcontracten en overeenkomsten met zo’n manische zorgvuldigheid?

Geld, stelde Ann vast, en ze tekende een poppetje in haar blok. Jan-Elis Anderssons leven werd beheerst door de zorg voor zijn eigen financiën, de behoefte aan controle en een nerveus gecatalogiseer van debet en credit.

Misschien was hij gelukkig met zijn mappen, maar er was vast ook een bron van onrust en wellicht ook van moedeloosheid. Was dat het hiaat in het leven van Jan-Elis Andersson?

BLOMGRENLIEFDE stond er in hoofdletters in haar blok, gevolgd door een hartje. Op de volgende regel stond ANDERSSONGELD met een dollarteken erachter.

Het interne onderzoek naar Anderssons leven was in volle gang. Sammy Nilsson en Ola Haver waren aan het graven en Ann meende dat zij haar theorie over geld als drijvende kracht in het leven van de vermoorde Andersson zouden natrekken.

Lindell was aan het speculeren, dat wist ze, maar vanaf de slingerende toren van losse theorieën die ze nu aan het opbouwen was, zou ze wellicht een overzicht kunnen krijgen.

Ze zag het proces als een inwendige grafiek, hoe ze over het land speurde en Vilsne in Jumkil met Norr-Edeby in Alsike verbond. In het raakvlak tussen de gedachtelijnen zou ze de oplossing vinden.

‘Zo simpel is het’, mompelde ze terwijl ze een paar strepen trok en haar pen neersmeet, zich er plotseling van bewust dat dit de eerste keer was dat ze Uppsala en het omliggende landschap voor zich kon zien, net zoals ze dat ook nog kon met het Ödeshög van haar jeugd. Ze was Upplandse geworden.

Met die overtuiging verliet ze haar kamer, maar ze kwam direct weer terug. Zo simpel is het niet, Upplandse of niet, dacht ze en ze sloeg de telefoongids open. Ze kon Birger Rundgrens naam en nummer onmiddellijk vinden en trok de telefoon naar zich toe.

De stem die opnam, verraadde dat Ann Lindell met een oude man van doen had. Hij kon zich Petrus Blomgren niet herinneren, wat Lindell niet verbaasde. Blomgren was vast niet iemand geweest die om elk wissewasje naar de dokter was gerend.

‘Maar mijn journaalaantekeningen zijn er vast nog wel’, kraste Birger Rundgren. ‘Mijn zoon, die de praktijk overgenomen heeft, kan u zeker helpen.’

Lindell kreeg het telefoonnummer van Lars-Erik Rundgren, bedankte de arts voor zijn hulp, toetste het nummer in en terwijl de signalen weerklonken, glimlachte ze bij zichzelf.

Het bleek dat Rundgren junior precies dezelfde stem had als zijn vader.

‘Ik heb keelontsteking en zou eigenlijk helemaal niet moeten praten’, fluisterde hij.

Lindell vertelde waarvoor ze belde, gaf de arts haar e-mail-adres, vroeg hem Blomgrens status op te willen zoeken en haar vervolgens de informatie die hij relevant achtte te mailen.

De mail kwam na vijf minuten. Petrus Blomgren had op eigen initiatief, op 8 juni 1981, contact opgenomen met Birger Rundgren, die zijn praktijk destijds op Kungsgatan had. Ze hadden elkaar niet eerder ontmoet. Blomgren had slaapproblemen opgegeven als reden voor zijn bezoek. De oorzaak voor het probleem was ‘pat voelde zich de laatste tijd onrustig’. De arts had een notitie gemaakt: ‘niet fin., werk, rel., verl.’

Verder leek hij gezond, werkte hij als boer en als timmerman in de bouw. Hij had een recept gekregen voor Ansopal, een middel op basis van chloraalhydraat, dat inmiddels niet meer in de handel was. Eén tablet voor het slapengaan. Er was geen nieuwe afspraak gemaakt.

Lars-Erik Rundgren eindigde zijn mailtje met de uitleg van zijn vaders cryptische afkortingen. Zijn pa had gemeend dat er vier hoofdoorzaken waren voor slaapproblemen: een slechte financiële situatie, het niet naar de zin hebben op het werk, liefdesperikelen en verlies van een familielid of geliefde. Rundgren senior had in Blomgrens geval alle vier de redenen dus uitgesloten.

Wat blijft er dan over? vroeg Lindell zich af toen ze het mailtje voor de tweede keer doorlas. Ze vermoedde dat het gesprek van de arts met Blomgren kort was geweest, dat er eigenlijk geen onderzoek had plaatsgevonden, dat er nooit een diagnose gesteld was en dat Rundgren zich er gemakkelijk van af had gemaakt.