16
Kolonel Kawaisji had het adres aan Tetsoeko gegeven die zich belast had met de leiding, dwars door het slapende Tokio heen. Hubert merkte plotseling op:
Maar we zijn hier in Köjimatsji!
Ja, antwoordde de jonge vrouw, ik denk dat dit niet ver van de woning van mevrouw Davidson is.
Ze vonden het al gauw. Het flatgebouw stond in de straat ernaast, op honderdvijftig meter van het appartement van Eva. Hubert bedacht dat een van zijn vermoedens nu eigenlijk waardeloos was geworden. Als Morton daar woonde, hoefde zijn aanwezigheid in deze wijk in het geheel geen verbazing te wekken.
Tetsoeko bleef in de auto zitten. Hubert stapte uit. De rust was weergekeerd in de buurt en de politieagenten waren vertrokken. Misschien hadden ze het lijk al meegenomen. Hij ging het gebouw binnen. In de hal hing een lijst met de namen van de bewoners. Morton: 3de etage, appartement nr. 36. Hubert nam de lift.
Hij was niet gewapend en daar had hij wel even spijt van, maar hij was vastbesloten zich niet te laten verrassen. Met zijn duim op de bel wachtte hij…
Lang. Morton scheen een vaste slaper te zijn; of hij wilde niet opendoen. Het ganglicht ging automatisch uit. Hubert deed het weer aan en belde opnieuw.
Hij bekeek het slot en overwoog net de mogelijkheden om het te forceren met de povere middelen waarover hij beschikte, toen de lift naar beneden gehaald werd.
Zou het Tetsoeko zijn die hem voor een of ander gevaar kwam waarschuwen? Erg onwaarschijnlijk. In ieder geval waren er twaalf etages in het gebouw en het zou wel heel toevallig zijn als de nieuw aangekomene juist op de derde zou uitstappen. Hubert besloot te blijven waar hij was en de gebeurtenissen af te wachten.
Het duurde niet lang. De lift kwam omhoog en stopte precies op de derde verdieping. Hubert liep de overloop op, met de bedoeling de lift weer naar beneden te nemen, alsof hij net terugkwam van een bezoek aan een van de huurders.
Hallo, riep hij. Ik was gekomen om u te spreken. Verbaasd fronste de dikke man zijn zware wenkbrauwen en zei onvriendelijk:
-Nou, u houdt er ook rare uren op na om de mensen te komen bezoeken.
Mogelijk, gaf Hubert toe.
Herbert Morton deed de deur van zijn appartement open.
Gaat u binnen.
Hubert stapte de drempel over. Morton deed het licht aan. Hij stond in een tamelijk luxueus gemeubelde zitkamer, waarin een grote wanorde heerste.
Ga zitten als u ergens plaats kunt vinden, bromde Morton. Hubert gaf er de voorkeur aan te blijven staan. Hij had er geen idee van hoe die dikzak de zaak op zou nemen.
-‘n Whisky?
Nee, dank u, antwoordde Hubert, ik drink nooit tijdens mijn werk.
Morton verstijfde.
O, dus u bent hier in verband met uw werk? -Ja.
waar gaat het over?
Eva Davidson is vannacht vermoord, en ik zou graag willen weten waar u nu net vandaan komt.
Het bolle gezicht van Morton werd langzamerhand donkerrood.
En u durft mij die vraag te stellen?
-Ja, die vraag stel ik u. Ik voeg eraan toe dat ik u omstreeks twee uur vannacht in uw wagen heb zien wegrijden toen ik juist thuis kwam alvorens het lijk te ontdekken.
Morton aarzelde. Hubert dacht dat hij ging proberen hem de deur uit te gooien. Daarop ontspande de atmosfeer zich aanmerkelijk.
Alles wel beschouwd, jonge man, kan ik u ook wel het antwoord geven… Toen u me zag wegrijden, was ik op weg naar Babcock die me had laten roepen. En ik kom nu net bij hem vandaan. Als u het soms wilt controleren …
Hij wees naar de telefoon. -Welk nummer?
Een beetje verbaasd antwoordde Morton:
Hij is op zijn bureau. Nou, u hebt wel vertrouwen…
Ik vertrouw niemand.
Hubert draaide het nummer. Babcock nam op. Na zich gemeld te hebben vroeg Hubert:
Is het waar dat Morton zo juist bij u is weggegaan? -Ja, waarom?
