15

Achter het stuur van de Chevrolet gezeten, reed Hubert langzaam langs het flatgebouw, zonder een plekje te vinden om te parkeren. Hij nam daarom de eerste zijstraat rechts en kon de wagen ten slotte op honderd meter van de kruising neerzetten. Hij ging te voet terug, snel lopend, toen zijn aandacht getrokken werd door een Oldsmobile die van de overzijde van de straat wegreed. Er stond daar een lantaarn en Hubert herkende de chauffeur duidelijk. Het was Herbert Morton, de chef van Eva.

Wat deed die om twee uur in de nacht zo dicht bij de woning van zijn gewaardeerde medewerkster? Hubert had het graag gehoord, maar de personeelschef van de c.i.a.-diensten in Tokio had hem niet gezien en was snel weggereden. Hubert ging het gebouw binnen, nam de lift en stond voor de deur van het appartement. Hij was hard en vastberaden. Eva Davidson had hem flink voor de gek gehouden, maar nu was het afgelopen. Hij kwam nu de rekening aanbieden. Hij deed de deur met zijn sleutel open. In de gang was het donker. Hij maakte licht. Eva zou zeker slapen, en misschien lag ze wel heerlijk te dromen. Het ontwaken zou wreed zijn. In de zitkamer was evenmin licht. Hij liep verder. Zijn rubber zolen maakten geen lawaai. Hij duwde voorzichtig de op een kier staande slaapkamerdeur open en maakte licht. Eva Davidson lag daar, dwars over het omgewoelde bed, alleen gekleed in een roze nylon nachthemd, dat praktisch niets van haar naaktheid verborg. Haar gezicht, naar de deur gekeerd, was afschuwelijk om te zien: opgezet, paars, uitpuilende ogen,

de tong onmatig gezwollen uit de mond hangend. Blauw aangelopen vlekken in haar hals lieten geen enkele twijfel over. Eva Davidson was dood, gewurgd.

Hubert leunde tegen de post van de deur en stond een lang moment onbeweeglijk en verstijfd, terwijl hij met moeite ademhaalde. In gedachten beleefde hij weer de laatste minuten die ze samen hadden doorgebracht. Hij zag haar weer, een beetje dronken, erg verliefd en … geneigd tot vertrouwelijke mededelingen. Wat had ze hem toch willen zeggen? Toen was er iets tussenbeide gekomen, en …

Hij hield op met nadenken. Hij werd door ontroering overmand. Hij was erg verliefd geweest op deze betoverende vrouw. Het laatste half uur had hij geloofd dat ze hem een liefdeskomedie had voorgespeeld, om hem des te beter in de val te lokken: maar nu, nu was hij daar niet meer zo zeker van. Hij ging op het bed toe en bedekte het afschuwelijke gezicht met een punt van het laken, en daarna het hele lichaam. Zijn handen beefden. In de zitkamer schonk hij zich een glas whisky in, dat hij in éen teug leegdronk.

De alcohol gaf hem de zweepslag die hij nodig had. Zijn hoofd werd weer helder en het zien van de whiskyfles deed hem aan meneer Kimiko Yamanaka denken die hij, toen hij zelf vertrok, in gezelschap van Eva had achtergelaten. Maar op dat ogenblik was Eva nog aangekleed, terwijl de moordenaar haar later overvallen had, toen ze uitgekleed op bed lag. Ze moest vergeten hebben de grendels voor de deur te schuiven, en de man was binnengekomen met de sleutel die hij in zijn bezit had en die hij ook al gebruikt had om de Japanner te komen wurgen in de nacht van donderdag op vrijdag. Want, en daarover bestond bij Hubert geen twijfel, de beide misdaden waren door dezelfde moordenaar gepleegd. Hij keerde naar de slaapkamer terug en begon Sherlock Holmes te spelen, dat wil zeggen alles nauwkeurig te onderzoeken,

in de hoop een aanwijzing te vinden… Hij vond niets dat de moeite waard was en ging de badkamer binnen. Alles volkomen schoon, het mandje voor de gebruikte gezichtstissues was leeg. Dat detail trof hem wel als iets ongewoons, maar een conclusie kon hij er niet uit trekken.

