Hoofdstuk 1

 

 

 

‘Papa...’

Nee. Hoewel Claire Winthrop haar vader al drieëntwintig jaar zo noemde, klonk het te onvolwassen voor wat ze hem dadelijk wilde vragen.

Omdat ze het belletje van de lift slechts als een vaag metalig gezoem kon horen, keek ze naar de oplichtende cijfers boven de deur. Ze was onderweg naar de directie-vertrekken op de bovenste verdieping van het gebouw van Winthrop Enterprises in Kansas City.

Nog maar eens herhaalde ze het begin van haar zorgvuldig gerepeteerde toespraakje, waarbij ze er vooral op lette dat haar articulatie niet te lijden had onder haar opwinding. ‘Pa. Bij de Forsythe School hebben ze gevraagd of ik het komende halfjaar fulltime voor hen wil komen werken, als leerlingenbegeleider op de middenschool. Ze zijn erg tevreden over mijn vrijwilligerswerk met de tieners.’

Glimlachend keek ze naar het tastbare bewijs daarvan, dat ze in haar hand had: een gouden speldje met een smiley, met op de achterkant forsythe. Alhoewel, waarschijnlijk was het verguld of alleen maar goudkleurig, aangezien het een cadeautje van de leerlingen zelf was geweest. Voor haar was het echter minstens zo kostbaar als de parelketting van haar moeder, die ze om haar hals droeg. Ze bevestigde het speldje op de revers van haar roze zijden pakje.

Haar vader had deze avond niet bij de feestelijke prijsuitreiking aanwezig kunnen zijn. Dat hij haar werk op de school kennelijk niet belangrijk genoeg vond, stak haar wel een beetje, maar ze hield zich voor dat hij het nu eenmaal erg druk had.

Ze richtte haar blik weer op de oplichtende getallen boven de deur.

Zelf was ze erg trots op de ondersteuning die ze probleemleerlingen kon bieden. Dat ze blijkbaar goed kon luisteren, was ook voor haarzelf een aangename verrassing geweest. Het was best grappig, als je erbij stilstond, maar ze was bang dat de ironie ervan haar vader zou ontgaan. En dus kon ze zich maar beter concentreren op de dingen die hij wél begreep: feiten en cijfers en een kernachtige presentatie.

Ze balde haar handen tot vuisten en hernam: ‘Ik zou weer moeten gaan studeren om een master in counseling te halen, maar dat wil de school allemaal voor me vergoeden. Dit is mijn kans om carrière te maken.’

Te veel r’en.

Ze slaakte een zucht en streek zenuwachtig een lok van haar halflange haar achter haar oor. Het volgende moment schudde ze haar goudblonde lokken echter weer terug, over de kleine spraakprocessors die achter haar oren waren bevestigd, en die door de meeste mensen voor gehoorapparaten werden aangezien.

Ze voelde zich nooit helemaal op haar gemak als ze hardop praatte, omdat ze wist dat haar doffe r-klanken en andere zorgvuldig ingestudeerde medeklinkers haar gehoorbeschadiging onmiddellijk verrieden. Alleen moest haar vader niets hebben van gebarentaal. Daardoor werd hij te pijnlijk met zijn neus op de feiten gedrukt, beweerde hij - feiten waarvoor hij zich verantwoordelijk voelde. Zij kon liplezen, maar hij moest de woorden hóren om met haar te kunnen communiceren. Hoe beter ze sprak, des te makkelijker ze hem ervan zou kunnen overtuigen dat ze toe was aan meer dan parttime vrijwilligerswerk.

Onbedoeld sierlijk strekte ze haar hals; vijftien jaar balletles lieten zich niet verloochenen. Ze deed haar ogen dicht en haalde eens diep adem, terwijl ze haar tengere lichaam in volle lengte oprichtte en probeerde de spanning uit haar spieren te verdrijven. Ze kon het. Ze zou het gewoon dóén.

