8. Kamp 1

16 april 1996, 5940 meter

Ik geloof niet dat iemand zou beweren dat hij van het leven op grote hoogten geniet – geniet in de gewone betekenis van het woord welteverstaan. Het kan een zekere grimmige voldoening geven als men zich, hoe langzaam dan ook, naar boven worstelt, maar men is gedwongen het leeuwendeel van zijn tijd door te brengen in een extreem ellendig hoogtekamp, waar zelfs deze troost ontbreekt. Roken is onmogelijk, van eten krijgt men de neiging tot overgeven; de noodzaak het gewicht tot het absoluut uiterste minimum te beperken verbiedt het meebrengen van elke lectuur anders dan hetgeen op de labels van blikken voedsel te lezen staat. Overal wordt olie uit sardineblikjes, gecondenseerde melk en stroop gemorst. Afgezien van enkele kortstondige momenten waarin men meestal juist niet in de stemming is voor esthetisch genot, is er niets om naar te kijken dan de naargeestige wanorde in de tent en het schilferige bebaarde gezicht van je metgezel – gelukkig overstemt het lawaai van de wind meestal zijn benauwde ademhaling. Het ergste van alles is het gevoel van totale hulpeloosheid en onvermogen om welke noodsituatie dan ook het hoofd te kunnen bieden. Ik probeerde mezelf altijd te troosten met de gedachte dat ik een jaar geleden alleen al verrukt zou zijn geweest bij het vooruitzicht deel te kunnen nemen aan ons huidige avontuur, een vooruitzicht dat toen een onmogelijke droom had geleken; maar de hoogte heeft op de geest hetzelfde effect als op het lichaam: het intellect wordt traag en trekt zich in zichzelf terug, en mijn enige wens was het vervloekte karwei af te maken en terug te keren naar een redelijker klimaat.

Eric Shipton – Upon That Mountain

Net voor zonsopgang op dinsdag 16 april zetten we, nadat we twee dagen hadden uitgerust in het basiskamp, koers naar de IJsval om aan onze tweede acclimatisatietocht te beginnen. Terwijl ik zenuwachtig mijn weg zocht door de bevroren, kreunende wanorde, merkte ik dat het ademhalen mij niet meer zo moeilijk af ging als tijdens onze eerste tocht de gletsjer op; mijn lichaam begon al aan de hoogte te wennen. Mijn vrees te worden verpletterd door een vallende serac was echter minstens zo groot als voorheen.

Ik had gehoopt dat de reusachtige, overhangende toren op 5790 meter – door een of andere jonge vent in Fischers team de Muizenval gedoopt – nu was omgevallen, maar hij stond nog steeds overeind en helde zelfs nog meer over. Weer moest ik een extra beroep doen op de capaciteit van mijn hart en longen terwijl ik me haastte om onder zijn dreigende schaduw uit omhoog te klimmen, en weer liet ik me op mijn knieën vallen toen ik op de top van de serac aankwam, happend naar adem en trillend van de overvloed aan adrenaline die door mijn aderen bruiste.

In tegenstelling tot onze eerste acclimatisatietocht, toen we minder dan een uur in kamp 1 bleven voordat we terugkeerden naar het basiskamp, was het Robs bedoeling dat we dinsdag- en woensdagnacht in kamp 1 zouden doorbrengen en dan nog drie extra overnachtingen in kamp 2 zouden hebben alvorens weer af te dalen.

Toen ik om 9.00 uur het terrein van kamp 1 bereikte was Ang Dorje1, onze klim-sirdar2, plateaus in de hard bevroren sneeuwhelling aan het uitgraven voor onze tenten.

1: Niet te verwarren met de sherpa in het Zuid-Afrikaanse team die dezelfde naam had. Evenals Pemba, Lhakpa, Ang Tshering, Ngawang, Dawa, Nima en Pasang is Ang Dorje een veelvoorkomende Sherpa-naam; het feit dat soms twee of meer sherpa’s op de Everest in 1996 dezelfde naam hadden, was zo nu en dan een bron van verwarring.

2: De sirdar is de leider van de sherpa’s in een team. Halls team had een sirdar voor het basiskamp, Ang Tshering, die verantwoordelijk was voor alle sherpa’s in dienst van de expeditie; Ang Dorje, de klim-sirdar, was verantwoording schuldig aan Ang Tshering maar hield toezicht op de klim-sherpa’s als ze boven het basiskamp op de berg waren.

Hij is een slanke, ietwat verlegen man van 29, met fijne gelaatstrekken, een veranderlijk temperament en verbazingwekkende lichamelijke kracht. Terwijl ik op de komst van mijn teamleden wachtte, pakte ik een extra schep op en begon hem met graven te helpen. Na enige minuten was ik uitgeput van de inspanning en moest ik gaan zitten om uit te rusten, waardoor de sherpa onbedaarlijk moest lachen. ‘Voel je je niet goed, Jon?’ spotte hij. ‘Dit is pas kamp 1, zesduizend meter. De lucht is hier nog erg dik.’

Ang Dorje was afkomstig uit Pangboche, een verzameling stenen huizen en aardappelvelden in terrassen, geplakt tegen een rotsachtige helling op 3965 meter hoogte. Zijn vader was een gerespecteerde klim-sherpa die hem al op jonge leeftijd de grondbeginselen van het bergbeklimmen bijbracht zodat de jongen vaardigheden zou hebben waarmee hij geld kon verdienen. Toen Ang Dorje nog maar iets meer dan tien was, werd zijn vader blind door grauwe staar en moest hij van school om voor het gezin geld te verdienen.