Hij kon hier onmogelijk blijven. De politie waarschuwen? Natuurlijk niet. De agenten zouden beginnen met hem in de bak te stoppen en zouden daarna pas om opheldering vragen. Het beste was Babcock op de hoogte te brengen en hem op te schepen met dit nieuwe lijk.

Hubert ging weer naar het bed en lichtte het laken op om nog een laatste blik te werpen op het gezicht waar hij zo van gehouden had en dat nu totaal misvormd was. Er waren tranen uit haar ogen gesprongen, die lange strepen ogenzwart over haar wangen getrokken hadden. Hij liet het laken weer terugvallen en probeerde zich te herinneren…

Toen hij haar verlaten had, was ze niet zo erg dronken, alleen net voldoende om sentimenteel te worden en om tot iedere prijs alles op te willen biechten. Ook scheen ze niet doorgegaan te zijn met drinken nadat hij haar alleen achtergelaten had. En de fles waaruit hij zoëven een glas genomen had was nog praktisch even vol als bij zijn vertrek …

Hij ging naar de hangkast toen de bel van de voordeur weer overging. Hij schrok als een kwajongen die op heterdaad betrapt wordt. Zijn hart klopte hevig. Wie kon er zo laat in de nacht bellen?

Hij besloot niet open te doen en liep op zijn tenen de gang in om er het licht uit te doen, zodat de onwelkome gast de lichtstreep onder de deur niet kon zien als het automatische licht op de overloop uit zou gaan.

Er werd wéér gebeld, hardnekkig. Hubert bedacht opeens dat hij de lift niet had horen aankomen. Was die onverwachte bezoeker dan langs de trap gekomen? Tenzij hij van boven gekomen was, want het kon ook die eeuwige meneer Kimiko Yamanaka zijn, dronken en zich natuurlijk van geen tijd bewust, die weer eens om een fles whisky kwam bedelen … Aan de andere kant van de deur fluisterende stemmen. Een gesprek. Er waren er meerdere. Iemand beukte met zijn vuist op de deur en schreeuwde in het Engels. -Doe open! Politie!

Hubert’s adem stokte. Waarom was hij hier ook zo lang gebleven? Had hij dat niet kunnen voorzien? Hij was doodmoe geweest, dat was waar, maar hij had zich ook vergist er nu ook op verkeken door het vorige geval, met die Japanner, toen de moord niet door de komst van de politie gevolgd was, en hij dat toen wél had verwacht.

Er werd een sleutel in het slot gestoken. Ze hadden in het voorbijgaan de nachtwaker van het gebouw zeker meegenomen, met zijn loper.

Nu was het te laat de grendels ervoor te schuiven. Hubert knipte het licht weer aan en ging de tegenpartij tegemoet.

Goedenacht! zei hij bij het zien van de Japanse politieagenten die het halletje binnenkwamen. Ik heb met ongeduld op jullie gewacht.

Een klein mannetje in jacquet en streepjesbroek, vroeg kortaf:Hebt u ons geroepen?

Inderdaad, bevestigde Hubert met een ijskoud gezicht.

Waarom deed u dan niet open?

Ik was bang dat het de moordenaar was. Ik ben ongewapend.

Waar is het lichaam?

Hierheen. Als u mee wilt gaan.

Hij bracht ze tot aan de drempel van de slaapkamer en ging opzij om ze te laten passeren. Er waren er vijf, van wie twee in uniform. Ze gingen om het bed heen staan, terwijl de kleine man in jacquet, waarschijnlijk de commissaris, het laken met grote tegenzin optilde …

Hubert wierp een blik over zijn schouders, in de richting van de voordeur die wagenwijd open was blijven staan. De weg scheen vrij. Ze stonden allemaal geboeid naar het gruwelijke schouwspel te staren dat de commissaris ontbloot had. Het was nu of nooit…

Met een paar snelle geruisloze stappen was Hubert op de overloop en rende met gebogen hoofd de trappen af, bij iedere bocht de leuning grijpend, om te profiteren van de middelpuntvliedende kracht. Hij matigde zijn snelheid op de eerste verdieping en trok een onschuldig gezicht bij het afdalen van de laatste treden. Wat hem goed van pas kwam. Want in de hal had een agent in wit uniform de wacht betrokken. Hubert groette hem met een vriendelijk hoofdknikje. De ander aarzelde, maar liet hem passeren. Hubert moest zich inhouden om niet te gaan hollen zodra hij op het trottoir was aangekomen.

