7. Kamp 1

13 april 1996, 5940 meter

Maar er zijn mannen voor wie het onbereikbare een speciale aantrekkingskracht heeft. Meestal zijn het geen experts: hun ambities en fantasieën zijn sterk genoeg om de twijfels opzij te schuiven die voorzichtiger mannen zouden kunnen hebben. Vastberadenheid en geloof zijn hun sterkste wapens. In het beste geval worden zulke mannen als excentriek beschouwd; in het slechtste als gek…De Everest heeft nogal wat van dergelijke mannen voor zich gewonnen. Hun ervaring in het bergbeklimmen varieerde van helemaal geen tot een klein beetje – geen van hen had het soort ervaring dat een beklimming van de Everest een redelijk doel zou maken. Drie dingen hadden zij allemaal gemeen: geloof in zichzelf, grote vastberadenheid en uithoudingsvermogen.

Walt Unsworth – Everest

Ik groeide op met ambitie en een sterke wil maar ik zou zonder die eigenschappen heel wat gelukkiger zijn geweest. Ik dacht veel na en ontwikkelde de afwezige blik van een dromer, want het waren altijd de verre hoogten die me fascineerden en mijn gedachten naar zich toe trokken. Ik was er niet zeker van wat met volharding en weinig meer bereikt kon worden, maar het doel was hoog gesteld en elke tegenslag sterkte me slechts in mijn vaste besluit tenminste één grote droom te verwezenlijken.

Earl Denman – Alken naar de Everest

In de lente van 1996 was er geen gebrek aan dromers op de hellingen van de Mount Everest; velen die waren gekomen om de berg te beklimmen hadden net zo weinig ervaring als ik, of nog minder. Toen voor ieder van ons de tijd was aangebroken onze krachten te meten met de hoogste berg van de wereld, leek het soms alsof de helft van de bewoners van het basiskamp leed aan waanvoorstellingen waarvoor ze eigenlijk opgenomen hadden moeten worden. Maar dit zou eigenlijk geen verrassing hoeven te zijn. De Everest is altijd een magneet geweest voor malloten, publiciteitsjagers, hopeloze romantici en anderen met een wankele basis in de realiteit.

In maart 1947 kwam een straatarme Canadese ingenieur, Earl Denman genaamd, in Darjeeling aan en hij kondigde aan dat hij van plan was de Mount Everest te beklimmen, ondanks het feit dat hij weinig ervaring in het bergbeklimmen had en geen officiële toestemming om Tibet binnen te gaan. Op de een of andere manier wist hij twee sherpa’s, Ang Dawa en Tenzing Norgay, over te halen om hem te vergezellen.

Tenzing – dezelfde man die later met Hillary als eerste de top van de Everest zou halen – was in 1933 als zeventienjarige vanuit Nepal naar Darjeeling geëmigreerd in de hoop dat hij in dienst genomen zou worden door een expeditie die dat voorjaar naar de top zou vertrekken onder leiding van een vooraanstaande Britse bergbeklimmer, Eric Shipton. De enthousiaste jonge sherpa werd dat jaar niet gekozen, maar hij bleef in India en werd door Shipton in dienst genomen voor de Britse Everest-expeditie van 1935.Toen hij in 1947 toestemde met Denman mee te gaan, was Tenzing al drie keer op de grote berg geweest. Later gaf hij toe dat hij altijd al geweten had dat de plannen van Denman onbezonnen waren, maar Tenzing was niet bij machte de aantrekkingskracht van de Everest te weerstaan.

Er klopte helemaal niets van. Ten eerste zouden we waarschijnlijk Tibet niet eens in komen. Ten tweede: als we er al binnenkwamen zouden we waarschijnlijk opgepakt worden en zouden wij, als zijn gidsen, met Denman in ernstige problemen geraken. Ten derde geloofde ik geen moment dat, zelfs als we de berg zouden bereiken, een groep zoals deze haar zou kunnen beklimmen. Ten vierde zou de poging zeer gevaarlijk zijn. Ten vijfde had Denman geen geld om ons behoorlijk te betalen, noch garandeerde hij een behoorlijk bedrag aan onze nabestaanden als er iets met ons zou gebeuren. Enzovoort, enzovoort. Iedere man bij zijn volle verstand zou nee gezegd hebben. Maar ik kon geen nee zeggen. Want mijn hart zei dat ik moest gaan en de aantrekkingskracht van de Everest was sterker voor mij dan welke kracht op aarde dan ook. Ang Dawa en ik praatten een paar minuten met elkaar en namen toen onze beslissing. ‘Goed,’ zei ik tegen Denman, ‘we zullen het proberen.’