Misschien dat haar vader haar het liefst thuishield, buiten de schijnwerpers, hooguit als gastvrouw bij een etentje voor intimi, tot een aardige jongeman haar zou meenemen naar zijn huis, zodat ze daar, nog steeds buiten de schijnwerpers, etentjes kon organiseren, maar zelf had ze andere plannen. Ze had genoeg geld, intelligentie en enthousiasme om zich nuttig te kunnen maken in de maatschappij. Ze zou iets kunnen betekenen voor mensen die dat nodig hadden.

Tenminste, als haar vader haar haar gang liet gaan. Als hij vertrouwen had in haar oordeel. Als hij zou geloven dat zij zich veilig in de wereld kon bewegen zonder zijn goedbedoelde bescherming bij iedere stap die ze deed.

Daarvoor moesten echter wel jaren vol liefde en ingesleten gewoontes worden overwonnen. Haar vader was gewend alles op zijn manier te doen, of het nu om het runnen van zijn bedrijf ging of om de zorg voor zijn dochter en stiefkinderen.

Daarin wilde ze verandering brengen, een beetje. Het werd tijd dat ze haar eigen plekje in de wereld veroverde, op haar manier.

Toen een subtiele sensatie in haar maag haar duidelijk maakte dat de lift vaart minderde, deed ze haar ogen weer open. Ze zag het getal 26 boven de deur oplichten. Na nog een keer diep ademgehaald te hebben klemde ze haar tas onder haar arm en toverde een glimlach op haar gezicht. ‘Oké, pap.’ Ze kruiste haar vingers en voegde er op smekende toon aan toe: ‘Luister alsjeblieft naar me.’

De deur gleed open.

Langs de lege receptie en de donkere wachtruimte liep Claire over het zachte tapijt, naar haar vaders kantoor. Zelfs met dit lenteachtige weer en het aanlokkelijke vooruitzicht van een weekendje vissen bij het familiebuiten aan het Truman Lake zou haar vader tot laat doorwerken, wist ze. Ze had dit bezoekje expres na de schoolavond gepland, omdat ze wist dat iedereen dan vertrokken zouden zijn en ze dus niet gestoord zouden worden.

Met hernieuwde vastberadenheid liep ze langs het verlaten kantoor van haar stiefbroer, Gabriel. Ook Peter Landers, de onderdirecteur, bleek al weg, en in het kantoor van haar stiefzusje, Gina, was het eveneens donker.

Een lichte huivering van onbehagen ging door haar heen. In het donker voelde ze zich nooit zo op haar gemak. Ze kon immers niet horen of er iemand op haar af kwam, en als ze het dan ook nog eens niet kon zien...

Maar aan die angst kon ze beter niet toegeven.

De laatste geluiden die ze had gehoord en die nog steeds in haar hoofd zaten, waren haar eigen kreten van pijn en angst, in haar strijd tegen het tropische virus dat haar van zevenennegentig procent van haar gehoor had beroofd en haar moeder had gedood.

Bij het zien van het zachte schijnsel dat haar na een bocht in de gang tegemoetkwam, slaakte ze een zucht van opluchting. Zowel in de bestuurskamer als in het kantoor van haar vader brandde nog licht.

Zijn trouwe secretaresse, Valerie Justice, was zo te zien ook nog aan het werk, want de deur van haar kamer stond open. Valerie zou haar vader en haar echter nooit storen. Die was al ruim twintig jaar de discretie zelf, niet alleen als het om zaken ging, maar ook waar het de familie betrof.

Het zachte tapijt maakte plaats voor de glanzend gewreven mahoniehouten vloer die haar vader uit Venezuela had laten importeren. De wanden in dit deel van het gebouw waren opgetrokken uit donker staal en glazen panelen. Er was een wachtruimte met zwartleren stoelen, die door tropische planten en een aquarium van bijna vier meter lang werd afscheiden van de privékantoren, die er in een halve cirkel omheen lagen.