Hij liep stevig door tot aan de hoek van de straat en slaakte een zucht van verlichting toen hij de hoek van het flatgebouw om ging. De politieagenten zouden zijn verdwijning nu wel opgemerkt hebben, de jacht zou nu wel geopend worden en deze stadswijk zou daardoor ongezond voor hem worden. Hij had besloten de Chevrolet weer te nemen om er zo snel mogelijk vandoor te gaan; ergens in het centrum zou hij hem dan wel aan zijn lot overlaten.

Hij zag de wagen staan en haalde zijn sleutels te voorschijn. Toen liep er een rilling over zijn rug, nog vóór hij zelfs gehoord had dat er iemand achter hem aan rende… Hubert vond onmiddellijk zijn zelfbeheersing terug. Die lichte voetstapjes konden alleen maar van een vrouw zijn. Hij draaide zich om en herkende Tetsoeko.

Wat doe jij hier?

Ze greep zich aan hem vast, buiten adem.

Ik… ik ben je gevolgd, omdat…

Hij herinnerde zich het dringende gevaar dat hem bedreigde en dreef haar naar de auto.

Vlug. De politie zit me achter m’n vodden.

Hij herhaalde, niet zeker of ze hem wel goed begrepen had.

De politie zoekt me. Ik zal het je wel uitleggen.

Ze stapte zonder tegenspreken in en hij startte in recordtijd. Enkele seconden later, terwijl de wagen vol gas voortstormde, kondigde hij aan:

Eva Davidson is dood, gewurgd.

-Door jou? vroeg de jonge Japanse kalm. Ik vermoedde het wel en daarom ben ik …

Welnee, niet door mij, gekkin!

Hij trachtte zich op slag te verbeteren:

Neem me niet kwalijk, Tetsoeko, ik ben erg zenuwachtig. -Geeft niet.

Hij wachtte nog een ogenblik, voor hij verder ging: -Ze is tijdens mijn afwezigheid vermoord. Gewurgd, net als die collega van je. Ik was bezig na te gaan of de moordenaar geen sporen had achtergelaten, toen de politie kwam.

Wie had ze geroepen?

Ik niet, ofschoon ik hun dat wel gezegd heb om de tijd te hebben om ervandoor te gaan.

Dan was het natuurlijk de moordenaar.

Dat heb ik je niet ingefluisterd.

Hij dacht opeens aan Herbert Morton, de chef van Eva, die hij had zien wegrijden achter het stuur van zijn auto, juist toen hijzelf kwam aanrijden. Was dat niet wat vreemd?

Je hebt natuurlijk heel veel verdriet, fluisterde Tetsoeko. Verbaasd keek hij haar even vluchtig van terzijde aan.Waarom?

De kolonel had me verteld dat je verliefd was op die vrouw. Hubert trok een lelijk gezicht, ‘n Pijnlijke reputatie.

Ik vond haar erg sympathiek, antwoordde hij, maar verliefd

was ik niet op haar. Maar aangezien ik moest doorgaan voor haar man, deed ik natuurlijk alsof___

O juist!

Luister nu, Tetsoeko. Binnen vijf minuten is de hele politie van Tokio in opschudding en naar mij op zoek. Het is mogelijk dat ze het bestaan van deze wagen kennen. Wijs me nu ergens een schuilplaats, het doet er niet toe waar…

Ze nam zelfs niet eens de tijd om na te denken.

Dan gaan we naar mijn dienst, zei ze. Ik geloof dat kolonel Kawaisji op z’n bureau is.