In 1984 werkte hij als koksmaatje voor een groep westerse trekkers toen hij de aandacht trok van een Canadees echtpaar, Marion Boyd en Graem Nelson. Boyd zegt: ‘Ik miste mijn kinderen en toen ik Ang Dorje leerde kennen deed hij me denken aan mijn oudste zoon. Ang Dorje was intelligent, geïnteresseerd, leergierig en bijna overdreven plichtsgetrouw. Hij droeg een zware last en had elke dag een bloedneus op die grote hoogte. Ik was geïntrigeerd.’

Nadat ze toestemming aan Ang Dorjes moeder hadden gevraagd, begonnen Boyd en Nelson de jonge Sherpa financieel te steunen zodat hij terug kon naar school. ‘Nooit vergeet ik zijn toelatingsexamen [om toegelaten te worden tot de regionale lagere school in Khumjung, die door Sir Edmund Hillary was gesticht]. Hij was erg klein van stuk en in de prepuberteit. We zaten met het schoolhoofd en vier onderwijzers opeengepakt in een kleine kamer. Ang Dorje stond met knikkende knieën in het midden terwijl hij het kleine beetje schoolkennis dat hij nog had probeerde op te diepen voor dit mondelinge examen. Wij zweetten allemaal water en bloed maar hij werd toegelaten op voorwaarde dat hij bij de kleintjes in de eerste groepen zou zitten.’

Ang Dorje werd een goede leerling en bereikte het niveau van een basisschoolopleiding voordat hij weer aan het werk ging in de bergen. Boyd en Nelson, die verschillende keren naar Khumbu terugkeerden, waren getuige van zijn ontwikkeling. ‘Omdat hij nu goed te eten kreeg begon hij langer en sterker te worden,’ herinnert Boyd zich. ‘Hij vertelde ons heel enthousiast dat hij in een zwembad in Kathmandu had leren zwemmen. Toen hij ongeveer 25 was leerde hij fietsen en was hij een tijdje een fan van Madonna. Wij wisten dat hij volwassen was geworden toen hij ons zijn eerste cadeau gaf: een zorgvuldig gekozen Tibetaans kleed. Hij wilde een gever zijn, niet een nemer.’

Naarmate Ang Dorjes reputatie als sterke en vindingrijke klimmer zich verspreidde onder de westerse klimmers, kreeg hij een hogere positie en in 1992 ging hij voor Rob Hall op de Everest werken als sirdar. Bij de aanvang van Halls expeditie in 1996 had Ang Dorje de top drie keer beklommen. Hall sprak met respect en duidelijke affectie over hem en noemde hem ‘my main man’. Hij gaf een aantal keren aan dat hij Ang Dorjes rol van wezenlijk belang achtte voor het succes van onze expeditie.

De zon stond te stralen toen de laatsten van mijn teamgenoten kamp 1 binnenkwamen, maar tegen twaalf uur kwamen er vlagen cirruswolken aanwaaien uit het zuiden; tegen drie uur verschenen er opeengepakte wolken boven de gletsjer en viel de sneeuw met een onstuimig lawaai op de tenten. Het stormde de hele nacht; toen ik ‘s ochtends uit de tent kroop die ik met Doug deelde, was de gletsjer met meer dan dertig centimeter verse sneeuw bedekt. Tientallen lawines donderden van de steile wanden boven ons naar beneden, maar ons kamp lag veilig.

Bij het eerste licht op donderdag 18 april was de lucht opgeklaard; we pakten onze spullen bij elkaar en gingen op weg naar kamp 2, zes kilometer verder en 550 meter hoger. De route liep langs de geleidelijk hellende bodem van de Westelijke Cwm, het hoogste keteldal op aarde, een hoefijzervormige holte, door de Khumbu-gletsjer uitgesleten uit het hart van het Everest-massief. Het 7860 meter hoge bolwerk van de Nuptse begrensde de rechterwand van de Cwm, de massieve Zuidwestwand van de Everest vormde de linkerwand en het brede, bevroren, vooruitspringende gedeelte van de Lhotse-wand torende erboven uit.

Het was gemeen koud geweest toen we uit kamp 1 vertrokken en mijn handen waren veranderd in stijve, pijnlijke klauwen, maar toen de eerste zonnestralen op de gletsjer vielen, verzamelden en versterkten de met ijs bedekte wanden van de Cwm de warmte als een enorme oven op zonne-energie. Plotseling had ik het bloedheet en werd ik bang dat ik weer een migraine-achtige hoofdpijn zou krijgen zoals de aanval die me in het basiskamp geveld had, dus deed ik al mijn kleren uit behalve mijn lange ondergoed en stopte een handvol sneeuw onder mijn baseballpet. De volgende drie uur sjokte ik gestaag de gletsjer op, slechts pauzerend om uit mijn veldfles te drinken en de sneeuwvoorraad in mijn pet aan te vullen.

Duizelig van de hitte kwam ik op 6400 meter naast de route een groot voorwerp tegen, gewikkeld in blauw plastic. Het duurde een minuut of twee voordat het tot mijn smeltende grijze massa doordrong dat het object een menselijk lichaam was. Geschokt en verstoord staarde ik er verschillende minuten naar. Toen ik Rob er die avond naar vroeg zei hij dat hij het niet zeker wist, maar dacht dat het slachtoffer een sherpa was die drie jaar geleden was omgekomen.