In haar hoofd herhaalde ze voor de zoveelste keer wat ze precies wilde gaan zeggen, waarbij ze de neiging moest onderdrukken om haar woorden met gebaren kracht bij te zetten. Pap, zou ze zeggen, ik heb een fantastisch aanbod gekregen om -

Een enorme dreun deed de vloer onder haar voeten trillen.

Abrupt bleef ze staan.

Nogmaals ging er een trilling onder haar Manolo Blahniks door, en ze zag het water van het aquarium tegen de kanten klotsen.

‘Wat...’

Een aardbeving van enige betekenis was in Missouri sinds het einde van de negentiende eeuw niet meer voorgekomen, en er stond lang niet genoeg wind om het uit staal en kalksteen opgetrokken gebouw in beweging te brengen.

Ze wierp een blik over haar schouder, in de donkere gang achter haar. Was er misschien een schoonmaakploeg binnengekomen? Hadden ze een emmer omgegooid of een deur dichtgeslagen? Of was de nachtwaker al vroeg aan zijn ronde begonnen?

Ze draaide haar hoofd weer terug en deed haar mond al open om naar haar vader te roepen, toen ze plotseling een lange donkerharige man zag lopen in haar vaders kantoor, waarvan de deur openstond. Haastig deed ze een stap opzij, zodat ze niet langer in het licht stond. De onbekende man was volledig in het zwart gekleed, waardoor hij als een soort silhouet tegen de crèmekleurige muren afstak. In zijn zwarte handschoenen hield hij een pistool. Zorgvuldig schroefde hij de geluiddemper eraf, waarna hij beide voorwerpen in een holster onder zijn jasje liet glijden.

O God, hij had iemand neergeschoten!

Haar blik vloog van het kantoor van haar vader naar dat van Valerie en terug. De secretaresse was niet naar buiten komen hollen, maar misschien had ze de schoten door die geluiddemper wel helemaal niet gehoord.

Zelf had ze natuurlijk ook niets gehoord. De trillingen die ze had gevoeld, zouden door het schot kunnen zijn veroorzaakt. Of door een lichaam dat tegen de grond smakte. Of doordat iemand in elkaar werd geslagen. Of tegen de muur gegooid. Een gevecht...

Ophouden, zei ze streng tegen zichzelf.

Tranen prikten in haar ogen, en ze kon haast niet meer ademhalen. Desondanks dwong ze zichzelf helder te blijven denken, zich bewust te blijven van het dreigende gevaar. Haar hand klemde zich om het parelsnoer om haar hals, terwijl ze het beeld van haar vader die dood in zijn bureaustoel hing, probeerde te verdrijven.

De man in het zwart, die nog steeds duidelijk zichtbaar was door de deuropening, keek met kille donkere ogen naar wat hij had gedaan en zei: ‘Ik kom het lijk straks ophalen.’

Ze kon de woorden van zijn lippen lezen. Het lijk? Er was dus inderdaad iemand dood. De man in het zwart had zojuist iemand vermoord...

‘Papa?’ fluisterde ze. Ongemerkt klemde ze het parelsnoer zo hard vast, dat het brak. Van schrik ademde ze luid in, en gauw probeerde ze de parels op te vangen. Dat lukte aardig, maar toch kon ze niet voorkomen dat er een op de harde houten vloer viel en wegrolde. Alhoewel ze zelf uiteraard niets hoorde, maakte dat voor haar gevoel een oorverdovend kabaal.

Ze keek naar de verlichte deuropening. Hoeveel lawaai maakte één enkele vallende parel? Hoe goed was het gehoor van de man in het zwart?

Hoelang zou ze nog te leven hebben als hij haar te pakken kreeg?

De bezorgdheid om haar vader maakte plaats voor angst om haar eigen hachje. Ze liet zich op haar hurken zakken en kroop naar het aquarium. Instinctief maakte ze zich zo klein mogelijk achter de grote mahoniehouten standaard. Haar hart ging zo hevig tekeer, dat ze zich afvroeg of ze überhaupt nog op haar benen had kunnen blijven staan.