Op dit uur?

-Hij werkt dikwijls ‘snachts. Hij zegt dat hij dan tenminste met rust gelaten wordt.

Hubert’s hersens werkten op topsnelheid. Alles welbeschouwd was de zetel van de Japanse veiligheidsdienst wel de beste plaats waar hij zich voor de Japanse politie kon verbergen. En misschien zou Kawaisji ditmaal meer bereid zijn tot samenwerking dan de eerste keer.

Dat doen we, besloot hij. Zij wees hem de weg.

Hubert was verbaasd kolonel Kawaisji in een bruin zijden kimono aan te treffen. Toen de begroetingsformaliteiten ten einde gebracht waren, begon de Japanse officier over koetjes en kalfjes te praten, over het weer en over de eerste kerseboom die in zijn tuin in bloei stond.

Tetsoeko was een beetje achteraf gaan zitten, zich bewust van haar ondergeschikte positie als vrouw en van het oppergezag van de man. Tegenover Hubert gedroeg ze zich betrekkelijk vrij en natuurlijk; maar in het bijzijn van een man van haar eigen ras zou ze haar mond alleen maar opendoen om te antwoorden op de vragen die men haar wilde stellen. Zodra hem dit mogelijk leek, bracht Hubert de zaak waar het

om ging op het tapijt en bracht zijn gesprekspartner in het kort op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Spoedig kwam hij bij de ontdekking van het lijk van Eva Davidson, en, daar hij zich herinnerde wat Tetsoeko hem had verteld over Kawaisji’s mening omtrent zijn verhouding tot Eva, probeerde hij zijn stem zo neutraal mogelijk te laten klinken. Ten slotte bracht hij naar voren:

Babcock heeft me verteld dat u een vertaling van uw dossier had laten klaarmaken.

Onverstoorbaar stemde de Japanner met een lichte hoofdknik in.

Dat is juist. Ik heb het net doorgelezen en ik kan u er het een en ander uit vertellen.

Als u zo goed wilt zijn.

Nu dan: verleden jaar, tegen het eind van oktober, was een van onze agenten op het spoor gekomen van een spionageorga-nisatie die op ons grondgebied voor eigen rekening scheen te werken en de inlichtingen die ze konden bemachtigen aan de meest biedende verkocht. Al wat we te weten konden komen was dat aan het hoofd van die organisatie een uiterst behendige Koreaan stond, die we nimmer hebben kunnen identificeren. Hier pauzeerde de Japanner even. Hij zat volkomen onbeweeglijk, zijn handen begraven in de wijde mouwen van zijn kimono.

De agent over wie ik u sprak, was op het punt die man te ontmaskeren, toen hij de dood vond bij een ongeluk, overreden door een auto. Dat ongeval vond plaats in de Köjimatsji-wijk, in het holst van de nacht. Het slachtoffer stierf niet onmiddellijk. Alvorens zich bij z’n voorvaderen te voegen had hij nog de tijd op het asfalt, met een vinger in z’n eigen bloed gedoopt, het kentekennummer van een motorvoertuig te schrijven. We dachten dadelijk dat dit het nummer was van de wagen die hem overreden had.

Nieuwe pauze. De kolonel hield ervan zijn effecten uit te buiten.

De auto die onder dat nummer ingeschreven stond, was een zwart-gele Chevrolet die aan mevrouw Eva Davidson toebehoorde.

Dit had Hubert wel verwacht, maar hij bleef even onverstoorbaar als een Japanner van de oude school. En wat hebt u toen gedaan, vroeg hij, op volkomen natuurlijke toon.

De Japanner wierp hem een felle blik toe. -Toen we te weten kwamen dat die jonge vrouw werkzaam was bij de diensten van het Amerikaanse leger, vonden we dat een beetje vervelend. Tóch hebben we haar gevraagd wat ze had uitgevoerd in de nacht van… van het ongeluk. Ze gaf ons een volkomen waterdicht alibi op. We hebben haar wagen discreet laten onderzoeken, maar dat heeft niets opgeleverd, misschien wel omdat het onderzoek al te discreet had plaatsgevonden.

