De deur ging open en de verpleegster rolde een telefoontoestel naar binnen.
'jullie willen het goede nieuws vast wel aan iedereen vertellen.'
Göran belde zijn ouders. En Vanja. Maj-Britt kon bijna geen woord uitbrengen, maar aan de andere kant van de lijn schreeuwde Vanja het uit van blijdschap.
Verder belden ze niemand.
Het ging niet helemaal zoals Göran had gezegd. In plaats van een baan te nemen vroeg hij zijn ouders om financiële hulp om ook het tweede schooljaar af te kunnen maken. En de flat waarnaar ze hadden zullen verhuizen moest ook nog even wachten. Maar hij was bij de gemeente wezen praten en het zou geen probleem worden als het zover was. Hadden ze gezegd.
Maj-Britt had nog steeds niet verteld wat haar bezighield, maar nu had ze tenminste afleiding. Ze besloten het meisje Susanna te noemen en haar in de kerk thuis te laten dopen, door dezelfde dominee die hun huwelijk had ingezegend. Ze schreef een brief aan haar ouders waarin ze vertelde dat ze een kleinkind hadden gekregen en op welk tijdstip ze gedoopt zou worden, maar ze kreeg geen antwoord.
Er was iets met het kindje, Maj-Britt voelde het. Het was niet dat ze niet om haar gaf, maar ze voelde dat ze een zekere afstand moest bewaren. Het meisje had zoveel eisen en het was belangrijk dat ze vanaf het begin leerde haar behoeften te beheersen. Opvoeden betekende ook grenzen stellen en geen enkele verantwoordelijke ouder gaf de wil van zijn kind prioriteit boven het gezag van een volwassene. Daarmee bewees je het geen dienst. Ze gaf het kind om de vier uur de borst, zoals haar was gezegd, en als ze tussendoor honger had liet ze haar net zo lang schreeuwen totdat ze moe werd. Ze moest elke avond om zeven uur slapen, hadden ze op het consultatiebureau gezegd, dat was een mooie tijd. Het kon uren duren voordat ze in slaap viel, ten slotte was het net of ze het geschreeuw niet meer hoorde. Maar Göran kon er niet tegen. De avonden dat hij thuiskwam voordat ze in slaap was gevallen, ijsbeerde hij door het huis en zette steeds meer vraagtekens bij haar manier van opvoeden, die inhield dat het meisje alleen lag en zich in slaap moest huilen.
Ze was vier maanden oud toen het werd geconstateerd. Maj-Britt had al aangevoeld dat er iets niet goed was, maar had het vermoeden niet tot inzicht laten rijpen. Ze was met verschillende smoesjes onder de laatste controles op het consultatiebureau uit gekomen, maar ten slotte hadden ze gebeld en gedreigd dat ze op huisbezoek zouden komen als Maj-Britt niet kwam opdagen met het kind. Ze had Göran niets verteld van haar vrees, die had ze voor zichzelf gehouden en hij wist ook niet dat ze niet op controle was geweest. Ze wilde er niet heen, ze wilde daar niet zitten luisteren naar wat ze te vertellen hadden en net doen alsof ze niet al wist hoe het ervoor stond. Of waar het van kwam.
Zelfbevlekking heet dat.
Het was wat ze had gedacht. Ze nam het bericht in ontvangst alsof het een routebeschrijving was. Ze stelde alleen wat aanvullende vragen om alles goed op een rijtje te hebben, 's Avonds gaf ze het nieuws op dezelfde manier door aan Göran.
'Ze is blind. Dat hebben ze vandaag op de controle geconstateerd. We moeten over twee weken terugkomen.'
Vanaf die dag begon alles in verval te raken. Het laatste krampachtige restje rebellie verdween voorgoed en er bleven alleen nog schaamte, gewetenswroeging en angst over. De woede en de schuldgevoelens vraten als zuur in haar lichaam, het lichaam dat ze het meest van alles op de wereld haatte, dat haar altijd alleen maar kwaad had willen doen. Hetzelfde lichaam waarvan het duidelijke bewijs van haar zonde nu om de vier uur afhankelijk was. Een slechte boom draagt slechte vruchten. Door de zonde staat iedere mens met echte schuld voor God en wordt bedreigd door Zijn woede en straffende rechtvaardigheid. De onweerstaanbare, duistere begeerte naar het kwaad wordt van geslacht op geslacht doorgegeven en deze erfzonde is de bron van alle andere zonden in gedachten, woorden en daden.