Papa! De kreet weerklonk in haar hoofd, al wist ze dat hij haar nu niet kon helpen.

Ze stopte de overblijfselen van de ketting in haar jaszak en trok haar benen onder zich, in een poging volledig in het duister op te gaan voordat de man zich zou omdraaien en haar zou zien.

Als het al niet te laat was.

Ze knipperde met haar ogen, maar de tranen stroomden al over haar wangen. Met ingehouden adem kroop ze nog iets verder weg, tussen de planten, die in een oerwoud niet zouden hebben misstaan. In stilte telde ze de seconden af, tot haar longen dreigden te barsten en ze toch echt adem moest halen.

Met de verse zuurstof vormde zich een nieuwe gedachte in haar hoofd. De man had haar niet gevonden. Hij had haar niet bij haar haar of bij haar arm gegrepen of een kogel door haar hoofd gejaagd. Ze had zijn voetstappen niet via de vloer dichterbij voelen komen en ze had hem ook niet geroken.

Nu ze zich even relatief veilig voelde, maakte haar angst plaats voor boosheid en vastberadenheid. Dapper kroop ze naar een plek vanwaar ze, tegen het aquarium aan en nog steeds aan het zicht onttrokken door grote bladeren, de man met het pistool kon zien - zijn bovenlichaam althans. Aandachtig nam ze ieder detail van hem in zich op: de vorm van zijn gezicht, hoe zijn haar zat, zijn gebruinde huid vol oneffenheden.

Ze veegde de tranen van haar wangen en tuurde naar zijn dunne lippen. Hij stond weer te praten, kennelijk met iemand die schuilging achter een stalen wandpaneel. Op deze afstand zou het gesprek ongetwijfeld niet goed te horen zijn, maar voor haar maakte dat natuurlijk niet uit.

‘Dat was nummer vier van je lijstje,’ zei de man in het zwart.

Vier doden? Hij had dus al meer mensen gedood? Waarom?

Ze kroop nog iets dichter tegen het aquarium aan om de man beter te kunnen volgen. Wie was hij?

Hij fronste zijn wenkbrauwen, kneep zijn ogen toen halfdicht en stak zijn kin in de lucht. ‘Jij gaat me niet vertellen waar en wanneer ik de klus moet klaren. Als je mij inhuurt, is het enige wat je moet weten dat de klus geklaard zal worden.’ Hij glimlachte - een kille kwaadaardige glimlach die haar maag deed verkrampen. ‘Zie het maar als een soort verzekering voor ons allebei. Jij weet dat de mensen die jou dwarszaten uit de weg worden geruimd, en ik weet dat jij mij niet zult verlinken als iemand ontdekt dat jij hierachter zit.’

Er viel een stilte.

Tegen wie had hij het toch? Wie zou haar vader dood willen hebben? En waar was Valerie?

‘Rustig maar. Ik ben veel te goed in mijn werk om ooit gevonden te worden, laat staan dat iemand erachter komt wie me heeft ingehuurd.’ De man knoopte zijn jasje dicht. ‘De laatste twee zullen worden geliquideerd wanneer ik de tijd daarvoor rijp acht. De betaling voor deze verwacht ik morgen voor tien uur op mijn rekening. Zo niet, dan komt jouw naam ook op mijn lijstje. Voor niets.’

Zo te zien zei de andere persoon iets wat de man in het zwart niet aanstond, want er verscheen een uitermate onaangename frons in zijn voorhoofd.

‘Ik ben iedere cent die jij me betaalt waard. Ik mis nooit.’

Toen hij zich naar zijn onzichtbare gesprekspartner overboog, deinsde Claire onwillekeurig een stukje terug, alsof de koude dreigende uitdrukking in zijn ogen voor haar bedoeld was.