Omdat u, niettegenstaande dat alibi, tóch nog geloofde dat…

Mevrouw Davidson had ons een alibi voor haar persoon gegeven, maar niet voor haar auto. Aangezien de wagen gewoonlijk ‘s nachts buiten bleef staan, kon hij, buiten haar weten, door een derde gebruikt zijn.

Gaf ze dat toe, of zijn dit uw persoonlijke gevolgtrekkingen? -Ze gaf het toe. Mevrouw Davidson was héél intelligent, neemt u dat maar van me aan. Kortom, de zaak heeft ons niet losgelaten. Ik veronderstel dat het met u net zo het geval is, maar bij ons is het zo dat we niet graag zien dat onze agenten vermoord worden zonder dat we de reden kennen.

Het viel Hubert plotseling op dat de Japanner zich sinds het begin van het gesprek zeer correct uitdrukte, zonder ‘slang’; misschien bij wijze van beleefdheid tegenover Tetsoeko.

We hebben Eva Davidson dus in de gaten gehouden. Maandenlang hebben onze agenten elkaar afgelost om haar te volgen, dag en nacht. Ze kon niets doen of we wisten het meteen …

-En toen?

Kawaisji draaide even zijn hoofd in de richting van Tetsoeko en wendde zich toen weer tot Hubert.

En toen? Niets. Ze scheen zich onberispelijk te gedragen; ze ging slechts om met een beperkt aantal landgenoten. Geen enkele verdachte relatie met Aziaten. Kortom, we waren juist van plan de zaak als afgesloten te beschouwen, toen ik het idee kreeg het met een kleine provocatie te proberen..,. Kimoera heeft het u al uitgelegd. Hij is naar haar woning gegaan, beweerde dat hij op de hoogte was van haar geheim, en eiste zekere inlichtingen waarvoor hij zou betalen. We waren er bijna zeker van dat ze hem de deur zou wijzen. Wat ze bepaald gedaan zou hebben als haar geweten absoluut zuiver was. Maar…

Maar hij kreeg vat op haar.

-Ja. Niet helemaal, want daarna heeft ze geprobeerd tijd te winnen, maar toch voldoende om ons tot de overtuiging te brengen dat er werkelijk iets met haar aan de hand was. Beheerst vroeg Hubert:

Wat was Eva’s alibi voor de nacht… van het ongeluk? Kolonel Kawaisji zuchtte, en verklaarde met neergeslagen ogen:

Het alibi van Eva Davidson heette Herbert Morton. Hubert hield zijn adem in. Weer die Herbert Morton.

En wat voor soort alibi?

Morton is ons persoonlijk komen zeggen, onder geheimhouding, dat hij die hele nacht samen geweest was met Eva Davidson, bij haar thuis.

Hubert slikte moeilijk, zijn mond was droog. Eva met dat dikke

varken … Vuil en gemeen! Maar de sarcastische opmerkingen van James Kennedy hadden hem toch op dat spoor kunnen brengen, als hij niet gehypnotiseerd was geweest door die mooie, grote ogen van die meid …

-Ik begrijp nu uw terughoudendheid bij ons eerste onderhoud …

De Japanner boog.

Denkt u zich nu in onze plaats. Meneer Morton had een belangrijke functie bij de Amerikaanse diensten en beschermde die vrouw. We moesten dus wel op onze tenen lopen … wilden we verder komen. We dachten in de nacht van donderdag op vrijdag handelend te kunnen optreden, enkel en alleen omdat we overtuigd waren dat u inderdaad meneer Davidson was en dat u samen met uw vrouw in het complot zat. Toen Babcock ons daarna vertelde wie u in werkelijkheid was, bevonden we ons in een heel vervelende positie… Voor ons was het duidelijk dat die vrouw u met opzet tegen ons in het vuur gebracht had, dat wil zeggen tegenover meneer Kimoera, die voor haar een onmiddellijk gevaar betekende. Ze hoopte waarschijnlijk dat er een incident zou plaatsvinden, en dat u hem zou doden.