Kamp 2 op 6500 meter bestond uit ongeveer 120 tenten verspreid over de kale rotsen van de zij-morene langs de rand van de gletsjer. De hoogte deed zich hier voelen als een kwaadaardige kracht, alsof ik continu leed aan een felle rodewijnkater. Omdat ik te beroerd was om te eten of te lezen lag ik de volgende twee dagen vaak in mijn tent met mijn hoofd in mijn handen en probeerde mezelf zo min mogelijk in te spannen. Op zaterdag voelde ik me wat beter en klom ik driehonderd meter boven het kamp om wat te oefenen en mijn acclimatisatie te versnellen en daar, bij de top van de Cwm, lag op vijftig meter van het hoofdspoor weer een lijk in de sneeuw, of om precies te zijn het onderste gedeelte van een lijk. De stijl van de kleding en de ouderwetse leren laarzen deden vermoeden dat het slachtoffer een Europeaan was en dat het lijk minstens tien tot vijftien jaar op de berg had gelegen.

Door het zien van het eerste lijk had ik me een aantal uren behoorlijk beroerd gevoeld; de schok bij het zien van het tweede verdween bijna onmiddellijk. Weinigen van de klimmers die voorbij sjokten keurden het lijk meer dan een terloopse blik waardig. Het was alsof er op de berg een stilzwijgende afspraak bestond te doen alsof deze uitgedroogde overblijfselen niet echt waren – alsof niemand van ons durfde te erkennen wat er hier op het spel stond.¬

 

Op maandag 22 april, een dag nadat we waren teruggekeerd van kamp 2 naar het basiskamp, liepen Andy Harris en ik naar het Zuid-Afrikaanse kamp om hun team te ontmoeten en te proberen wat inzicht te krijgen in de vraag waarom ze zulke paria’s waren geworden. Hun kamp lag vijftien minuten lopen over de gletsjer van onze tenten, gegroepeerd op een hoop gletsjerpuin. De nationale vlaggen van Nepal en Zuid-Afrika en ook spandoeken van Kodak, Apple Computer en andere sponsors wapperden van een paar hoge aluminium vlaggenmasten. Andy stak zijn hoofd om de hoek van de deur van hun etenstent, zette zijn innemendste glimlach op en vroeg: ‘Hallo. Is er iemand thuis?’

Het bleek dat Ian Woodall, Cathy O’Dowd en Bruce Herrod in de IJsval waren, onderweg terug van kamp 2, maar de vriendin van Woodall, Alexandrine Gaudin, was er, evenals zijn broer Philip. In de etenstent was ook een bruisende jonge vrouw die zich voorstelde als Deshun Deysel en Andy en mij onmiddelijk op de thee uitnodigde. De drie teamgenoten leken onaangedaan door de berichten over lans laakbare gedrag en de geruchten die voorspelden dat het uiteenvallen van hun expeditie ophanden was.

‘Ik ben gisteren voor het eerst wezen ijsklimmen,’ vertelde Deysel enthousiast, gebarend naar een serac dichtbij waar klimmers van verscheidene expedities hun vaardigheid in het ijsklimmen hadden geoefend. ‘Ik vond het heel spannend. Ik hoop over een paar dagen de IJsval in te gaan.’ Ik was van plan haar te vragen naar lans oneerlijkheid en hoe ze zich had gevoeld toen ze hoorde dat haar naam niet op de Everest-vergunning stond, maar ze was zo ongekunsteld vrolijk dat ik er geen zin in had. Nadat we zo’n twintig minuten gepraat hadden nodigde Andy hun hele team, met inbegrip van Ian, uit om later die avond ‘in ons kamp een borreltje te komen drinken’.

Toen ik terugkwam in ons eigen kamp vond ik Rob, dr. Caroline Mackenzie en Scott Fischers arts Ingrid Hunt gespannen in gesprek over de radio met iemand hoger op de berg. Eerder op de dag, toen Fischer van kamp 2 naar het basiskamp afdaalde, was hij op 6400 meter hoogte Ngawang Topche, een van zijn sherpa’s, tegengekomen die daar zat te rusten. Ngawang was een ervaren, vriendelijke klimmer met uiteenstaande tanden uit de Rolwaling-vallei. Met zijn 38 jaar was hij een Everest-veteraan. Hij had drie dagen lang vrachten vervoerd en andere werkzaamheden verricht boven het basiskamp, maar zijn sherpa-kameraden klaagden dat hij vaak ging zitten en zijn deel van het werk niet deed.

Toen Fischer Ngawang daarop aansprak gaf hij toe dat hij zich al twee dagen zwak, suf en kortademig had gevoeld, dus Fischer gaf hem opdracht onmiddellijk af te dalen naar het basiskamp. Maar er is een element van machismo in de cultuur van de sherpa’s waardoor veel mannen uiterst onwillig zijn om lichamelijke gebreken te erkennen. Sherpa’s worden niet geacht hoogteziekte te krijgen, zeker niet die uit Rolwaling, een gebied dat beroemd is om zijn sterke klimmers. Zij die ziek worden en daar openlijk voor uitkomen, zullen bovendien al snel worden uitgesloten van werk in volgende expedities. Daarom negeerde Ngawang de instructies van Scott en ging in plaats daarvan naar kamp 2 om daar de nacht door te brengen.

Tegen de tijd dat hij later die middag bij de tenten aankwam was Ngawang in een ijltoestand, hij strompelde als een dronkaard en hij hoestte roze, bloederig schuim op: symptomen die wijzen op een vergevorderd stadium van hoogte-longoedeem – een mysterieuze en in sommige gevallen dodelijke ziekte die meestal wordt veroorzaakt door te snel te hoog klimmen, waarbij er vocht in de longen komt.*

≡ Men gaat ervan uit dat de kern van het probleem een gebrek aan zuurstof is, gecombineerd met hoge druk in de longslagaders waardoor er vocht uit de slagaders naar de longen lekt.