‘Als ik zeg dat ik iemand zal vermoorden, is zijn doodvonnis getekend. En het is niet mijn gewoonte sporen achter te laten.’

Ze had haar uitademing niet helemaal onder controle, en de bladeren naast haar bewogen even. Verschrikt sloeg ze haar hand voor haar mond. Had ze geluid gemaakt? Had hij haar gehoord?

Hoewel de man, toen hij aanstalten maakte om haar vaders kantoor te verlaten, op geen enkele manier liet blijken dat hij vermoedde dat er iemand naar hem keek, maakte ze zich zo klein mogelijk. Ze bad dat het aquarium, de planten en het donker haar voor zijn blik verborgen zouden houden wanneer hij langsliep.

Op het moment dat hij haar met voelbaar zware stappen passeerde, trok ze automatisch haar hoofd, met het opvallende goudblonde haar, tussen haar knieën. Daardoor voelde ze wel dat de tweede persoon - die duidelijk lichter was - zich achter de huurmoordenaar aan haastte, maar zag ze hem niet.

Met gesloten ogen en ingehouden adem deed ze een schietgebedje. Van de geluiden van de lift kon ze vanaf deze afstand onmogelijk iets opvangen, dus bleef ze, verlamd door angst, ineengedoken naast het aquarium zitten tot de voetstappen al lang niet meer voelbaar waren, ook al kreeg ze daardoor kramp in haar bovenbenen en knieën.

Pas toen ze het gevoel had dat ze al minstens een paar minuten alleen was, kwam ze langzaam overeind. Ze tuurde de lange donkere gang in.

Voordat ze helemaal gek zou worden van angst of in shock zou raken van verdriet, draaide ze zich om en liep op onvaste benen naar haar vaders kantoor. Bij iedere stap wenste ze, tegen beter weten in, dat er een wonder was gebeurd, dat haar vader toch nog leefde.

‘Papa?’

Het stalen deurkozijn voelde net zo koud aan als het bloed dat op dat moment door haar aderen stroomde.

Haar vaders bureaustoel was leeg.

Ze ging naar binnen, maar moest al haar moed bij elkaar rapen om om het keurig opgeruimde bureau heen te lopen.

De opluchting die door haar heen sloeg, was zo heftig, dat ze zich aan het mahoniehouten bureaublad moest vastgrijpen om niet te vallen.

Bijna onmiddellijk maakte die verraderlijke emotie plaats voor ontsteltenis en medeleven.

Ze veegde haar tranen weg en liet zich op haar knieën zakken, terwijl de afgrijsélijke waarheid in volle hevigheid tot haar doordrong. Er lag wel degelijk iemand op de grond, met twee kogelgaten: een in het hart en een in het voorhoofd.

Haar vader was niet dood.

Maar Valerie Justice wel.


‘Luister nou, pap, ik zeg toch dat ik heb gezien dat Valerie werd vermoord!’ Met haar rechterwijsvinger onder haar linkerhandpalm maakte Claire het gebaar voor moord. ‘Die man heeft haar neergeschoten in jouw kantoor. Hij had een pistool en een geluiddemper. Ik heb hem gezien.’ ‘Rustig aan, lieverd. Ik kan je bijna niet verstaan. Het leek of je zei dat je een moord hebt gezien.’

Nog steeds een beetje buiten adem van angst, en van de snelste rit naar huis ooit, slaakte ze een zucht van frustratie. Ze schudde haar vaders handen van haar schouders en gebaarde overdreven duidelijk: ‘Dat is ook zo.’

‘Ik dacht dat je vanavond wat zou gaan drinken met Rob Hastings. Na dat gedoe op school.’

Geen moment had ze nog aan de afspraak gedacht met die vriend van wie haar vader vond dat hij meer dan een vriend moest worden. Even voelde ze zich schuldig, maar erg belangrijk kon ze die afspraak op dit moment toch niet vinden. Ze haalde haar handpalm over haar voorhoofd en balde haar hand tot een vuist om te gebaren: ‘Vergeten.’