Terwijl de kleine expeditie Tibet doorkruiste op weg naar de Everest, begonnen de twee sherpa’s de Canadees steeds meer te mogen en te respecteren. Zij bewonderden zijn moed en lichamelijke kracht, ondanks zijn onervarenheid. En Denman, het strekt hem tot eer, was uiteindelijk bereid zijn tekortkomingen te erkennen toen ze op de hellingen van de berg aankwamen en hij de realiteit onder ogen moest zien. Toen een storm op 6710 meter zwaar toesloeg, gaf Denman zijn nederlaag toe en draaiden de drie mannen om; slechts vijf weken nadat ze waren vertrokken keerden ze terug naar Darjeeling.

Maurice Wilson, een idealistische, melancholieke Engelsman, had niet zo veel geluk gehad toen hij dertien jaar voor Denman een poging deed tot een al even roekeloze beklimming. Gemotiveerd door een misplaatst verlangen zijn medemens te helpen, had Wilson het idee opgevat dat het beklimmen van de Everest de perfecte manier zou zijn om de aandacht van de hele wereld te vestigen op zijn boodschap, namelijk dat de talloze kwalen waaraan de mensheid leed genezen konden worden door een combinatie van vasten en geloof in de kracht van God. Hij beraamde een plan om in een klein vliegtuig naar Tibet te vliegen, een buiklanding te maken op de flanken van de Mount Everest en van daaruit verder te gaan naar de top. Het feit dat hij helemaal niets wist over bergbeklimmen en vliegen leek hem geen ernstige belemmering.

Wilson kocht een Gypsy Moth met vleugels bekleed met canvas, doopte hem Ever Wrest en leerde de beginselen van het vliegen. Vervolgens bracht hij vijf weken door in de bescheiden heuvels van Snowdonia en het Engelse Lake District om daar te leren wat hij over klimmen dacht te moeten weten. En toen vertrok hij in mei 1933 in zijn kleine vliegtuigje en zette koers naar de Everest via Cairo, Teheran en India.

Tegen die tijd was Wilson al veel in de publiciteit geweest. Hij vloog naar Purtabpore in India maar omdat hij van de Nepalese regering geen toestemming kreeg om over Nepal te vliegen verkocht hij het vliegtuig voor vijfhonderd pond en reisde over land naar Darjeeling, waar hij hoorde dat hem ook toestemming was geweigerd om Tibet binnen te gaan. Ook dat kon hem niet van zijn stuk brengen. In maart 1934 nam hij drie sherpa’s in dienst, vermomde zich als een boeddhistische monnik en trok, de autoriteiten van de Raj trotserend, heimelijk 480 kilometer door de wouden van Sikkim en het droge Tibetaanse plateau. Tegen 14 april bereikte hij de voet van de Mount Everest.

Toen hij het met rotsblokken bezaaide ijs van de oostelijke Rongbuk-gletsjer opliep, maakte hij in het begin goede vorderingen, maar toen zijn onbekendheid met gletsjers hem parten ging spelen verdwaalde hij herhaaldelijk en raakte gefrustreerd en uitgeput. Toch weigerde hij op te geven.

Tegen half mei was hij boven aan de oostelijke Rongbuk-gletsjer op 6400 meter aangekomen, waar hij een opslagplaats van voedsel en uitrusting plunderde die daar in 1933 door Eric Shiptons niet geslaagde expeditie was ingericht. Vanaf dit punt begon Wilson de hellingen die naar de Noordcol voerden te beklimmen. Hij kwam tot 6920 meter voordat een verticale ijswand te veel voor hem werd en hij gedwongen was zich terug te trekken op de plek van Shiptons bergplaats. Maar hij wilde het nog steeds niet opgeven. Op 28 mei schreef hij in zijn dagboek: ‘Dit wordt de laatste poging en ik voel dat ik zal slagen,’ en ging de berg nog een keer op.

