Het had 's nachts gesneeuwd. De wereld lag verstopt onder een dunne, witte deken. Tenminste het deel van de wereld dat zij nog kon zien. Ze had wat sneeuw van een bankje geveegd en zat naar haar witte adem te kijken.
Eén nacht.
Eén nacht was ze doorgekomen en nu waren er nog maar honderdnegenenzeventig nachten te gaan en evenzoveel dagen. Dan was ze vrij. Vrij om te doen wat ze wilde. Over honderdnegenenzeventig dagen en evenzoveel nachten zou ze de straf hebben uitgezeten die de samenleving haar had opgelegd voor het misdrijf dat ze had begaan, en zou ze haar vrijheid terugkrijgen.
Vrijheid. Het woord was tot dan toe in haar leven zo vanzelfsprekend geweest dat ze nooit over de werkelijke inhoud ervan had nagedacht. Misschien was het met vrijheid net als met alles wat je vanzelfsprekend vond. Dat je het pas echt naar waarde wist te schatten op het moment dat je het kwijtraakte.
Ze was zo te benijden geweest. Chef de clinique met een goed salaris, een exclusieve dienstwagen en een luxueus appartement. Een leven vol met begerenswaardige symbolen van succes. Het algemeen aanvaarde bewijs dat ze geslaagd was, iets voorstelde. Maar met iedere tree die ze hoger was geklommen om boven de middelmaat uit te stijgen, was ze verder weggeraakt van de vrijheid, want hoe meer ze te verdedigen kreeg, des te banger was ze geworden om te verliezen wat ze had weten te bereiken.
Nu had ze alles verloren. In één klap was al het succes dat ze met zoveel moeite had opgebouwd aan gruzelementen geslagen, en het was zo onherroepelijk weg dat het leek alsof het nooit had bestaan. Was dat dan wel echt succes, als het je zo gemakkelijk afgenomen kon worden ? Ze wist het niet meer. Ze wist eigenlijk niets. Er zat alleen nog een leegte vanbinnen, waarvan ze niet begreep hoe ze die ooit nog op zou kunnen vullen. Wanneer ze op een dag uiteindelijk gedwongen zou worden terug te kijken op haar leven, dat serieus onder de loep te nemen, wat zou ze er dan vinden wat van werkelijke waarde was? Echt en authentiek? Als ze op dit moment terug zou moeten kijken, zag ze maar twee dingen. Het allesdoordringende verdriet over Lasse en de duizelingwekkende liefde voor Thomas. Maar ze had zichzelf zulke sterke gevoelens niet toegestaan. Ze had zich afgesloten, alles gedaan om de schijn op te houden. Ze had zich zo laten uithollen dat ze ten slotte had geleefd als een schim. Ze had zoveel gedaan. O, wat had ze veel gedaan en o, wat had ze haar best gedaan.
Toch was ze alles misgelopen.
Ernstig misbruik van vertrouwen.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake was van een ernstig vergrijp, had men gekeken of de dader haar opdrachtgever bijzondere of aanmerkelijke schade had toegebracht.
De conclusie was dat ze dat inderdaad had gedaan. Zij, de knappe, succesvolle Monika Lundvall.
Ze had geld gestort op de rekening van Red de Kinderen en het stortingsbewijs in een envelop gestopt met Maj-Britts adres erop en ze had gedacht dat ze hem op de bus had gedaan. Een week later had ze hem in haar jaszak gevonden, maar toen was het allemaal al te laat. Toen ze thuiskwam van de bank had ze alle telefoons uitgezet, het doosje Xanax en het doosje slaaptabletten binnen handbereik op het nachtkastje gelegd en ze was naar bed gegaan. Drie dagen later was de geneesheer-directeur samen met een collega haar flat binnengegaan, geholpen door een slotenmaker. Iemand van de bank had de geneesheer-directeur gebeld om te checken of het wel goed zat met het grote bedrag dat ze had opgenomen uit het donatiefonds van de kliniek, en hij had een opmerking gemaakt over haar merkwaardige gedrag. Dat ze zich natuurlijk konden vergissen, maar dat het leek alsof ze onder invloed was van drugs. De schaamte die ze had gevoeld toen ze wakker werd in haar bed met de geneesheer-directeur en haar collega in haar kamer was zo diep dat ze geen woord kon uitbrengen. En hoewel hij had aangeboden om geen aangifte te doen, als ze maar vertelde wat er was gebeurd en wat ze had gedaan, had ze er de voorkeur aan gegeven om te zwijgen, ook toen haar spraakvermogen was weergekeerd. Het bestaan dat ze had gehad was toch verloren. Ze zou niemand van hen ooit meer recht in de ogen kunnen kijken als ze bekende wat ze had gedaan.