De enige echte behandeling voor longoedeem is snel afdalen; als het slachtoffer te lang op grote hoogte blijft wordt het risico van overlijden steeds groter.

In tegenstelling tot Hall, die erop stond dat onze groep onder nauwlettend toezicht van de gidsen bij elkaar zou blijven bij het klimmen boven het basiskamp, vond Fischer dat hij zijn cliënten de vrijheid moest geven zelfstandig de berg op en af te klimmen in de acclimatisatieperiode. Als gevolg daarvan waren er, toen duidelijk werd dat Ngawang ernstig ziek was, vier cliënten van Fischer in kamp 2 – Dale Kruse, Pete Schoening, Kiev Schoening en Tim Madsen – maar geen gidsen. Zo kwam de verantwoordelijkheid voor Ngawang te liggen bij Kiev Schoening en Tim Madsen; de laatstgenoemde was een 33 jaar oude skiwacht uit Aspen, Colorado, die voor deze expeditie nooit hoger was geweest dan 4270 meter en door zijn vriendin, de ervaren Himalaya-klimster Charlotte Fox, was overgehaald om mee te gaan.

Toen ik Halls etenstent inliep hoorde ik dr. Mackenzie iemand in kamp 2 via de radio opdragen om Ngawang ‘acetazolamide, dexamethason en tien milligram nifedipine onder de tong te geven…Ja ik weet wat het risico is. Geef het hem toch maar…Ik zeg je: het risico dat hij aan longoedeem sterft voordat we hem beneden hebben is veel, veel groter dan het risico dat zijn bloeddruk door de nifedipine te laag wordt. Alsjeblieft, vertrouw me! Geef hem die medicijnen nou snel! Snel!’

Geen van de medicijnen bleek echter te helpen, evenmin als extra zuurstof. Ook toen ze hem in een Garnow-zak* legden verbeterde zijn toestand niet.

≡ Een ‘Garnow-zak’, in Nederland gewoon ‘hogedrukzak’ genoemd, is een plastic zak, ongeveer ter grootte van een doodskist, die kan worden opgeblazen om de atmosferische druk te verhogen en zo een lagere hoogte te simuleren.

Het daglicht werd minder, daarom begonnen Schoening en Madsen Ngawang moeizaam over de berg naar beneden te slepen waarbij ze de niet-opgepompte Gamow-zak als een geïmproviseerde slee gebruikten, terwijl gids Neal Beidleman en een groep sherpa’s hen zo snel als zij konden vanuit het basiskamp tegemoet klommen.

Beidleman bereikte Ngawang tegen zonsondergang boven aan de IJsval en nam de reddingsoperatie over, zodat Schoening en Madsen naar kamp 2 konden terugkeren. De zieke Sherpa had zo veel vocht in zijn longen, herinnerde Beidleman zich, dat ‘het als hij ademhaalde klonk alsof hij met een rietje een milkshake van de bodem van een glas aan het slurpen was. Halverwege de IJsval deed Ngawang zijn zuurstofmasker af en probeerde met zijn hand wat snot uit de inlaatklep te halen. Toen hij zijn hand eruit haalde scheen ik met mijn hoofdlamp op zijn handschoen en die was helemaal rood, doorweekt met bloed dat hij in het masker opgehoest had. Toen scheen ik op zijn gezicht en ook dat was met bloed bedekt.

Ngawang keek mij aan en ik kon zien hoe bang hij was,’ ging Beidleman verder. ‘Snel bedacht ik een leugen en zei hem dat hij zich geen zorgen moest maken, dat het bloed van een snee in zijn lip was. Dat kalmeerde hem een beetje en we gingen verder naar beneden.’ Om te voorkomen dat Ngawang zich zou moeten inspannen, wat zijn oedeem zou verergeren, tilde Beidleman de zieke sherpa tijdens de afdaling verschillende keren op en droeg hem op zijn rug. Het was na middernacht toen ze in het basiskamp aankwamen.

De volgende morgen, dinsdag, overwoog Fischer een helikopter te bellen om Ngawang van het basiskamp naar Kathmandu te evacueren, iets dat vijf- tot tienduizend dollar zou kosten. Maar zowel Fischer als dr. Hunt vertrouwde erop dat de toestand van de sherpa snel zou verbeteren nu hij zich meer dan noo meter lager dan kamp 2 bevond – duizend meter dalen is normaal gesproken al genoeg om een algeheel herstel van longoedeem teweeg te brengen. Uiteindelijk werd Ngawang in plaats van door de lucht te worden geëvacueerd te voet naar het dal beneden begeleid. Direct onder het basiskamp zakte hij echter in elkaar en moest hij voor behandeling weer naar boven naar het Mountain Madness-kamp gebracht worden, waar zijn conditie gedurende de dag steeds slechter werd. Toen Hunt hem weer in de Gamow-zak probeerde te leggen, verzette Ngawang zich daartegen en zei dat hij helemaal geen longoedeem of andere vorm van hoogteziekte had. Via de radio werd de Amerikaanse arts Jim Litch – een vooraanstaand specialist op het gebied van hoogteziekten – in de kliniek van de Himalayan Rescue Association in Pheriche opgeroepen met het verzoek of hij snel naar het basiskamp wilde komen om te assisteren bij de behandeling van Ngawang.

