1. Top Mount Everest
10 mei 1996, 8848 meter
Men zou bijna denken dat er rond de hoopte pieken van deze bergen een kordon was gelegd dat iedereen de toegang ertoe verbood. De waarheid ligt natuurlijk in het feit dat de lage atmosferische druk op hoogten van 7500 meter en hoger een zo ernstige invloed op het menselijk lichaam heeft dat echt moeilijk klimwerk onmogelijk wordt. Zelfs een milde storm kan dodelijke gevolgen hebben en alleen onder de meest perfecte weer- en sneeuwcondities bestaat er ook maar een kleine kans op succes, terwijl geen enkele ploeg het zich in de laatste etappe van de klim kan permitteren te wachten op een betere dag(…)
Nee, het is niet merkwaardig dat de Everest zich bij de eerste paar pogingen niet heeft prijsgegeven; het zou opmerkelijk, ja zelfs vrij treurig zijn geweest als dit wel was gebeurd. Zo gaat dat immers niet bij de grootste bergen. Misschien waren we met onze mooie nieuwe technieken, ijsklauwen en rubberen slippers wat arrogant geworden in dit tijdperk van gemakkelijke technologische overwinningen. We waren vergeten dat de berg nog altijd de hoogste troef in handen heeft en ons alleen succes gunt als het hem uitkomt. Waarom zou het bergbeklimmen anders nog altijd zo ongemeen fascinerend zijn?
Eric Shipton in 1938 – Upon that Mountain
Wijdbeens op de top van de wereld, met één voet in China en de andere in Nepal, schraapte ik het ijs uit mijn zuurstofmasker, trok mijn schouder op tegen de wind en staarde afwezig de weidse diepte van Tibet in. In een duistere, bijna afgesloten hoek van mijn achterhoofd wist ik nog dat de gigantische ruimte onder mijn voeten een spectaculair gezicht was. Ik had vele maanden gefantaseerd over dit moment en de stroom van emoties die erbij vrij zou komen. Maar nu ik hier eenmaal was aangekomen en eindelijk écht op de top van de Mount Everest stond, bezat ik niet eens meer de energie om me erover op te winden.
Het was vroeg in de middag van de tiende mei 1996. Ik had 57 uur niet geslapen. Het enige voedsel dat ik de voorgaande drie dagen naar binnen had kunnen krijgen was een kom ramen-soep en een handjevol pinda-M&M’s. Aan wekenlang heftig hoesten had ik twee half losgescheurde ribben overgehouden waardoor zelfs normaal ademhalen een onverdraaglijke kwelling was geworden. 8848 meter hoog in de troposfeer bereikte nog maar zo weinig zuurstof mijn hersenen dat mijn geestelijke vermogens waren teruggelopen tot het peil van een achtergebleven kind. Omstandigheden die maakten dat ik behalve de kou en de uitputting vrijwel niets meer kon voelen.
Ik was op de top aangekomen in het voetspoor van Anatoli Boukreev, een Kazachse klimmer-gids die werkte voor een commerciële Amerikaanse expeditie, en vlak voor Andy Harris, een gids van het team uit Nieuw-Zeeland waartoe ik behoorde. Boukreev kende ik maar zijdelings, maar met Harris was ik de afgelopen zes weken goed bevriend geraakt. Ik klikte haastig vier foto’s van Harris en Boukreev in de klassieke top-gehaald-pose, keerde om en begaf me omlaag. Mijn horloge gaf 13.17 uur aan. Al bij al had ik nog geen vijf minuten doorgebracht op het dak van de wereld.
Een ogenblik later stopte ik om nog een foto te nemen, nu van de Zuidoostgraat onder ons, de route waarlangs we boven waren gekomen. Terwijl ik mijn lens scherp stelde op een paar klimmers die de top naderden, merkte ik iets op dat tot dan toe aan mijn aandacht was ontsnapt. In het zuiden, waar de lucht nog maar een uur eerder volkomen helder was geweest, hing nu een wolkendek dat de Pumori, Ama Dablam en de andere lagere toppen rond de Everest aan het zicht onttrok.