Een jaar later, toen Shipton naar de Everest terugkeerde, vond zijn expeditie Wilsons bevroren lichaam liggend in de sneeuw aan de voet van de Noordcol. ‘Na wat heen-en-weer-gepraat besloten we hem in een crevasse te begraven,’ schreef Charles Warren, een van de klimmers die het lijk gevonden hadden. ‘We namen allemaal onze hoed af en ik denk dat iedereen tamelijk geschokt was. Ik dacht dat ik immuun was geworden voor het zien van een dode; maar of het nu de omstandigheden waren, of het feit dat hij tenslotte min of meer hetzelfde deed als wij, zijn tragedie kwam op dat moment toch wel erg dichtbij.’¬

 

De recente toestroom van nazaten van de vroegere Wilsons en Denmans op de hellingen van de Everest – onervaren dromers zoals sommigen van mijn metgezellen – is een verschijnsel dat hevige kritiek heeft teweeggebracht. Maar de vraag wie er op de Mount Everest hoort en wie niet is ingewikkelder dan men op het eerste gezicht zou denken. Het feit dat een klimmer een groot bedrag aan geld heeft betaald om deel te nemen aan een begeleide expeditie betekent op zichzelf nog niet dat hij of zij ongeschikt is. Ten minste twee van de commerciële expedities die zich in de lente van 1996 op de Everest bevonden, brachten als cliënten Himalaya-veteranen mee, die ook naar de strengste eisen als zeer bekwame bergbeklimmers beschouwd zouden worden.

Terwijl ik op 13 april in kamp 1 boven aan de IJsval wachtte tot mijn teamgenoten zich bij me zouden voegen, liepen me een paar klimmers van Scott Fischers Mountain Madness-team voorbij met een indrukwekkende snelheid. De ene was Kiev Schoening, een 38 jaar oude aannemer uit Seattle en voormalig lid van het U.S. Ski Team die, alhoewel hij buitengewoon sterk was, weinig ervaring had met het klimmen op grote hoogte. Hij klom echter samen met zijn oom Pete Schoening, een levende legende in de Himalaya.

Pete, een paar maanden verwijderd van zijn 69ste verjaardag en gekleed in verschoten, versleten Gore Tex, was een slungelige, enigszins gebogen lopende man die na een lange afwezigheid was teruggekeerd naar de pieken van de Himalaya. In 1958 had hij geschiedenis gemaakt als de stuwende kracht achter de eerste beklimming van de Hidden Peak, een berg van 8068 meter in de Karakoram in Pakistan – de hoogste eerste beklimming ooit voltooid door Amerikaanse klimmers. Pete was zelfs nog beroemder om de heroïsche rol die hij had gespeeld in een niet-geslaagde expeditie naar de K2 in 1953, hetzelfde jaar waarin Hillary en Tenzing de top van de Mount Everest bereikten.

De groep van acht man zat hoog op de K2 vast in een woeste sneeuwstorm toen een teamlid, Art Gilkey, thrombophlebitis kreeg, een levensbedreigend bloedstolsel veroorzaakt door de hoogte. Toen ze zich realiseerden dat Gilkey alleen te redden zou zijn als ze hem onmiddellijk naar beneden brachten, begonnen Schoening en de anderen hem langs de steile Abruzzigraat naar beneden te laten zakken terwijl de storm nog altijd raasde. Op 7625 meter gleed George Bell, een van de klimmers, uit en trok vier anderen met zich mee. In een reflex wond Schoening het touw om zijn schouders en ijsbijl en hij slaagde er in zijn eentje op de een of andere manier in Gilkey vast te houden en tegelijkertijd het glijden van de vijf vallende klimmers te stoppen zonder zelf van de berg afgetrokken te worden. Het was een van de ongelooflijkste prestaties in de annalen van de bergsport, die de geschiedenis is ingegaan als ‘Het Relais’*.

≡ ‘Relais’, of standplaats, is een klimmersterm die duidt op het moment waarop een voorklimmer in een groep een standplaats heeft gevonden en zichzelf heeft gezekerd, zodat de na-klimmers hem of haar kunnen volgen.