Dan aanvaardde ze haar straf liever.
En op een wonderlijke manier voelde ze zich toch bevrijd nadat ze haar uit de absurde werkelijkheid hadden gehaald waarin ze zich had opgesloten.
Want je had veel soorten gevangenissen. Degene die gevan-genzat hoefde niet eens altijd in de buurt van een rechtbank te zijn geweest.
Er lag een brief van Maj-Britt in de hal. Met diep berouw had ze Monika om excuses gevraagd voor wat ze haar had aangedaan en ze schreef dat ze aan één stuk door had geprobeerd te bellen om terug te nemen wat ze had gezegd. Maar dat Monika niet had opgenomen. Ze had de brief keer op keer gelezen. Eerst kwaad, maar toen steeds bedroefder. Vergeefs had ze geprobeerd zondebokken te zoeken om een kans te krijgen zichzelf schoon te wassen, maar uiteindelijk moest ze inzien dat ze niemand anders verantwoordelijk kon stellen.
Een paar dagen voor de rechtszaak was er een brief van Pernilla gekomen. Monika had niets van zich laten horen en had in haar wanhoop niet gereageerd op haar berichten op het antwoordapparaat en ten slotte waren ze gestopt. Ze had de brief opgevat als een teken dat Pernilla het wist, en de naam van de afzender maakte haar bang, als een plotseling geluid in de nacht. Met vingers die stijf waren van angst had ze de envelop geopend en de opluchting die ze voelde toen ze het korte briefje las was onbeschrijflijk. Het was haar vergeven. Ze hadden Pernilla alles uitgelegd en ze gaf toe dat ze eerst boos en verdrietig was geworden. Maar degene die het haar had verteld had haar ten slotte doen inzien waarom Monika zo had gehandeld en ze had haar kwaadheid om weten te zetten in meegevoel. Pernilla had ook gevraagd hoe het zat met het geld dat ze had gekregen. Of er daarom aangifte tegen Monika was gedaan bij de politie, of dat het om het geld ging dat ze naar Red de Kinderen had moeten overmaken.
Pas toen begreep Monika dat Maj-Britt haar had bevrijd.
De zon kwam over de daken van de gebouwen heen kijken en verspreidde miljoenen glinsterende diamantjes over de pas gevallen sneeuw. Monika trok haar jas dichter om zich heen, maar dat hielp niet veel. Ze keek op haar horloge en zag dat ze de helft van het uur dat ze buiten mocht blijven erop had zitten, maar geen kou ter wereld kon haar ertoe brengen dat voortijdig te beëindigen.
Uit een ooghoek zag ze een deur opengaan en iemand de binnenplaats op komen. Ze keek niet, durfde niet, ze had er geen idee van aan welke regels je je hier moest houden om je te handhaven. Het vernietigende gevoel dat ze tijdens het avondeten de vorige dag had gehad te midden van alle mensen, dat ze een eenzame buitenstaander was, was zo beangstigend geweest dat ze had gevraagd of ze weer naar haar cel mocht, ook al hoefde dat nog niet. Maar pas toen ze de deur op slot hadden gedraaid ervoer ze voor het eerst in haar leven echt hoe het was om niet te kunnen ademen in een vertrek vol lucht. Ze dacht dat ze doodging. Maar de enigen die ze om hulp kon vragen waren degenen die haar opgesloten hadden, en de pijn die ze haar aandeden kwam niet voort uit een nonchalante vergissing, maar was een weloverwogen doel. Ze verdiende het, vond men.