Fischer was ondertussen op weg naar kamp 2. Tim Madsen was erg uitgeput geraakt bij de evacuatie van Ngawang langs de Westelijke Cwm en had vervolgens zelf een lichte vorm van longoedeem opgelopen. Bij afwezigheid van Fischer overlegde Hunt wel met de andere artsen in het basiskamp maar ze moest een aantal belangrijke beslissingen alleen nemen. En, zoals een van haar collega-artsen opmerkte: ‘Het was Ingrid allemaal te veel.’

Hunt deed niet aan bergbeklimmen; ze was in de twintig en kwam net van de huisartsenopleiding. Ze had weliswaar veel vrijwillig medisch hulpwerk gedaan in de uitlopers van de Himalaya in het oosten van Nepal, maar ze had geen eerdere ervaring met hoogteziekte. Ze had Fischer enige maanden eerder bij toeval in Kathmandu ontmoet toen hij zijn vergunning voor de Everest aan het regelen was, en hij had haar vervolgens gevraagd mee te gaan op zijn Everest-expeditie in de dubbele functie van dokter van het team en leider van het basiskamp.

Hoewel ze in een brief aan Fischer in januari aangaf bedenkingen te hebben bij de uitnodiging, accepteerde Hunt de onbetaalde baan tenslotte en kwam eind maart vol goede moed in Nepal aan. Het gelijktijdig leiden van het basiskamp en voorzien in de medische behoeften van zo’n 25 mensen vergde echter meer van haar dan ze had verwacht. (Ter vergelijking: Rob Hall betaalde twee ervaren, fulltime stafleden – teamarts Caroline Mackenzie en basiskampmanager Helen Wilton – om te doen wat Hunt alleen en zonder salaris deed.) Wat haar moeilijkheden verergerde was echter het feit dat ze problemen had met acclimatiseren en tijdens het grootste gedeelte van haar verblijf in het basiskamp last had van hevige hoofdpijnen en kortademigheid.

Nadat Ngawang op dinsdagmorgen tijdens de tocht naar het dal was ingestort en teruggebracht naar het basiskamp, werd hij niet weer aan de zuurstof gelegd hoewel zijn conditie achteruit bleef gaan, deels omdat hij koppig bleef volhouden dat hij niet ziek was. Om zeven uur die avond kwam dr. Litch uit Pheriche aan en hij was zeer beslist in zijn advies: Ngawang moest onmiddellijk aan de zuurstof met de kraan vol open en er moest zo snel mogelijk een helikopter komen.

Tegen die tijd verloor Ngawang regelmatig het bewustzijn en kon hij heel moeilijk ademen. Voor woensdagmorgen 24 april was er een evacuatie per helikopter aangevraagd maar wolken en sneeuwstormen maakten een vlucht onmogelijk; daarop werd Ngawang in een mand geladen en onder Hunts hoede op de ruggen van sherpa’s over de gletsjer naar beneden naar Pheriche gedragen.

Die middag verried Halls gerimpelde voorhoofd zijn bezorgdheid. ‘Het gaat slecht met Ngawang,’ zei hij. ‘Hij heeft een van de ergste gevallen van longoedeem die ik ooit heb gezien. Ze hadden hem gisteren moeten evacueren toen ze de kans hadden. Als het een van Scotts cliënten was geweest die zo ziek was, in plaats van een sherpa, denk ik niet dat hij zo nonchalant zou zijn behandeld. Tegen de tijd dat ze Ngawang naar Pheriche hebben gebracht is het misschien te laat.’

Toen de zieke sherpa woensdagavond na een reis van twaalf uur van het basiskamp naar Pheriche in de HRA-kliniek aankwam, bleef zijn toestand achteruitgaan, ondanks het feit dat hij zich nu op 4270 meter bevond (in wezen niet hoger dan het dorp waar hij het grootste deel van zijn leven had doorgebracht), waardoor Hunt genoodzaakt was hem tegen zijn zin in de Gamow-zak te leggen. Omdat Ngawang het nut van de opblaasbare zak niet inzag en er doodsbang voor was, vroeg hij om een boeddhistische lama. Uiteindelijk stemde hij er pas in toe opgesloten te worden onder voorwaarde dat er gebedenboeken bij hem in de enge ruimte gelegd werden.

Om de Gamow-zak goed te laten functioneren moet iemand met een voetpomp continu verse lucht in de kamer pompen. Woensdagavond was Hunt uitgeput van het non-stop verzorgen van Ngawang gedurende de afgelopen 48 uur, dus droeg ze de verantwoordelijkheid voor het pompen over aan een aantal sherpa-vrienden van Ngawang. Terwijl zij dutte zag een van deze sherpa’s door het plastic raam in de zak dat Ngawang schuim om zijn mond had en zo te zien met ademen gestopt was.

Toen Hunt met dit nieuws gewekt werd, rukte ze de zak direct open en begon met hartmassage; ondertussen liet ze dr. Larry Silver roepen, een van de vrijwilligers die in de HRA-kliniek werkten. Nadat Silver een buis in Ngawangs luchtpijp had ingebracht en met een rubber ‘ambu bag’ – een handpomp – lucht in zijn longen bracht, begon Ngawang weer te ademen, maar toen hadden zijn hersenen al zeker vier of vijf minuten geen zuurstof gekregen.