Later – nadat zes lichamen waren teruggevonden, nadat het zoeken naar twee anderen was gestaakt en nadat chirurgen de door gangreen aangetaste rechterhand van mijn teamgenoot Beck Weathers hadden geamputeerd – zou de vraag opkomen waarom de klimmers hoog op de berg geen aandacht hadden geschonken aan de tekenen die verrieden dat het weer aan het omslaan was? Waarom bleven die door de wol geverfde Himalaya-veteranen naar boven klimmen en leidden zij het bonte allegaartje relatief onervaren amateurklimmers dat aan hun zorgen was toevertrouwd – tegen betaling van 65.000 dollar per persoon – met open ogen de dodelijke val in?
De leiders van de twee begeleide expedities kunnen niet meer voor zichzelf spreken, want ze zijn beiden dood. Ik kan zelf echter getuigen dat niets van wat ik die vroege middag van de tiende mei zag erop wees dat er een moorddadige storm op til was. In mijn door zuurstofgebrek geteisterde geest zagen de wolken die de grote ijsvallei die bekend staat als de Westelijke Cwm* kwamen binnendrijven er als onschuldige, sliertige en ijle rookpluimen uit.
≡ De Westelijke Cwm, uitgesproken als ‘koem’, kreeg zijn naam van George Leigh Mallory, die hem tijdens de eerste Everest-expeditie van 1921 voor het eerst zag vanaf de Lho La, een hooggelegen pas op de grens tussen Nepal en Tibet. ‘Cwm’ is Welsh voor vallei of keteldal. De Westelijke Cwm wordt in Nederland ook wel het ‘Dal der Stilte’ genoemd.
Glinsterend in de felle middagzon leken ze in niets te verschillen van de totaal ongevaarlijke wolkjes condens die bijna elke middag uit het dal opstegen.
Terwijl ik begon af te dalen maakte ik me vreselijke zorgen, maar niet over het weer: bij controle van de drukmeter van mijn zuurstof nes had ik gezien dat deze bijna leeg was. Ik moest naar beneden, en snel.
Het hoogste deel van de Zuidoostgraat net onder de top van de Mount Everest is een smalle, zwaar met overhangende sneeuwranden bezette richel van rotsen en door de wind geschuurde sneeuw die zich als een slang ontrolt tussen de top en een lager gelegen piek die bekend staat als de Zuidtop. In technisch opzicht is het oversteken van deze getande richel geen bijzonder groot probleem, maar er is op dit hele stuk geen enkele beschutting te vinden. Nadat ik de top had verlaten kostte het me een kwartier voorzichtig schuifelen langs de tweeduizend meter diepe afgrond om de beruchte Hillary Step te bereiken, een steile rotspiek op de graat die wel enig technisch klimwerk vereist. Terwijl ik mijzelf vastklikte aan een vast touw om me langs de rots te laten zakken, viel mijn oog op een onrustbarend schouwspel.
Tien meter onder me stond een rijtje van meer dan tien mensen te wachten aan de voet van de Step. Drie klimmers waren al begonnen zich naar boven te hijsen langs het touw waarlangs ik had willen afdalen. Ik kon niets anders doen dan mezelf weer loskoppelen van de gemeenschappelijke levenslijn en afwachten.
De verkeersopstopping bestond uit klimmers van drie expedities: het team van betalende cliënten waartoe ik behoorde, onder leiding van de beroemde Nieuw-Zeelandse gids Rob Hall, een andere begeleide tour met aan het hoofd de Amerikaan Scott Fischer en een niet-commercieel Taiwanees team. In de slakkengang die boven de achtduizend meter de norm is, zwoegde de kudde klimmers zich één voor één de Hillary Step op, terwijl ik mijn angst en zenuwen in bedwang probeerde te houden.
Harris, die vlak na mij de top had verlaten, haalde me al spoedig in. Aangezien ik toch niets kon doen, kon ik het beetje zuurstof dat me nog restte beter bewaren, dus vroeg ik hem de zuurstofregelaar in mijn rugzak dicht te draaien, hetgeen hij deed. De tien minuten daarna voelde ik me verrassend goed. Ik kon weer wat helderder denken en het leek alsof ik zelfs minder moe was dan toen de toevoer van zuurstof nog aanstond. Maar toen was het ineens of ik stikte. Ik kon bijna niets meer zien en mijn hoofd tolde. Ik stond op het punt het bewustzijn te verliezen.