En had u hem gevraagd naar u toe te komen?
Ja, even voor tweeën. Waarom?
Nergens om. Eva is dood, gewurgd. Ik ben op zoek naar de moordenaar…
Maar voor de duivel, je denkt toch niet dat… Hubert legde de telefoon weer op de haak.
Klopt, zei hij, terwijl hij Morton aankeek. Maar ik heb u nog een paar andere vragen te stellen.
Ik beloof niet erop te zullen antwoorden.
Als u mij niet antwoordt, zult u anderen moeten antwoorden en dat zal misschien nóg onaangenamer zijn.
Morton’s enorme gezicht werd opnieuw paars.
Je begint me te vervelen, mannetje. Ik ga je de deur uitzetten. -Probeer het maar, zei Hubert, en zijn stem was gevaarlijk zachtaardig.
De ander trok bij. Een beetje kortademig en met in zijn kleine varkensoogjes een glimp van ongerustheid.
Laten we nu maar eens kalm praten. Wat wilt u nu eigenlijk? stamelde hij.
Ik wil weten waarom u Eva een alibi hebt gegeven voor die nacht toen er een Japanner werd doodgereden, waarschijnlijk met haar auto.
Morton werd bleek.
Hoe … Hoe weet u dat?
Doet er niet toe.
Het was waar. Ze had de nacht doorgebracht… in mijn gezelschap.
-U zult me nooit wijs kunnen maken dat zó’n aardig meisje met een varken als u naar bed is gegaan. Dat zou werkelijk té onzedelijk zijn. Ditmaal ontplofte Morton.
U beledigt me! Weet u wel wie ik ben? Ik kan u aan de dijk laten zetten, mannetje, als een ventje van niks! Opgeruimd! Weggespoeld!
Hubert kwam twee stappen naar voren en gaf hem twee oorvegen. Pang! Pang! Heen en terug.
-Is het nou uit met die stomme streken? gromde hij. Antwoord! Waarom hebt u haar dat alibi gegeven? Meneer Herbert J. Morton had nog nooit van zijn leven een paar oorvegen gehad. Hij leek even op een opgeblazen gummipop waar de lucht uit wegliep. Precies, wat Hubert gehoopt had, die dikwijls opgemerkt had hoe mannen in hoge positie, maar zonder karaktervastheid, gemakkelijk van hun stuk te brengen waren door een ruwe aanval op hun uiterlijke waardigheid.
-Wacht nou even, stotterde Morton. Laat me nu even met rust, dan zal ik het u uitleggen; ik dacht niet dat ik er kwaad mee deed. Hubert drukte hem neer in een fauteuil die kraakte onder de schok.
Ik luister.
Ze had me gezworen, dat het een ongeluk was.
Dus: zij was het dus geweest die de man had overreden. Hubert zei in gedachten tot zich zelf dat hij de laatste paar uur heel wat lelijke dingen ten laste van Eva Davidson had gehoord.
Ze wilde niet naar de gevangenis. Sedert kort waren de Amerikaanse onderdanen voor bepaalde delicten onderworpen aan de Japanse rechtbanken, en dat was hier het geval. Ik… Ik voelde erg veel voor Eva, en ze had me beloofd met me te trouwen zodra ze gescheiden zou zijn. Ik had ongelijk toen ik deed wat ze vroeg. Ik weet het. Ik had het niet moeten doen. Maar ik kon haar niet weerstaan. Als ze me aankeek met die grote ogen …
Genoeg! donderde Hubert.
Hij wist heel goed hoe dat toeging en hij wilde liever niet voelen hoe het mes in de wond werd omgedraaid.
En ik moet nu veronderstellen dat ze met die geschiedenis gechanteerd werd?
Ja, erkende Morton. Maar het was onmogelijk te zeggen.
Dus, dat overspel dat ze gepleegd zou hebben, was een vinding van u?
-Ja…
Hij boog zijn hoofd en vervolgde:
Ik wist dat Eva dood was, toen u dacht, dat het nieuws voor mij was. De Japanse politie had de dienst gewaarschuwd terwijl ik bij Babcock was. De Japanse politie gelooft dat u de moordenaar bent en is naar u op zoek.
Dat weet ik, zei Hubert en wierp ondanks zich zelf een blik op de deur.