Ze voelde zich zo machteloos dat ze er bijna aan onderdoor ging-
Ze merkte dat degene die naar buiten was gekomen dichterbij kwam en ze keek om, een defensieve reactie, om een idee te krijgen van de eventuele dreiging. Het was een van de oudste vrouwen in de inrichting, Monika had haar gisteren tijdens het eten gezien. Ze had alleen gezeten en eruitgezien alsof het haar eigenlijk niet aanging wat er om haar heen gebeurde, en de anderen in het vertrek leken haar afzijdigheid te respecteren. Eerst had ze zich slecht op haar gemak gevoeld bij de aanblik van de vrouw, dat kwam door iets in haar ogen toen ze elkaar ontmoetten. Alsof ze een schok kreeg, als bij het zien van een bekende. Maar Monika had de vrouw nooit eerder gezien en wilde niet dat iemand überhaupt aandacht aan haar zou schenken. Zo had ze gedacht door haar verblijf hier heen te komen. Door niet op te vallen.
Nu was de vrouw bij het bankje aangekomen en Monika voelde haar hart slaan. Ze herinnerde zich hoe er gepraat was tijdens het eten, de duidelijke hiërarchie, de indruk dat iedereen handelde volgens een onzichtbaar script waarin voor haar geen rol was weggelegd. Ze wist absoluut niet hoe ze haar plaats moest vinden zonder met iemand in aanvaring te komen. Ze had geen idee wat voor soort gedrag er van haar werd verwacht. Toch was dit een ander soort angst dan waaraan ze gewend geraakt was. In haar hart zat niets meer wat nog schade kon oplopen. Nu was het het lichaam zelf dat bang was voor fysieke pijn. Dat ze haar te lijf zouden gaan.
'Krijg je geen blaasontsteking als je daar zo zit?'
In haar dankbaarheid dat ze het antwoord op de vraag wist, was Monika's eerste ingeving om te zeggen dat je een bacterie in de urine moest hebben om blaasontsteking te krijgen, maar ze beet op haar tong en zei het niet. Anders kwam ze misschien arrogant over.
'Ja, misschien wel.'
Ze stond op.
De vrouw ving een zilverkleurige haarlok op die was losgeraakt en streek die achter haar oor.
'Zullen we een stukje lopen ?'
Monika aarzelde. De vrouw zag er weliswaar niet erg gevaarlijk uit, maar ze vond het geen aanlokkelijk idee om samen met haar verder bij de gebouwen weg te gaan. Ze wierp een snelle blik op de deur. Maar ze wilde nog niet naar binnen. Niet als er nog tijd over was. En 'nee' zeggen en dan blijven staan kon ook niet.
'Oké.'
Ze begonnen langzaam over de binnenplaats te wandelen. Waarom zouden ze zich ook haasten?
'Jij bent gisteren toch gekomen?'
y
'Hoe lang moet je zitten?'
'Zes maanden.'
Monika antwoordde beleefd en prompt op alle vragen. Tot dusver ging het goed.
'Dat valt mee. De tijd gaat sneller dan je denkt als het ongezellig is.'
De vrouw lachte en Monika glimlachte voor alle zekerheid ook. Ze besefte dat ze zelf een vraag moest stellen om te laten zien dat ze deelnam aan het gesprek. Misschien moest ze vragen hoe lang zij hier al zat, maar dat durfde Monika niet. Misschien vroeg je zoiets niet.
'Zestien en een half jaar.'
Monika schrok ervan.
'Maar ik hoef nu nog maar acht maanden.'
Haar verbazing duurde maar heel even, toen nam die onbewust alweer af. Zestien en een halfjaar. Er werden maar weinigen tot zo'n lange straf veroordeeld. Alleen mensen die echt vreselijke dingen hadden gedaan, en kennelijk was de vrouw met wie ze was gaan wandelen daar een van. Monika wierp een snelle blik achterom naar de gebouwen en kreeg veel zin om terug te gaan. Ze weerstond de impuls en probeerde zelf een vraag te verzinnen. Ze moest het hier toch nog zes maanden zien uit te houden. Het zou waanzin zijn om meteen de eerste ochtend al iemand tegen zich in het harnas te jagen.
'Wat ga je doen als je hieruit komt?'
Ze had haar best gedaan om luchtig te klinken en ze deed van schrik een stap naar achteren toen de vrouw plotseling bleef staan en zich naar haar toe keerde.
'Ik heet Vanja, trouwens.'
Ze stak haar hand uit.
'De gewone omgangsvormen raak je hier gemakkelijk kwijt.'
Monika trok haar want uit en stelde zich snel voor.