Ik vraag me intussen af, mompelde Hubert nadenkend, of dat geniale idee wel van haar afkomstig was.

Zonder hierop te antwoorden, trok kolonel Kawaisji een la van zijn bureau open, en haalde er een pakje uit dat in papier gewikkeld was. Hij spreidde het op zijn bureau voor zich uit.

Hier hebt u twee dingen die we bij mevrouw Davidson thuis gevonden hebben, in de nacht van donderdag op vrijdag. Hubert herkende onmiddellijk de broche-microfoon die, volgens Eva, afgerukt was door haar geheimzinnige goedgeklede Japanner, die Hubert nu kende onder de naam van meneer Kimoera. Er zat ook een vel wit papier in, aan weerszijden betikt, dat Kawaisji aan Hubert overhandigde.

De tien geboden voor de spion, van mejuffrouw Docteur, zei hij.

Hubert nam het blad papier aan, waarop enige principes overgenomen waren, opgesteld door een zekere Elisabeth Schragmüller, beter bekend onder de naam van mejuffrouw Docteur, die in het begin van de Eerste Wereldoorlog de eerste spionageschool had opgericht en wier methodes nog steeds toegepast werden door de meeste moderne spionagescholen, in de Verenigde Staten zowel als in Rusland. Hij las de tekst machinaal, want hij kende de regels uit zijn hoofd:

- ‘Laat vreemdelingen nooit merken dat u hun taal spreekt, als u wilt dat ze zich vrij blijven uiten in uw tegenwoordigheid.

‘Als u een afspraak maakt met iemand die inlichtingen moet verstrekken, laat hem dan een zo groot mogelijke afstand afleggen, bij voorkeur bij nacht. Een man die inlichtingen moet geven en die moe is, zal altijd makkelijker te behandelen zijn.

‘Laat nooit merken welke inlichtingen u in het bijzonder najaagt. Verberg die maar tussen heel veel andere vragen, en toon vooral geen vreugde, als u die eindelijk verkregen hebt. ‘Als u bepaalde cijfers moet noteren, doe het dan onder de onschuldige vorm van persoonlijke uitgaven. Als u een of ander document moet vernietigen, vergeet dan niet dat verbrand papier leesbaar kan blijven.

‘Neem nooit een geheimzinnige houding aan, behalve wanneer u een veelprater wilt uithoren over een onderwerp waarin hij specialist is.

‘Tracht bij een gesprek niet al te intelligent te schijnen. De beste spion is hij die altijd onopgemerkt blijft. ‘Verplaats u nooit zonder u ervan te overtuigen dat u niet gevolgd wordt.

‘De ideale huisvesting voor de geheim agent moet meer dan een uitgang hebben. Overleg van tevoren met uzelf hoe u eruit ontsnappen kunt. Oefen u daar vooraf in.

‘Blijf nuchter. Knoop met niemand relaties aan. ‘Laat u niet door de schijn bedriegen, of het nu vriendschappelijke of vijandige houdingen zijn van mensen die u ontmoet, of door de vermeende belangrijkheid van een inlichting.

Hubert legde het vel papier voor zich neer. Er stonden maar enkele ideeën van Elisabeth Schragmüller in die in het programma van de o.s.s. gedurende de Tweede Wereldoorlog waren overgenomen, de o.s.s. die in 1947 vervangen werd door de c.i.a.

-Je krijgt de indruk alsof er jongetjes bezig zijn oorlogje te spelen, zei hij.

Die principes zijn nog altijd van waarde, protesteerde de ander.

Maar wat ik kinderlijk vind is, zoiets bij je thuis te bewaren. Gewoonlijk bewaar je dat hier van binnen.