Twee dagen later, vrijdag 26 april, was het weer uiteindelijk genoeg verbeterd om een evacuatie per helikopter toe te laten en werd Ngawang naar een ziekenhuis in Kathmandu gevlogen. De artsen daar meldden echter dat hij ernstige schade aan zijn hersenen had geleden. Ngawang was nu niet veel meer dan een plant. In de weken die volgden kwijnde hij weg in het ziekenhuis, wezenloos naar het plafond starend, met zijn gebogen armen strak tegen zich aan. Zijn spieren atrofieerden en zijn gewicht daalde tot onder de veertig kilo. Tegen half juni zou hij overlijden, een vrouw en vier dochters achterlatend in Rolwaling.¬

 

Vreemd genoeg wisten de meeste klimmers op de Everest minder van Ngawangs lotgevallen dan tienduizenden mensen die helemaal niet bij de berg in de buurt waren. Deze wonderlijke informatiekloof was te danken aan Internet, en voor ons in het basiskamp was het niet minder dan surrealistisch. Een teamgenoot belde bijvoorbeeld naar huis met de satelliettelefoon en kreeg dan van een echtgenote in Nieuw-Zeeland of Michigan die gesurft had op het World Wide Web te horen wat de Zuid-Afrikanen aan het doen waren in kamp 2.

Er waren ten minste vijf Internet-sites waar men nieuwsberichten kon vinden van correspondenten in het Everest-basiskamp.*

≡ Ondanks triomfantelijke aankondigingen van ‘directe, interactieve verbindingen tussen de hellingen van de Mount Everest en het World Wide Web’, waren er nog altijd technologische beperkingen die een directe aansluiting van het basiskamp op het Internet onmogelijk maakten. In plaats daarvan seinden correspondenten hun berichten mondeling of per fax via de satelliettelefoon door, en deze berichten werden dan door redacteuren in New York, Boston of Seattle in de computer gevoerd voor verspreiding op het Web. E-mail werd in Kathmandu ontvangen en geprint en de prints werden per yak naar het basiskamp vervoerd. Omgekeerd werden alle foto’s die op het Web kwamen eerst per yak van de berg af gebracht en daarna per luchtkoerier naar New York gestuurd. Internet-chat-sessies verliepen via de satelliet-telefoon en een typiste in New York. 6 Een aantal tijdschriften en kranten hebben ten onrechte bericht dat ik op de berg was als correspondent voor Outside Online. De verwarring werd veroorzaakt door het feit dat Jane Bromet mij in het basiskamp interviewde en een transcript van dat interview op de website van Outside Online plaatste. Ik was echter op geen enkele wijze verbonden met Outside Online. Ik was naar de Everest gegaan met een opdracht voor Outside magazine, een onafhankelijk tijdschrift (gevestigd in Santa Fe, New Mexico) dat in een los samenwerkingsverband met Outside Online (gevestigd in de buurt van Seattle) werkt aan een Internet-versie van het tijdschrift. Maar Outside magazine en Outside Online zijn in die mate onafhankelijk dat ik niet eens wist dat Outside Onhne een correspondent naar de Everest had gestuurd totdat ik in het basiskamp aankwam.

Het Zuid-Afrikaanse team had een website en ook Mal Duffs International Commercial Expedition. Nova, het televisieprogramma van de PBS, produceerde een uitgebreide en erg informatieve website met dagelijkse updates van Liesl Clark en de vooraanstaande Everest-historicus Audrey Salkeld, die waren meegekomen met de MacGillivray Freeman IMAX expedition. (Het IMAX-team onder leiding van David Breashears, de veelbekroonde cineast en topklimmer die in 1985 Dick Bass naar de top had geleid, was bezig met een film voor de gigantische IMAX-schermen over het beklimmen van de Everest, een project waarin 5,5 miljoen dollar was geïnvesteerd.) Scott Fischers expeditie had niet minder dan twee correspondenten die nieuwsberichten doorseinden voor een aantal concurrerende websites.

Jane Bromet, die dagelijks berichten doorbelde voor Outside Online*, was een van de correspondenten in Fischers team, maar ze was geen cliënt en had geen toestemming om hoger dan het basiskamp te klimmen.

≡ Bromet had het basiskamp half april verlaten en was teruggekeerd naar Seattle, waar ze verderging met het verzorgen van Internet-nieuwsberichten over Fischers expeditie voor Outside Online; haar regelmatige telefoongesprekken met Fischer waren daarvoor de belangrijkste bron.

De andere Internet-correspondent in Fischers team was echter een cliënte die van plan was helemaal naar de top te gaan en onderweg dagelijks berichten door te seinen voor NBC Interactive Media. Haar naam was Sandy HUI Pittman en er was niemand op de berg die zo opviel als zij, maar ook niemand waarover zoveel werd geroddeld.

Pittman, een miljonaire, lid van de beau monde en klimster, was terug op de Everest voor haar derde toppoging. Dit jaar was ze vastberadener dan ooit om de top te bereiken en daarmee haar veelbesproken kruistocht langs de Zeven Toppen te voltooien.

In 1993 voegde Pittman zich bij een begeleide expeditie via de Zuidcol en de Zuidoostgraat en zorgde voor enige opschudding toen ze in het basiskamp verscheen met haar negen jaar oude zoontje Bo en een ‘nanny’ om voor hem te zorgen. Pittman ondervond echter een aantal problemen en kwam niet hoger dan 7300 meter voordat ze omkeerde.