En nu liet Pete Schoening zichzelf door Fischer en zijn twee gidsen, Neal Beidleman en Anatoli Boukreev, de berg op leiden. Toen ik Beidleman, een sterke klimmer uit Colorado, vroeg hoe het voelde om een cliënt van Schoenings formaat te begeleiden, viel hij me al snel en met enige zelfspot in de rede: ‘Iemand als ik ‘begeleidt’ Pete Schoening niet. Ik beschouw het gewoon als een grote eer dat ik in hetzelfde team mag zitten als hij.’ Schoening had zich niet zozeer voor Fischers Mountain Madness-groep ingeschreven omdat hij gidsen nodig had om hem naar boven te brengen, maar om de enorme rompslomp van het regelen van een vergunning, zuurstof, tenten, voedselvoorraden, hulp van sherpa’s en al die andere logistieke problemen te vermijden.

Een paar minuten nadat Pete en Kiev Schoening langsklommen op weg naar hun eigen kamp 1 verscheen hun teamgenoot Charlotte Fox. De atletische en statig gebouwde Fox, 38 jaar oud, was een skiwacht uit Aspen, Colorado. Zij had al twee achtduizenders bedwongen, de Gasherbrum II in Pakistan, 8040 meter hoog, en de 8153 meter hoge buurman van de Everest, de Cho Oyu. Nog later ontmoette ik een lid van Mal Duffs commerciële expeditie, de 28-jarige Fin Veikka Gustafsson, op wiens staat van dienst in de Himalaya de Everest, Dhaulagiri, Makalu en de Lhotse prijkten.

Ter vergelijking: geen cliënt van Halls team had ooit de top van een achtduizender bereikt. Als je iemand zoals Pete Schoening zou kunnen beschouwen als het equivalent van een major league honkbalster, dan waren mijn mede-cliënten en ik een gelegenheidselftal van wel redelijke softbalspelers uit de provincie dat zich door omkoping in de World Series had genesteld. Ja, boven aan de IJsval had Hall ons ‘een goede sterke club’ genoemd. En misschien waren we ook sterk, maar dan vergeleken met de groepen cliënten die Hall in voorgaande jaren de berg op had geleid. Het was me niettemin wel duidelijk dat niemand in onze groep ook maar een schijn van kans had de Everest te beklimmen zonder aanzienlijke hulp van Hall, zijn gidsen en zijn sherpa’s.

Aan de andere kant was onze groep weer veel bekwamer dan een aantal van de andere teams op de berg. Zo was er een commerciële expeditie geleid door een Engelsman wiens ervaring in de Himalaya twijfelachtig was en waaraan verschillende cliënten deelnamen met absoluut dubieuze kwaliteiten. Maar de minst bekwame klimmers op de Everest waren in feite helemaal niet de duur betalende begeleide cliënten, dat waren de leden van traditioneel georganiseerde, niet-commerciële expedities.

Toen ik door het lager gelegen deel van de IJsval naar het basiskamp terugging, haalde ik een aantal langzamere klimmers in die waren voorzien van erg vreemde kleding en uitrusting. Het was bijna direct duidelijk dat ze niet erg vertrouwd waren met de materialen en technieken die je op gletsjers gebruikt. De achterste klimmer bleef herhaaldelijk met zijn stijgijzers haken en struikelde over zijn eigen voeten. Terwijl ik wachtte totdat zij een gapende gletsjerspleet zouden oversteken waarover slechts twee met touw verbonden gammele ladders lagen, zag ik tot mijn schrik dat ze er met twee tegelijk over gingen, dicht opeen alsof ze aan elkaar vastgebonden zaten – iets dat hen volstrekt onnodig in gevaar bracht. Een onbeholpen poging tot een gesprek aan de andere kant van de gletsjerspleet maakte duidelijk dat ze leden van een Taiwanese expeditie waren.

Hun reputatie was de Taiwanezen vooruitgesneld naar de Everest. In de lente van 1995 was hetzelfde team naar Alaska gereisd om de Mount McKinley te beklimmen, als generale repetitie voor de aanval op de Everest in 1996. Negen klimmers bereikten de top, maar zeven van hen kwamen tijdens de afdaling in een storm terecht, raakten gedesoriënteerd en moesten op 5920 meter de nacht doorbrengen in de open lucht. Uiteindelijk moest de National Park Service een kostbare en gevaarlijke operatie opzetten om hen levend beneden te krijgen.

