23
Het beven wilde niet ophouden. Ze had nooit eerder zo’n inwendig vuur ervaren, het was alsof haar bloed tot het kookpunt verhit was en door haar verkleumde aderen naar spierweefsel van ijs stroomde. De pijn pulseerde door haar armen en benen, creëerde bijna bevrijdende koude rillingen, die alle door wilskracht gestuurde bewegingen trotseerden.
Dekens en dekbedden brachten geen soelaas. Laura spande haar lichaam tot een boog in een poging om het kwade dat bezit van haar genomen had te verdringen, maar haar lichaam gehoorzaamde niet, het trok samen en veranderde haar in een bibberende bundel.
Ze liet alles over zich heen komen, ze liet alles los en verzonk in een rivier van verwarrende beelden en herinneringen. De koude rillingen werden verlicht en ze kon passief met de stroom meedeinen. Toen werd ze bevangen door een kolkende angst, ze werd tegen de rotsen geslagen; de scherpe randen verwondden haar ledematen.
Onder haar halfgesloten oogleden bespeurde ze stranden van met mos begroeide stenen, rietstengels en kleine, wankele steigers die al tijden niet meer gebruikt werden, verzonken in de duinen.
Ze passeerde een onherbergzaam land zonder menselijk leven. Ze was gevangen in een rivier die steeds sneller begon te stromen. Op afstand hoorde ze een waterval denderen. Het werd snel ondieper, er kwamen steeds meer stenen op de bodem en ze werd willoos heen en weer geslingerd tussen de witte rotsen, die de rietkraag en de weelderige graasgronden vervangen hadden.
De stroom was sterker dan ooit en het gebulder werd oppermachtig. Ze kwam bij haar positieven en net voor ze bij de waterval kwam, spoelde ze aan op een strand van rolstenen, of liever gezegd: werd ze op het strand geworpen. Ze werd verblind door een intens licht, ze begreep dat het een strand van puur goud was en ze zag een bord met een tekst in het Latijn in sierlijke letters. Voordat ze het bewustzijn verloor, las ze de inscriptie hardop voor, maar ze kon de betekenis van de woorden niet begrijpen.
Laura Hindersten werd wakker met een bloedsmaak in haar mond. Haar lippen waren kapotgebeten en haar dijen geschramd door haar nagels.
Een dik vlies van ingedroogd zweet omgaf het dunne lichaam en ze had het koud, maar nu op een menselijker manier dan eerst. De dekens lagen op de vloer en ze boog omlaag en trok de dekens weer over zich heen.
De koortsdroom bleef in haar bewustzijn hangen als een mistsluier over een verwoest landschap. In haar geheugen zocht ze naar de bron van haar nachtmerrie, want die was vast ergens in de literatuur te vinden. Ze was tenslotte de dochter van Ulrik Hindersten. Maar ze kon niets vinden. Dit was haar eigen riviertocht.
Ulrik zou het een prachtig verhaal hebben gevonden en zou haar zeker hebben aangemoedigd het op te schrijven, maar zelf wilde ze haar nachtmerrie begraven in de vergetelheid.
Na een uur stond ze op en liep ze, gewikkeld in een deken, op onvaste benen naar de badkamer. Ze wist wat haar te doen stond. Het bezoek van die politievrouw had haar meer geschokt dan ze eerst had gedacht. Er was iets storends in Ann Lindells blik, alsof ze meer wist dan ze liet merken.
Maar Laura was vooral verontrust over Lindells ontspannen houding. Ze had tijdens het gesprek met de politievrouw gemerkt dat ze van het samenzijn genoot. Ze had Lindells stem gemogen, haar wat voorzichtige bewegingen en het lachje dat zo goed aangepast was aan de zelfspot.
Laura wilde niet door de conversatie worden ontwapend. Ze was bang voor de vriendelijke woorden, die elk moment konden veranderen in het tegenovergestelde.
Ze was al zo vaak misleid. Ze had vriendenpremies betaald, die op het moment van uitbetaling alleen loze eigen risico’s bleken te bevatten. Nu was het een andere tijd – de tijd van de bevrijding – en geen enkele politieman of -vrouw, hoe aardig ook, zou Laura’s plannen in de war kunnen sturen.
Nog een paar dagen, dan zou ze dat restaurantje aan zee kunnen veroveren. Een klein café, waarvan de kromgetrokken deuren nooit helemaal dicht konden, met een tafel die bedenkelijk scheef stond en waar het personeel nooit vroeg of je de rekening wilde. Een kroeg die bij de volgende zware herfststorm door de zee dreigde te worden meegesleurd om tot aanmaakhoutjes te worden versplinterd.
Dat café bestond. Dat wist Laura. Ze had het een keer gezien.