In de staat van bewustzijnsvernauwing waarin hijzelf door zuurstofgebrek verkeerde had Harris, in plaats van mijn zuurstoffles af te sluiten, de kraan wijd open gezet, zodat de cilinder nu leeg was. Ik had zojuist mijn laatste restje gas verspild terwijl ik niets zat te doen. Er lag een nieuwe fles op me te wachten bij de Zuidtop, 75 meter lager, maar om daar te komen zou ik het meest onbeschutte deel van de hele route moeten oversteken zonder extra zuurstof.
En dan moest ik bovendien nog wachten tot de opstopping was opgelost. Ik deed mijn overbodig geworden zuurstofmasker af, plantte mijn pickel diep in de bevroren sneeuwmantel en hurkte neer op de richel. Terwijl ik als een dummy de felicitaties in ontvangst nam van de klimmers die me als eendenkuikens passeerden, kookte ik vanbinnen: ‘Schiet op, maak dat je wegkomt!’ riep ik hun in stilte toe. ‘Terwijl jullie hier staan te lummelen gaan mijn hersencellen er met miljoenen tegelijk aan!’
De meesten van de voorbijgangers maakten deel uit van Fischers groep, maar tegen het eind van de processie verschenen uiteindelijk twee van mijn teamgenoten, Rob Hall en Yasuko Namba. Ingetogen en gereserveerd als altijd had de 47-jarige Namba nog slechts veertig minuten te gaan voor zij de oudste vrouw zou zijn die de Everest had beklommen en de tweede Japanse vrouw die de hoogste toppen op alle continenten, de zogenaamde Zeven Toppen, had gehaald. Zij woog amper veertig kilo en had iets van een spreeuwtje, maar dan een met een ontzagwekkende wilskracht. Gedreven tot het uiterste, leek het alsof zij zich puur op haar nooit aflatende verlangen de bergen op wist te werken.
Weer even later arriveerde Doug Hansen boven op de Step. Doug, die als postbode werkte in een voorstad van Seattle, was van mijn ploeggenoten degene waarmee ik op de berg het best bevriend was geraakt. ‘De buit is binnen!’ schreeuwde ik om de wind te overstemmen. Ik probeerde opgewekter te klinken dan ik me voelde. Uitgeput mompelde Doug iets onverstaanbaars van achter zijn zuurstofmasker, schudde me slapjes de hand en sukkelde verder omhoog.
De allerlaatste die boven kwam was Scott Fischer, die ik oppervlakkig kende uit Seattle, waar wij beiden woonden. Fischers kracht en bezetenheid waren legendarisch – in 1994 had hij de Everest zonder zuurstof beklommen – daarom verbaasde het mij hoe langzaam hij nu maar vooruitkwam en hoe afgepeigerd hij eruitzag toen hij zijn masker optilde om me te begroeten. ‘Bruuuuce!’ gierde hij met zijn kenmerkende ouwejongens-bravoure, maar echt vrolijk klonk hij niet. Toen ik hem vroeg hoe het ging hield Fischer vol dat alles in orde was: ‘Beetje zware kont vandaag, om de een of andere reden. Niks bijzonders.’ Nu de Hillary Step eindelijk vrij was, klikte ik mijn karabiner aan het eind van het oranje touw, wurmde me om Fischer heen, die ineengedoken op zijn pickel leunde, en liet me over de rand zakken.
Het was na drieën voordat ik de Zuidtop bereikte. Tegen deze tijd kwamen de mistflarden aandrijven over de 8500 meter hoge top van de Lhotse en begonnen zich te verzamelen rond de toppiramide van de Everest. Nu zag het weer er niet meer zo florissant uit. Ik greep een nieuwe zuurstofcilinder, ramde mijn regulator erop vast en haastte me omlaag de opkomende wolken in. Vrijwel direct nadat ik me vanaf de Zuidtop omlaag liet zakken begon het licht te sneeuwen en was het gedaan met het zicht.
120 meter hoger, waar de top nog altijd baadde in de middagzon onder een smetteloos blauwe lucht, namen mijn kompanen alle tijd om hun aankomst op het hoogste punt van de planeet voor het nageslacht vast te leggen. Ze haalden vlaggen voor de dag en namen kiekjes van elkaar, terwijl de klok doortikte. Geen van hen had enig benul van de beproeving die hen wachtte. Geen van hen besefte dat tegen het einde van die lange dag iedere minuut zou tellen.♦