‘Je bent het vergeten?’ Haar vader krabde eens in zijn sneeuwwitte haar en schudde zijn hoofd. ‘Rob is een aardige jongen. Hij zal het nog ver schoppen in het bedrijf. Het is niets voor jou om zomaar iets anders te gaan doen terwijl-’

‘Ik wilde jou spreken!’ Ze draaide zich om. Waarom wilde hij niet naar haar luisteren?

Nadat ze achter het aquarium vandaan was gekropen en het lichaam van Valerie had ontdekt, had ze besloten een bekeuring te riskeren door als een gek naar huis te rijden. Met een gewone telefoon kon ze immers niets, en ze betwijfelde of de politie een sms’je waarin een moord werd gemeld, serieus zou nemen. Alleen haar eigen teksttelefoon zou op dat moment nuttig zijn geweest. Daarin kon ze een tekst inspreken of typen die aan de andere kant van de lijn in een computerstem werd omgezet. Een reactie daarop verscheen dan weer bij haar op een beeldscherm.

Met nauw bedwongen ongeduld wendde ze zich weer tot haar vader en keek in zijn zo vertrouwde blauwe ogen. In plaats van een dringende en bange toon zou ze een koele en rationele proberen. ‘Pap, luister nou...’

De nieuwe nachtwaker achter de balie in het Winthrop Building had haar ook al niet willen geloven, en ze was maar niet op zoek gegaan naar iemand die wél naar haar wilde luisteren. Stel dat ze die man in het zwart of een van zijn maten tegen het lijf was gelopen! Hij zou immers nog terugkomen om het lijk op te halen? Ze had weinig zin gehad een van zijn uitgewiste sporen te worden.

Ze deed haar uiterste best om zo goed mogelijk te articuleren en haar stemvolume en spreeksnelheid onder controle te houden met behulp van de spraakprocessors achter haar oren. ‘Ik weet wat ik heb gezien. Ik zal het gezicht van die man nooit vergeten. Dat van Valerie trouwens ook niet. Er zat nauwelijks bloed op haar gezicht of op haar blouse, maar haar achterhoofd was een en al bloed. Ze lag in een enorme plas op de stoelmat onder je bureau.’

‘Toe nou toch, liefje. Dat is een wel heel gruwelijk beeld.’

‘Ja... dat was het ook.’ Ze deed een stap in zijn richting en klemde haar vingers om zijn onderarm om hem te dwingen naar haar te luisteren. ‘Ik ben naar huis gekomen omdat ik mijn teksttelefoon nodig had... en omdat jij er vast graag bij wilt zijn wanneer de politie komt.’

Nu veranderde er toch iets in zijn toegeeflijke houding. ‘Wil je de politie bellen?’

‘Ja.’ Dat had ze toch net gezegd én gebaard? In twee talen had ze geprobeerd haar paniek op hem over te brengen, en nog begreep hij het niet?

Ze schudde haar hoofd, liet haar vader los en haastte zich de studeerkamer in, waar ze achter het notenhouten bureautje ging zitten dat ooit van haar moeder was geweest. Na het alarmnummer van de politie te hebben ingetoetst wachtte ze af.

Zodra er werd opgenomen, verscheen er een tekst in beeld: KCPD-alarmlijn. Wat kan ik voor u -

Haar vader drukte op een toets, en de verbinding werd verbroken.

Ze sprong overeind. ‘Pap!’

‘Je moet de politie niet bellen.’

Vervuld van ongeloof, las ze de woorden van zijn lippen. ‘Natuurlijk wel! Valerie ligt dood in je kantoor.’

‘Onzin.’

‘Pap-’

‘Wat gebeurt hier allemaal?’

Claire hoorde het gemurmel van een nieuwe stem in haar oren. Inwendig kreunde ze, toen een knappe vrouw van vijftig met keurig gekapt bruin haar binnenkwam. Haar vader mocht haar dan niet willen geloven, van haar stiefmoeder hoefde ze al helemaal geen hulp te verwachten.