Hij wees met zijn vinger op zijn voorhoofd. Opnieuw was hij getroffen door dat mengsel van duivelse intelligentie en kennelijke naïviteit, dat uit deze hele zaak naar voren kwam. ‘Laat vreemdelingen nooit merken dat u hun taal spreekt…’ Eva Davidson had hem niet direct geloofd toen hij verteld had geen Japans te spreken, en daarom had ze zélf die broche-mi-crofoon van haar blouse afgetrokken. Maar waarom had ze het ding daarna mee naar huis genomen? Het was de daad van een jongen die geen afstand kan doen van een trofee waarvan hij toch wel weet dat als die bij hem gevonden wordt, hij in moeilijkheden komt. Gedragen volwassen misdadigers zich overigens niet op dezelfde manier? Hubert stond op.

Laten we het nu even samenvatten. Niettegenstaande u haar maandenlang onafgebroken in het oog hebt laten houden, hebt u haar nooit in contact gezien met een verdacht persoon… Zijn we het hierover eens?

De Japanse officier stemde met een langzame hoofdknik toe.

Maar er is toch nog een plek waar u haar nooit kon controleren, en dat was op haar kantoor, hernam Hubert.

Natuurlijk, maar…

Kawaisji hield in, en vervolgde voorzichtig:

U denkt aan… Morton?

Misschien.

Dan zou ik willen opmerken dat als Morton jullie wilde verraden ten gunste van een derde, hij absoluut geen gebruik hoefde te maken van z’n secretaresse, Eva Davidson. Alles wat die vrouw aan inlichtingen kon verkrijgen, kon Morton zich nog veel gemakkelijker verschaffen.

Hubert kwam voor het schrijfbureau staan en legde zijn hand op de ‘Tien geboden’ van juffrouw Docteur.

Het staat in die handleiding voor de kleine spion: ‘Laat u niet door de schijn bedriegen.’ In ieder geval is het nu een zaak geworden tussen Babcock en mij.

Hij kon onmogelijk met deze Japanner over de mogelijke schuld van een Amerikaans officier praten. Maar hij was ervan overtuigd dat Eva Davidson niet alleen maar op aandrang van haar eigen geweten met haar verhaal bij Babcock en de anderen aangeklopt had. Er moest iemand geweest zijn die haar opdracht gegeven had dat te doen, met een doel dat hem duidelijk voor ogen stond. Waarschijnlijk ging het erom de algemene aandacht op Eva Davidson te vestigen, haar in het volle licht te zetten, opdat de belangrijkste persoon in de schaduw zou blijven en geen aandacht zou trekken.

Wie had de jonge vrouw een alibi verschaft voor die nacht toen een agent van de Japanse veiligheidsdienst door een auto overreden was? Morton.

Wie had haar voor zijn collega’s gebracht om haar bekentenis te ondersteunen? Morton.

Wie kon ze dagelijks ontmoeten zonder dat de mannen van Kawaisji het konden constateren? Morton.

Wie had Hubert van het flatgebouw zien wegrijden toen Eva daar net vermoord was? Morton.

Bij elkaar genomen vormde dat een groot aantal vermoedens.

Ik moet naar Babcock, besloot Hubert, terwijl hij op zijn horloge keek. Z’n kantoor zal hem wel op ieder moment kunnen bereiken… Maar ik geloof niet dat ik er voorzichtig aan doe me nog langer binnen Tokio te vertonen met die wagen en met papieren bij me op naam van Mei Davidson.Dat kunnen we wel even in orde maken. Ik kan u voorlopig papieren geven en u een dienstauto lenen. Tetsoeko kan met u meegaan.

Hubert wendde zich tot de jonge vrouw:

Ben je niet te moe?

Ze glimlachte bekoorlijk en schudde ontkennend haar hoofd. Kolonel Kawaisji streek een lucifer af en stak er de sigaret mee aan, die hij tussen zijn lippen had gestoken. Hubert ging weer naar hem toe.

Hebt u het adres van Morton? vroeg hij.

Vijf of zes seconden bleef zijn gelaat onbewogen, daarna verscheen er een glimpje van een glimlach op.

Ik moest het eigenlijk niet hebben, maar…

-Ik denk dat ik hem wakker ga maken, ging Hubert verder. Via Babcock naar hem toe gaan zou misschien te veel tijd kosten.