Op verzoek van de parkwachters onderbraken Alex Lowe en Conrad Anker, twee van de meest bekwame alpinisten in de Verenigde Staten, hun eigen beklimming en haastten zich vanaf 4390 meter omhoog naar de Taiwanese klimmers, die toen nog maar amper in leven waren. Met grote moeite en aanzienlijk risico voor hun eigen leven sleepten Lowe en Anker elk een hulpeloze Taiwanees van 5920 meter omlaag naar 5240 meter, waar een helikopter hen van de berg kon evacueren. In totaal werden vijf leden van het Taiwanese team – twee mef ernstige bevriezingen en één al dood – door een helikopter van McKinley geplukt. ‘Die lui verloren één man,’ zegt Anker. ‘Maar als Alex en ik iets later waren aangekomen, dan waren die andere twee ook dood geweest. We hadden die Taiwanese groep al eerder opgemerkt omdat ze er zo incompetent uitzagen. Wij stonden er niet van te kijken dat ze in moeilijkheden raakten.’

De leider van de expeditie, Gau Ming-Ho – een joviale freelance-fotograaf die zichzelf ‘Makalu’ noemt sinds hij de berg met die naam in de Himalaya heeft beklommen –, was uitgeput en had bevriezingen en moest in het hoger gelegen gedeelte van de berg omlaag geholpen worden door een paar gidsen uit Alaska. ‘Terwijl de Alaskanen hem naar beneden meenamen,’ vertelt Anker, ‘schreeuwde Makalu: ‘Victorie! Victorie! We zijn op de top geweest!’ tegen iedereen die ze tegenkwamen, alsof de ramp niet gebeurd was. Ja, die Makalu, dat was een hele rare kerel.’ Toen de overlevenden van het McKinley-debade in 1996 aan de zuidkant van de Everest verschenen, was het weer onder leiding van Makalu Gau.

De aanwezigheid van de Taiwanezen op de Everest was een grote zorg voor de meeste andere expedities op de berg. Er was een zeer reële angst dat de Taiwanezen in de problemen zouden raken waardoor andere expedities gedwongen zouden worden hen ten koste van grote risico’s te hulp te komen, om nog maar te zwijgen van de risico’s voor hun eigen kansen om de top te bereiken. Maar de Taiwanezen waren zeker niet de enige groep die voor een beklimming van de Everest totaal ongeschikt leek. Naast ons in het basiskamp kampeerde Petter Neby, een 25-jarige Noorse klimmer die aankondigde van plan te zijn in zijn eentje* de zuidwestwand te gaan beklimmen, een van de gevaarlijkste en technisch meest veeleisende routes.

≡ Hoewel Neby’s expeditie als een ‘solo-poging’ werd voorgesteld, had hij achttien sherpa’s aangenomen om zijn bagage te dragen, touwen voor hem te bevestigen, zijn kampen in te richten en hem de berg op te leiden.

Dit ondanks het feit dat zijn ervaring in de Himalaya zich beperkte tot twee beklimmingen van de naburige Island Peak, een hobbel van 6180 meter op een zijkam van de Lhotse waarvoor je niet meer geleerd hoefde te hebben dan stevig wandelen.

En dan waren er de Zuid-Afrikanen. Hun team werd gesponsord door de Sunday Times, een grote krant uit Johannesburg, en had overdadige gevoelens van nationale trots opgewekt. Voor vertrek had het team de persoonlijke zegen van president Mandela ontvangen. Ze waren de eerste Zuid-Afrikaanse expeditie die ooit toestemming had gekregen om de Everest te beklimmen, een etnisch gemengde groep die ernaar streefde de eerste zwarte op de top te zetten. Hun leider was Ian Woodall, een zeer spraakzame maar nogal laffe man van 39 die graag opschepte over zijn moedige daden als commando achter de vijandelijke linies tijdens het lange, gewelddadige conflict tussen Zuid-Afrika en Angola in de jaren tachtig.

Woodall had drie van de sterkste klimmers in Zuid-Afrika aangetrokken om de basis van zijn team te vormen: Andy de Klerk, Andy Hackland en Edmund February. De bi-raciale samenstelling van het team was van bijzonder belang voor Ed February, een bescheiden zwarte paleo-ecoloog van veertig en een klimmer van internationale vermaardheid. ‘Mijn ouders hebben me naar Sir Edmund Hillary genoemd,’ legt hij uit. ‘De Everest beklimmen was voor mij persoonlijk al sinds mijn vroege jeugd een droom. Maar nog belangrijker was dat ik de expeditie zag als een krachtig symbool van een jonge natie die zich probeert te verenigen, zich naar democratie ontwikkelt en probeert het verleden te herstellen. Ik ben opgegroeid onder het juk van de apartheid en daardoor voel ik me nog steeds verbitterd. Maar we zijn nu een nieuwe natie. Ik geloof vast in de richting die mijn land heeft ingeslagen. Te laten zien dat wij in Zuid-Afrika samen de Everest kunnen beklimmen, zwart en blank samen op de top, dat zou geweldig zijn.’