Ze was in 1994 terug op de Everest nadat ze in het bedrijfsleven meer dan een kwart miljoen dollar aan sponsorgeld had bijeengebracht om zich te verzekeren van de talenten van vier van de beste alpinisten in Noord Amerika: Breashears (die een contract had om de expeditie te filmen voor NBC-televisie), Steve Swenson, Barry Blanchard en Alex Lowe. Lowe, waarschijnlijk de beste allround klimmer ter wereld, werd tegen een aanzienlijk honorarium als Sandy’s persoonlijke gids aangesteld. Voor de aankomst van Pittman bevestigden de vier mannen touwen op een deel van de Kangshungwand, een uitzonderlijk moeilijke en gevaarlijke wand aan de Tibetaanse kant van de berg. Met heel wat hulp van Lowe beklom Pittman de vaste touwen tot 6700 meter, maar weer was ze gedwongen haar toppoging op te geven. Deze keer was het de gevaarlijk onstabiele sneeuw die het hele team dwong de berg te verlaten.

Totdat ik haar in Gorak Shep tegen het lijf liep tijdens de trektocht naar het basiskamp had ik Pittman nog nooit in levenden lijve ontmoet hoewel ik al jaren over haar gehoord had. In 1992 gaf Men’s Journal mij een opdracht om een artikel te schrijven over een motortocht met Harley Davidsons van New York naar San Francisco in het gezelschap van Jann Wenner – de legendarische, puissant rijke uitgever van Rolling Stone, Men’s Journal en Us – en een aantal van zijn rijke vrienden waaronder Rocky Hill, de broer van Sandy Pittman, en haar man Bob Pittman, medeoprichter van MTV.

De oorverdovend scheurende en met chroom overladen Hog die Jann me leende, was heerlijk om op te rijden en mijn metgezellen waren heel vriendelijk. Maar ik had heel weinig met hen gemeen en ik kon niet vergeten dat ik als Janns hulpje was meegenomen. Tijdens het diner vergeleken Bob, Jann en Rocky de verschillende vliegtuigen die ze bezaten (Jann raadde me een Gulfstream IV aan als ik me ooit op de markt voor privé-jets zou begeven), ze bespraken hun landgoederen en praatten over Sandy, die op dat ogenblik de Mount McKinley aan het beklimmen was. ‘Hé,’ stelde Bob voor toen hij hoorde dat ik ook een bergbeklimmer was, ‘jij en Sandy zouden elkaar eens moeten ontmoeten en samen een berg moeten beklimmen.’ Nu, vier jaar later, was het zover.

Met haar 1 meter 80 was Sandy Pittman vijf centimeter langer dan ik. Haar jongensachtige korte haar zag er vakkundig gecoiffeerd uit, zelfs hier op 5000 meter. Ze was sprankelend en direct en was opgegroeid in Noord-Californië, waar ze als jong meisje met haar vader had gekampeerd, geskied, en trektochten had gemaakt. Ze vond de vrijheid en het plezier dat de heuvels haar gaven verrukkelijk en ging tijdens haar studietijd en daarna door met outdoor-activiteiten, zij het dat ze steeds minder de bergen in trok nadat ze in de jaren zeventig in de nasleep van een mislukt eerste huwelijk naar New York was verhuisd.

In Manhattan werkte Pittman afwisselend als inkoper voor Bonwit Teller, als redacteur merchandising bij Mademoiselle en als beauty-redacteur bij een tijdschrift dat Bride’s heette, en in 1979 trouwde ze met Bob Pittman. Sandy zocht onvermoeibaar de publiciteit en haar naam en foto verschenen regelmatig in de New Yorkse societycolumns. Ze ging vriendschappelijk om met mensen als Blaine Trump, Tom en Meredith Brokaw, Isaac Mizrahi en Martha Stewart. Om efficiënter te kunnen pendelen tussen hun landhuis in Connecticut en het appartement vol met kunst en bedienden in uniform aan Central Park West, kochten zij en haar man een helikopter en leerden ze ermee vliegen. In 1990 stonden Sandy en Bob Pittman op de omslag van New York als ‘Het Paar van de Minuut’.

Spoedig daarna startte Sandy haar dure, breeduit rondgebazuinde campagne om de eerste Amerikaanse vrouw te worden die de Zeven Toppen had beklommen. De laatste – Mount Everest – bleef echter buiten bereik en in maart 1994 verloor Pittman de race van een 47-jarige bergbeklimster en verloskundige uit Alaska, die Dolly Lefever heette. Toch zette ze haar jacht op de Everest voort.

Zoals Beck Weathers op een avond in het basiskamp opmerkte: ‘Als Sandy een berg gaat beklimmen doet ze dat nou niet precies zoals jij en ik.’ In 1993 had Beck in Antarctica een begeleide beklimming van het Vinson-massief meegemaakt terwijl Pittman met een andere begeleide groep de berg beklom, en hij herinnerde zich met een lachje dat ‘ze zo’n gigantische plunjezak meegenomen had vol gourmetvoedsel; er waren alleen al vier mensen nodig om hem te tillen. Ze had ook een draagbare televisie en video bij zich zodat ze in haar tent naar films kon kijken. Ik bedoel, hey, je moet het Sandy nageven: er zijn niet zo veel mensen die zo in stijl bergen beklimmen.’ Beck berichtte dat Pittman de lekkernijen die ze had meegenomen royaal gedeeld had met de andere klimmers en dat ze ‘leuk en interessant om mee te maken’ was.