'Monika.'
Vanja knikte en ze liepen weer verder. Monika liep onwillig
achter haar aan. Een stukje verderop stond een groepje vrouwen en dat stelde haar enigszins gerust.
'Wat ik ga doen als ik hieruit kom ? Dat weet ik niet precies; om te beginnen trek ik bij een jeugdvriendin in. Ze is heel ziek, maar na de laatste operatie lijkt ze godzijdank aan de beterende hand, al kunnen we er nog niet helemaal gerust op zijn. Als alles goed gaat, ga ik misschien samen met haar op reis. We moeten maar eens zien wat het wordt.'
Monika probeerde te bevatten wat zeventien jaar wilde zeggen. Een eeuwigheid als je bedacht dat je die op een plaats als deze moest zien door te komen. Je kon gek worden van minder. Dat wist ze uit eigen ervaring.
Ze waren een pad in geslagen dat tussen bomen door liep en aan de andere kant ervan kwamen ze op een open, glooiend terrein dat het eind van de wereld was. Ze waren al bijna zo ver als ze mochten. Het terrein was omgeven door dubbele hekken met een paar meter tussenruimte, waar cilindervormig uitgetrokken rollen prikkeldraad overheen lagen. Zodat iedereen die op het idee kwam om eroverheen te klimmen, opengereten zou worden. Binnen die hekken zat zij opgesloten. De samenleving vond het niet vertrouwd als zij buiten die hekken kwam. Niet eens in de buurt ervan, want ze moesten op vijftig meter afstand ervan blijven. Ze wierp een blik over haar schouder en vergewiste zich ervan dat er nog steeds mensen in zicht waren.
Vanja bleef staan en stak haar handen in haar zakken.
'Het is belangrijk dat er buiten iemand op je wacht. Dat maakt het wat gemakkelijker. Ik kan het weten, want ik heb het allebei meegemaakt.'
Monika keek naar de sneeuw. Zij had niemand die buiten op haar wachtte. Haar moeder misschien, maar dat wist ze niet zeker. Ze had een paar keer gebeld, maar Monika had niet opgenomen. Ze wist niet of ze wist waar Monika nu was. En als ze eerlijk moest zijn, maakte het haar ook niet uit.
Vanja haalde een zakdoek uit haar zak en veegde haar neus af.
'Ze zijn hier niet zachtzinnig en daarom is het niet altijd gemakkelijk als je nieuw bent. Maar de afdeling waar jij terechtgekomen bent, is best rustig. Zorg voor sigaretten, die kunnen je goed van pas komen.'
Vanja hield haar hand omhoog tegen de zon en keek uit over de glinsterende velden die zich achter de hekken uitstrekten. Monika keek tersluiks naar haar.
'Moet je eens zien hoe mooi.'
Monika volgde haar blik over het landschap en ze stonden even zwijgend te kijken.
'Onbegrijpelijk dat we zo idioot slordig omspringen met wat we hebben. Dat we niet meer verstand hebben. Jij en ik zijn er schitterende voorbeelden van hoe weinig we eigenlijk snappen, want anders stonden we niet aan deze kant van het hek.'
Monika was geneigd het met haar eens te zijn, maar ze was nog niet zo ver dat ze dat al in woorden kon vatten. Vanja maakte een geluid dat klonk als snuiven.
'We denken dat we er zijn, dat alles klaar en af is, alleen omdat we toevallig op dit moment leven. Maar het kleine fluttijdje dat wij hier leven is op het grote geheel niet meer dan een scheet in de ruimte. Ik heb gelezen dat we nog niet eens helemaal ontwikkeld genoeg zijn om op twee benen te lopen, dat er hierbinnen nog een paar ophangingsdingetjes zijn die zich nog niet helemaal hebben aangepast.'
Ze maakte een draaiende beweging met haar hand over haar buik. Monika vroeg zich af welk van de weefsels van het lichaam ze bedoelde, maar ze vroeg er maar niet naar. Dat leek op dit moment niet zo belangrijk.
Een vlucht vogels vloog langs de hemel en Vanja boog haar hoofd achterover om hun route te kunnen volgen. Monika volgde haar voorbeeld.