Ze was in haar hoogmoed tegen God opgestaan en de straf was vreselijker dan ze ooit had kunnen denken. Hij had haar doodgezwegen, en nu richtte Hij zich op haar nakomeling. Hij liet de volgende generatie de straf dragen die zij had moeten dragen.
En toen kwam de brief van haar ouders. Ze hadden de geruchten gehoord. Ze hadden haar niet vergeven, maar de hele Gemeente zou een voorbede houden voor haar kind, dat getroffen was door Gods rechtvaardige vergelding.
Er gingen weer een paar maanden voorbij. Göran zei steeds minder, de uren dat hij thuis was. Hij had het niet eens meer over de nieuwe flat waar ze naartoe zouden verhuizen als het zomer werd. Twee kamers en een keuken op de begane grond, achtenzestig vierkante meter met balkon. En een badkamer. Eindelijk zouden ze een badkamer krijgen, zodat ze zich behoorlijk kon wassen.
Ze was al begonnen met inpakken, aangezien ze iets om handen moest hebben, ze kon steeds moeilijker stilzitten. Ze had net de linnenkast op de overloop boven aan de trap opengedaan en reikte naar een stapel lakens. Die hadden ze van Görans ouders gekregen, zijn monogram was er keurig in blauwe op geborduurd. Ze zag haar dochtertje over de drempel van de slaapkamer kruipen, ze zag dat ze haar hoofd stootte tegen de deurpost en bleef zitten. Er zat geen hekje voor de trap. Maj-Britt liep langs haar heen naar de verhuisdoos die opengeklapt op het bed stond en stopte de lakens erin. Toen ze zich omdraaide stootte ze haar scheenbeen tegen het bed. De pijn was kort en explosief en duurde maar een moment, maar het was net of de fysieke gewaarwording bij haar alle remmen losgooide. Alles werd wit. Eerst kwam de schreeuw. Ze brulde het uit totdat haar keel er zeer van deed, maar toch hielp dat niet. Het meisje schrok van haar geschreeuw en Maj-Britt zag uit een ooghoek dat ze snikkend verder de overloop op ging. Dichter naar de trap toe. Haar razernij kwam echter niet tot bedaren, maar werd alleen maar sterker en ze greep de doos met beide handen vast en smeet die met al haar kracht tegen de muur.
'Ik haat U! Ik haat U, hoort U dat? U weet dat ik bereid was alles op te offeren, maar nog was het niet genoeg!'
Ze balde haar vuisten en schudde ze naar het plafond.
'Hoort U dat? Nou? Kunt U nooit eens antwoorden als iemand wat tegen U zegt?'
Alle opgekropte woede barstte los en spoot er als een vloedgolf uit. Ze voelde het bonzen bij haar slapen, ze rukte de lakens van het opgemaakte bed en smeet die door de kamer. Een schilderij aan de muur werd meegetrokken in de val en er zat geen hekje boven aan de trap op de overloop en nu kon ze haar blinde dochtertje niet meer zien, ze was achter de deurpost verdwenen. Maar er was iets wat ze niet meer kon stoppen, iets binnen in haar was definitief kapotgegaan en nu moest het eruit, anders ontplofte ze.
'U dacht dat U kon winnen, hè? Dat ik zou bidden en smeken om Uw vergeving, nu het allemaal toch te laat is, nu U haar de straf hebt gegeven die ik had moeten hebben. Dat dacht U, hè?'
Er was niets meer om mee te gooien, dus pakte ze de doos op en gooide er nog een keer mee. Ze stond in de slaapkamer met een verhuisdoos te gooien, hoewel er op de overloop geen hekje voor de trap zat.
'Ik red me in het vervolg wel zonder U, hoort U dat!'
Naderhand herinnerde ze zich dat ze net op dat moment de overloop op wilde lopen, omdat er geen hekje voor de trap zat en haar blinde dochtertje daar alleen op de vloer zat, maar zover kwam ze niet.
Ze schreeuwde niet toen ze viel.
Er klonken alleen een paar bonzen en toen werd alles stil.