Ook voor haar bestorming van de Everest in 1996 had Pittman weer het soort uitrusting samengesteld dat je in de kampen van klimmers niet vaak ziet. De dag voordat ze naar Nepal vertrok verzuchtte ze in een van haar eerste Web-berichten voor NBC Interactive Media:

Al mijn persoonlijke spullen zijn ingepakt. (…) Het lijkt alsof ik evenveel computers en elektronische apparatuur bij me heb als klimspullen. (…) Twee IBM laptops, een videocamera, drie 35mm camera’s, een digitale Kodak camera, twee taperecorders, een cd-romspeler, een printer en genoeg (hoop ik) zonnepanelen en batterijen om het hele project van stroom te voorzien. (…) Ik zou er niet over piekeren om de stad te verlaten zonder een ruime voorraad van Dean & DeLuca’s Near East Blend en mijn espressomachine. Omdat we met Pasen op de Everest zullen zijn heb ik vier verpakte chocolade eieren meegenomen. Paaseieren zoeken op 5500 meter? Wie weet!

Die avond gaf de society-columnist Billy Norwich een afscheidsfeest voor Pittman bij Nell’s in het hartje van Manhattan. Op de lijst van genodigden stonden onder anderen Bianca Jagger en Calvin Klein. Dol op verkleden als ze is, verscheen Sandy met een klimmersuitrusting voor grote hoogte over haar avondjurk, compleet met bergschoenen, stijgijzers, ijsbijl en een schouderriem met karabiners.

Ook in de Himalaya bleek Pittman zich zoveel mogelijk te houden aan de levenswijze van de high society. Tijdens de trektocht naar het basiskamp rolde een jonge sherpa die Pemba heette iedere morgen haar slaapzak op en pakte haar rugzak voor haar in. Toen ze vroeg in april met de rest van Fischers groep de voet van de Everest bereikte, zaten er in haar bagage stapels krantenknipsels over haarzelf om aan de andere bewoners van het basiskamp uit te delen. Binnen een paar dagen liepen de sherpakoeriers af en aan naar het basiskamp met pakjes voor Pittman, verzonden via DHI Worldwide Express; zij bevatten onder meer de laatste uitgaven van Vogue, Vanity Fair, People en Allure. De sherpa’s waren gefascineerd door de lingeriereclames en vonden de parfumgeurstrookjes een giller. Scott Fischers team was een gelijkgestemde en gezellige groep; de meeste teamgenoten van Pittman werden niet gehinderd door haar eigenaardigheden en schenen er weinig problemen mee te hebben haar in hun midden te accepteren. ‘Met Sandy erbij kon het doodvermoeiend zijn, omdat ze per se in het middelpunt van de belangstelling moest staan en altijd over zichzelf kwebbelde,’ herinnert Jane Bromet zich. ‘Maar ze was geen negatief persoon. Ze bedierf de stemming in de groep niet. Ze was bijna altijd energiek en optimistisch.’

Niettemin beschouwden vele ervaren alpinisten in andere teams Pittman als een druktemaakster en amateur. Na haar mislukte beklimming van de Kangshung-wand in 1994 werd een televisiecommercial voor Vaseline Intensive Care (de belangrijkste sponsor van de expeditie) door ervaren bergbeklimmers luid bespot omdat Pittman erin werd geafficheerd als een ‘klimster van wereldklasse’. Maar Pittman zelf had zoiets nooit beweerd; integendeel, in een artikel voor Men’s Journal benadrukte ze dat ze wilde dat Breashears, Lowe, Swenson en Blanchard ‘zouden begrijpen dat ik mijn enthousiaste hobbyisme nooit zou verwarren met hun wereldklasse-capaciteiten’.

De wereldklasse-klimmers die haar bij de poging in 1994 hadden begeleid, zeiden niets minachtends over Pittman, althans niet in het openbaar. Na die expeditie werd Breashears zelfs een goede vriend van haar en Swenson verdedigde Pittman herhaaldelijk tegen haar critici. ‘Kijk,’ had Swenson me kort na terugkeer op een feestje in Seattle uitgelegd, ‘misschien is Sandy geen geweldige klimmer, maar in de Kangshung-wand erkende ze haar beperkingen. Ja, het is waar dat Alex en Barry en David en ik al het kopwerk deden en al de touwen bevestigden, maar zij leverde op haar eigen manier een bijdrage aan de poging door haar positieve houding, door geld bijeen te brengen en door haar contacten met de media.’

Pittman had echter geen gebrek aan kwaadsprekers. Haar opzichtig vertoon van rijkdom en de onbeschaamde manier waarop ze de publiciteit zocht, stuitten veel mensen tegen de borst. Zoals Joanne Kaufman in de Wall Street Joumal schreef:

Mevrouw Pittman was in bepaalde hogere kringen beter bekend als een sociale klimmer dan als een bergbeklimmer. Zij en de heer Pittman waren vaste bezoekers van de betere soirees en liefdadigheidsvoorstellingen en ze vormden het middelpunt van de betere roddelcolumns. ‘Veel mensen voelen Sandy Pittmans ellebogen nóg,’ zegt een vroegere zakenpartner van Mr. Pittman die anoniem wenst te blijven. ‘Het gaat haar om de publiciteit. Als ze het anoniem moest doen denk ik niet dat ze bergen zou beklimmen.’

Terecht of ten onrechte, voor haar critici belichaamde Pittman alles wat laakbaar was aan Dick Bass’ popularisatie van de Zeven Toppen en de daaruit voortkomende degradatie van de hoogste berg ter wereld. Van de wereld afgesloten door haar geld, haar staf bedienden en haar onwankelbare narcisme besteedde Pittman geen aandacht aan de wrok en minachting die ze bij anderen opwekte; ze bleef net zo onbewust als Jane Austens Emma.