'Weet je dat er alleen in de melkweg al tweehonderd miljard sterren zijn? Dat is toch waanzinnig: tweehonderd miljard, en dan hebben we het alleen nog maar over ons sterrenstelsel. Het is toch raar als je bedenkt dat onze zon één van al die prutssterretjes
5
IS.
De vogels verdwenen boven het bos. Monika sloot haar ogen en vroeg zich af wat ze daarachter zagen.
'Wat zullen de mensen bang geweest zijn toen hun duidelijk werd dat de aarde niet het middelpunt van het heelal was. Wat een schrikbeeld, eerst loop je hier rustig rond in de wetenschap dat God de aarde en alle mensen heeft geschapen als het centrum van alles en dan krijg je plotseling te horen dat we maar vlie-gendrek zijn.'
Vanja haalde haar zakdoek te voorschijn en veegde haar neus opnieuw af.
'Het is nog niet eens vierhonderd jaar geleden dat we dat geloofden, maar toch staan we die sufferds van toen hartelijk uit te lachen. Zelf zijn we immers zo fantastisch geïnformeerd, je hoeft maar om je heen te kijken, dan zie je hoe goed het gaat.'
Monika keek stiekem naar Vanja. Het was onmiskenbaar een vreemde vrouw die ze had ontmoet en ze gaf verbaasd toe dat ze de wandeling op prijs stelde. Niemand die zij kende had het ooit over zulke dingen. Als ze niet achter een hek met prikkeldraad hadden gezeten, had ze het vast echt verfrissend gevonden.
Vanja keek Monika glimlachend aan.
'Ik vermaak mezelf vaak met de vraag om welke dingen wij over vierhonderd jaar uitgelachen zullen worden. Van welke zekerheden die we nu hebben zal blijken dat we er compleet naast zitten.'
Monika beantwoordde haar glimlach en Vanja keek op haar horloge.
'Het is bijna tijd.'
Monika knikte en ze keerden om. Ze voelde zich enigszins opgelucht. Het was goed om te weten dat hier iemand als Vanja was.
'Heb jij buiten iemand die op je wacht?'
De vraag deed Monika's glimlach besterven. Heel even zweefde het gezicht voorbij dat ze meer miste dan wat dan ook. Ze sloeg haar ogen neer en schudde haar hoofd.
'Weet je dat wel zeker? Ik had wel iemand, ook al wist ik dat niet.'
Monika wilde het niet zeker weten en daarom gaf ze maar geen antwoord. Maar hoe zou ze ook maar in haar wildste dromen kunnen hopen dat hi] nog steeds op haar wachtte? Hem laten gaan was de tweede gigantische vergissing in haar leven geweest.
'Je weet het pas zeker als het bewezen is.'
Monika bleef staan.
'Wat?'
Maar Vanja zei niets meer. Ze liep gewoon door en het enige wat uit haar mond kwam, was haar witte, wervelende adem.
Ook voor kleine stapjes heb je doorzettingsvermogen nodig. Dat had ze ergens gelezen; waar en wanneer wist ze niet meer. Ze was eraan gewend om kleine stapjes te zetten, ze had niet anders gedaan sinds alles was ingestort, maar hoe doorzettingsvermogen voelde wist ze niet meer. Ze had jaren geknokt om erboven uit te steken, haar uiterste best gedaan om de buitenkant te versieren met het fraaiste mozaïek, maar ze was de eigenlijke inhoud onderweg kwijtgeraakt. Ze was wat ze had gepresteerd en wat ze bezat en meer niet. Toen de pracht was afgepeld, bleef alleen de leegte over na alles wat ze verloren had laten gaan. De kans die ze had vergooid.
Slechts één wens.
Eén enkele wens.
Voor het zetten van die stap was een moed nodig die het verstand te boven ging. Maar als ze die moed niet had, hoefde ze nooit meer iets te durven.
En met de moed die alleen iemand kan opbrengen die heel, heel erg bang is, tilde ze uiteindelijk de hoorn op.
'Met mij. Monika.'
Het duurde een eeuwigheid voordat hij iets zei, waarop zij kon vertellen wat haar van het hart moest.
'Er is zoveel wat ik je zou willen vertellen.'
En met al haar hoop gericht op het geheim waarvan ze zo vurig hoopte dat het er was, ergens, sprak ze de woorden uit.
'Thomas, ik verlang naar huis.'
*****