De hele natie schaarde zich achter de expeditie. ‘Woodall kwam precies op het juiste moment met zijn plan,’ zegt De Klerk. ‘Met het einde van de apartheid mochten de Zuid-Afrikanen eindelijk overal naar toe reizen waar ze wilden en onze sportteams konden overal in de wereld aan wedstrijden meedoen. Zuid-Afrika had net de Rugby World Cup gewonnen. Er heerste zo’n nationale euforie, een grote opwelling van trots, begrijp je? Dus toen Woodall aan kwam zetten met zijn idee van een Zuid-Afrikaanse expeditie naar de Everest was iedereen er direct voor en kon hij veel geld bij elkaar krijgen – vele honderdduizenden dollars in Amerikaans geld – zonder dat iemand moeilijk deed.’

Naast hemzelf, de drie mannelijke klimmers en een Britse klimmer en fotograaf die Bruce Herrod heette, wilde Woodall ook een vrouw bij de expeditie hebben. Om er een uit te kiezen nodigde hij zes vrouwelijke kandidaten uit voor een fysiek zware, maar technisch niet veeleisende beklimming van de 5895 meter hoge Kilimanjaro. Aan het einde van de twee weken durende test kondigde Woodall aan dat hij de groep tot twee finalisten had teruggebracht. De ene was Cathy O’Dowd, een 26-jarige blanke docente aan een opleiding voor journalistiek met weinig ervaring in het bergbeklimmen; haar vader is directeur van Anglo American, het grootste bedrijf in Zuid-Afrika. De andere was Deshun Deysel, een 25-jarige zwarte gymnastiekdocente zonder enige eerdere klimervaring, die opgroeide in een zwarte township. Beide vrouwen, besloot Woodall, zouden met het team meegaan naar het basiskamp, en nadat hij hun prestaties tijdens de voorbereidingen had beoordeeld zou hij één van hen kiezen om de Everest verder te beklimmen.

Op 1 april, tijdens de tweede dag van mijn reis naar het basiskamp, was ik verrast February, Hackland en De Klerk tegen te komen op het pad onder Namche Bazaar omdat ze uit de richting van de bergen kwamen en op weg naar Kathmandu waren. De Klerk, een vriend van mij, berichtte me dat zij drieën plus Charlotte Noble, de arts van het team, de expeditie hadden verlaten voordat ze zelfs maar bij de voet van de berg aangekomen waren. ‘Woodall, de leider, bleek een echte klootzak te zijn,’ legde De Klerk uit. ‘Een totale controlefreak. En hij was niet te vertrouwen – we wisten nooit of hij maar wat ouwehoerde of de waarheid vertelde. We wilden ons leven niet in de handen van zo’n kerel leggen. Dus zijn we vertrokken.’

Woodall had tegen De Klerk en de anderen beweerd dat hij veel geklommen had in de Himalaya, ook boven de achtduizend meter. In werkelijkheid bestond Woodalls enige klimervaring in de Himalaya uit zijn deelname aan een commerciële expeditie naar de Annapurna in 1990, geleid door Mal Duff. Als betalende cliënt had hij bij die gelegenheid een hoogte van nog geen 6500 meter bereikt.

Bovendien had Woodall zich voordat hij naar de Everest vertrok op de Internet-website van de expeditie laten voorstaan op een militaire carrière waarin hij van gewoon soldaat in het Britse leger was opgeklommen tot commandant van de Long Range Mountain Reconnaissance Unit, ‘een elitecommando dat veel trainde in de Himalaya’. Hij vertelde de Sunday Times ook dat hij instructeur was geweest aan de Royal Military Academy in Sandhurst in Engeland. Het geval wil dat er in het Britse leger helemaal niet zoiets bestaat als een Long Range Mountain Reconnaissance Unit, laat staan dat Woodall ooit als instructeur aan Sandhurst had gewerkt. En hij had ook nooit achter de vijandelijke linies in Angola gevochten. Volgens een woordvoerder van het Britse leger had Woodall een functie bij de loonadministratie.