‘Er is niets aan de hand, Deirdre,’ zei haar vader. ‘Claire wilde me vanavond verrassen op kantoor, maar ik was er niet. Het is allemaal nogal verwarrend.’

‘Ik ben anders absoluut niet in de war. Mijn oren doen het misschien niet, maar aan mijn ogen mankeert niets. Die zijn voor mij van levensbelang. Ik weet heel goed wat ik heb gezien.’

‘Ik dacht dat jij een afspraakje had met Rob Hastings,’ gebaarde Deirdre.

Claire sloeg haar ogen ten hemel. Misschien moest ze Rob maar om hulp vragen, aangezien hij zo belangrijk scheen. ‘Ik ga de politie bellen,’ zei ze.

‘De politie?’

Zonder aandacht te schenken aan Deirdres geschokte gezicht probeerde Claire nogmaals het telefoonnummer in te toetsen.

Opnieuw hield haar vader haar tegen. ‘Lieverd, ik wil alleen maar voorkomen dat je jezelf voor schut zet. Valerie is op vakantie. Ze zit op de Bahama’s met die meneer die ze tijdens haar laatste cruise heeft ontmoet.’

Hoewel ze zijn mond de woorden zag vormen, wilden tiaar hersenen de boodschap niet accepteren. ‘Nee, dat kan niet. Ze is-’

‘Ik heb haar vanmiddag nog een prettige reis toegewenst. Toen ik om zes uur belde om te vragen of er nog berichten voor me waren, kreeg ik de uitzendkracht die haar een paar weken vervangt aan de lijn.’

‘Maar...’ Ineens volkomen leeg, liet ze zich op de bureaustoel zakken. Hoe kon dat nou? Sinds die hevige koorts die ze als kind had gehad, had ze nooit meer hallucinaties gehad. Ze had die man gezien. Ze had dat pistool gezien.

Ze had het lijk gezien.

Misschien was haar vaders secretaresse per ongeluk vermoord, was ze op de verkeerde moment op de verkeerde plaats geweest. Misschien hadden de man in het zwart en zijn handlanger het eigenlijk op haar vader gemunt gehad. Of misschien was de man die ze niet had kunnen zien die vriend van Valerie geweest, en had hij van haar af gewild omdat hij een eind wilde maken aan een gecompliceerde driehoeksverhouding.

Of Valerie had tegen haar vader gelogen. Wellicht naakte ze deel uit van een samenzwering die wilde profiteren van haar vaders rijkdom en wereldwijde contacten, en was ze verraden door haar partners.

Waarom leek haar vader, de machtige Cain Winthrop, zich daarover totaal geen zorgen te maken?

En hoe zat het met die lijst? Dat was nummer vier.

De man met de dunne lippen en het pokdalige gezicht zag er niet uit alsof hij zich snel zou vergissen.

Maar zij vergiste zich evenmin.

Ze zou vertrouwen op haar intuïtie, al nam schijnbaar niemand anders die serieus. Er was maar één manier om haar vader ervan te overtuigen dat hij en zijn bedrijf mogelijk ernstig gevaar liepen, één manier om hem te overtuigen van de noodzaak om hulp in te roepen. Met een vastberaden zucht kwam ze overeind om haar tas uit de hal te halen. Ze voelde dat haar vader en haar stiefmoeder achter haar aan kwamen.

‘Valerie moet om de een of andere reden zijn teruggekomen, pap. Deirdre, zou jij Rob voor mij willen bellen en hem mijn excuses willen aanbieden? We moeten een andere keer maar iets gaan drinken.’ Ze wendde zich weer tot haar vader, die haar ongerust stond op te nemen. ‘Het spijt me, maar we moeten terug naar je kantoor. Nu. En ik wil dat je onderweg de politie belt. Dat móét je doen. Valerie is dood. Dat zal ik je laten zien.’