Woodall loog ook over de namen die hij had laten opnemen in de Everest-klimvergunning vers trekt door het Nepalese ministerie van toerisme.*

≡ Alleen klimmers die op de officiële vergunning vermeld staan – voor de prijs van tienduizend dollar per persoon – mogen boven het basiskamp klimmen. Op de naleving van deze regel wordt streng toegezien en overtreders wachten hoge boetes en uitzetting uit Nepal.

Vanaf het begin had hij gezegd dat zowel Cathy O’Dowd als Deshun Deysel op de vergunning vermeld stond en dat de uiteindelijke keuze van de vrouw die zou worden uitgenodigd voor het klimteam in het basiskamp zou worden gemaakt. Nadat hij de expeditie verlaten had ontdekte De Klerk dat O’Dowd wel op de vergunning stond, evenals Woodalls 69 jaar oude vader en een zekere Tierry Renard (een Fransman die Woodall 35.000 dollar had betaald om mee te mogen met het Zuid-Afrikaanse team), maar Deshun Deysel – het enige zwarte lid nadat Ed February had opgegeven – niet. Volgens De Klerk gaf dit aan dat Woodall helemaal nooit van plan was geweest Deysel de berg te laten beklimmen.

Om de zaak nog erger te maken, had Woodall voordat ze uit Zuid-Afrika vertrokken De Klerk – die getrouwd is met een Amerikaanse en een dubbele nationaliteit heeft – gewaarschuwd dat hij niet aan de expeditie mocht deelnemen tenzij hij erin toestemde Nepal op zijn Zuid-Afrikaanse paspoort binnen te gaan. ‘Hij maakte zich hier erg druk over,’ herinnert De Klerk zich, ‘omdat we de eerste Zuid-Afrikaanse Everest-expeditie waren en zo. Maar nu is gebleken dat Woodall zelf geen Zuid-Afrikaans paspoort heeft. Hij is niet eens een Zuid-Afrikaans staatsburger – de man is een Brit en hij kwam Nepal binnen op zijn Britse paspoort.’

Woodalls talrijke leugens veroorzaakten een internationaal schandaal, dat de voorpagina’s van kranten in het gehele Britse Gemenebest haalde. Toen de negatieve persberichten langzaam tot hem doordrongen, negeerde de megalomane leider de kritiek en isoleerde zijn team zoveel mogelijk van de andere expedities. Hij verwijderde ook reporter Ken Vernon en fotograaf Richard Shorey van de Sunday Times van de expeditie, ofschoon Woodall in ruil voor financiële steun van de krant met de Sunday Times was overeengekomen dat de twee journalisten ‘de expeditie te allen tijde mochten vergezellen’ en dat het niet nakomen van deze afspraak ‘gelijk zou staan aan contractbreuk’.

De hoofdredacteur van de Sunday Times, Ken Owen, was op dat moment juist met zijn vrouw onderweg naar het basiskamp, in het kader van een trektocht die juist zo was georganiseerd dat hij zou samenvallen met de Zuid-Afrikaanse Everest-expeditie. Deze trektocht werd geleid door Woodalls jonge Franse vriendin Alexandrine Gaudin. In Pheriche hoorde Owen dat Woodall zijn verslaggever en fotograaf de laan uit had gestuurd.

Verbijsterd stuurde hij een briefje naar de leider van de expeditie waarin hij uitlegde dat de krant niet van plan was Vernon en Shorey terug te trekken en dat hij de journalisten opdracht had gegeven zich weer bij de expeditie te voegen. Toen Woodall dit bericht ontving werd hij woedend en haastte zich van het basiskamp naar Pheriche om Owen onder handen te nemen.

Volgens Owen vroeg hij Woodall in de confrontatie die volgde op de man af of Deysels naam op de vergunning stond. Woodall antwoordde: ‘Daar heb je niets mee te maken.’

Toen Owen suggereerde dat Deysel niet meer was dan een ‘symbolische zwarte vrouw om het team een pseudo-Zuid-Afrikaans tintje te geven’, dreigde Woodall zowel Owen als zijn vrouw te vermoorden. Op een gegeven moment verklaarde de overspannen expeditieleider: ‘Ik ruk je verdomde kop eraf en ram hem in je reet.’

Kort daarna keerde de journalist Ken Vernon terug in het Zuid-Afrikaanse basiskamp – een gebeurtenis waarvan hij allereerst verslag deed via Rob Halls satellietfax – maar daar kreeg hij al snel ‘van een grimmig kijkende Ms. O’Dowd te horen dat hij ‘niet welkom’ was in het kamp’. Zoals Vernon later in de Sunday Times schreef:

Ik zei tegen haar dat zij het recht niet had mij de toegang te ontzeggen tot een kamp waar mijn krant voor betaald had. Toen ik haar een beetje onder druk zette zei ze dat ze de ‘instructies’ van Mr. Woodall uitvoerde. Ze zei dat Shorey ook al uit het kamp gegooid was en dat ik zou volgen want ik zou er geen voedsel of slaapplaats krijgen. Mijn benen waren nog beverig van het lopen en voordat ik besloot of ik tegen het verbod in zou gaan of zou vertrekken vroeg ik om een kop thee. ‘No way,’ was het antwoord. Ms. O’Dowd liep naar de sherpa-leider van het team, Ang Dorje, en zei hoorbaar: ‘Dit is Ken Vernon, een van de mensen waar we je over hebben verteld. Je mag hem op geen enkele manier helpen.’ Ang Dorje is een sterke, gedrongen boom van een kerel en we hadden samen al menig glas Chang, het pittige plaatselijke bier, gedronken. Ik keek hem aan en zei: ‘Zelfs geen kop thee?’ Het strekt hem tot eer dat hij in de beste traditie van sherpa-gastvrijheid Ms. O’Dowd aankeek en ‘Gelul’ zei. Hij greep me bij de arm, trok me de etenstent in en gaf me een mok hete thee en een bord met koekjes.

Na wat Owen beschreef als zijn ‘bloedstollende woordenwisseling’ met Woodall in Pheriche was de redacteur ‘overtuigd…dat de sfeer russen de leden van de expeditie vergiftigd was en dat de journalisten van de Sunday Times, Ken Vernon en Richard Shorey, in levensgevaar zouden kunnen zijn’. Daarop gelastte Owen Vernon en Shorey terug te keren naar Zuid-Afrika en publiceerde de krant een verklaring waarin zij verklaarde dat zij de expeditie niet langer sponsorde.

Aangezien Woodall het geld van de krant al had ontvangen, was deze actie enkel een symbolisch gebaar dat bijna geen invloed op Woodalls activiteiten op de berg had. Hij weigerde het leiderschap van de expeditie op te geven of een of ander compromis te sluiten, zelfs niet toen hij een brief van president Mandela ontving, die dringend om verzoening vroeg omdat het een zaak van nationaal belang betrof. Woodall hield koppig vol dat de beklimming van de Everest zou doorgaan zoals gepland, en met hem als onbetwiste leider.

Terug in Kaapstad nadat de expeditie uiteen was gevallen beschreef February zijn teleurstelling. ‘Misschien was ik naïef,’ zei hij met een stokkende stem. ‘Maar ik had aan mijn jeugd een haat tegen de apartheid overgehouden. Het beklimmen van de Everest met Andrew en de anderen zou een geweldig symbool geweest zijn om te laten zien dat het oude systeem verslagen was. Woodall had geen interesse in de geboorte van een nieuw Zuid-Afrika. Hij nam de dromen van de gehele natie en misbruikte ze voor zijn eigen egoïstische doeleinden. Het besluit de expeditie te verlaten was de moeilijkste beslissing van mijn leven.’

Met het vertrek van February, Hackland en De Klerk had geen van de klimmers die nog overbleven in het team (behalve de Fransman Renard, die zich alleen maar bij de expeditie had gevoegd om vermeld te worden op de vergunning en die onafhankelijk van de anderen met zijn eigen sherpa’s klom) meer dan een minimum aan alpiene ervaring. Ten minste twee van hen, zegt De Klerk, ‘wisten niet eens hoe ze hun stijgijzers aan moesten doen’.

De Noorse solist, de Taiwanezen en vooral de Zuid-Afrikanen waren herhaaldelijk onderwerp van gesprek in Halls etenstent. ‘Met zo veel onbekwame mensen op de berg,’ zei Rob op een avond laat in april met een nadenkende blik, ‘denk ik dat de kans klein is dat we dit seizoen doorkomen zonder ongelukken daarboven.’