6

Het kamertje was tamelijk klein. Niet meer dan vier matten1 groot. Bijna leeg, met uitzondering van een laag tafeltje in een hoek en een vaas bloemen in de tokonama2. Opgehangen aan het plafond, een fraaie papieren lantaarn als verlichting, met een niet al te sterk elektrisch lampje.

Hubert kreeg het koud. Hij keek de onwaarschijnlijk zware kolos aan die ze hem als bewaker gegeven hadden en zei huiverend:

Je moest me een deken geven, kerel. Je bevriest hier.

De enorme reus, die meer dan twee meter lang en meer dan 200 kilo zwaar moest zijn, antwoordde in slecht Engels:

We wachten op de grote baas. Die zal zo wel komen.

Wie is de grote baas?

Geen antwoord. Hubert had de indruk dat zij beiden alleen in het huis waren, die vleesklomp en hij. Misschien was dit het gunstige moment om van de toestand te profiteren, voordat de geheimzinnige grote baas kwam. Hij vroeg, even klappertandend:

Ben je een soemo-tori?

De man knikte bevestigend met een langzame beweging van zijn hoofd. Hubert trok een bewonderend gezicht. Hij had nog nooit de gelegenheid gehad een van die vermaarde worstelaars,

1De mat of tatami is de basismaat voor Japanse huizen. De oppervlakte varieert tussen 4 en 10 matten van gemiddeld 1,85 bij 0,95 m.

2Soort van alkoof, iets verhoogd, ondiep, maar vrij breed, waarin een schilderij of een bloemschikking, de enige versiering van de Japanse kamer.

van wie vele Japanners geloven dat ze van een speciaal ras zijn, terwijl de medici beweren dat een bepaalde onvoldoende klier-werking verantwoordelijk is voor hun reusachtige afmetingen en hun zwaarlijvigheid, van zo nabij te zien. Hubert trok huiverend zijn yoekata vaster om zich heen en begon vragen te stellen. Hij wilde het wantrouwen van het monster in slaap wiegen en zijn ijdelheid zodanig strelen dat hij onvoorzichtig zou worden. Dat zou toch niet zo moeilijk kunnen zijn…

Hij vernam in weinig tijd heel wat dingen over het ‘soemo’. In de aanvang werd het als een ritueel worstelen beschouwd, onafscheidelijk van zekere tempel-ceremoniën; later werd het geleidelijk een soort circusspel. De worstelaar vertelde nu over techniek: duwen, wringen, over het hoofd werpen, drie basisbewegingen die ieder weer in twaalf verschillende grepen onderverdeeld werden.

-Er zijn achtenveertig hoofdregels, hernam de soemo-tori na een kleine pauze.

Geschrokken viel Hubert hem in de rede.

-Dat interesseert me bijzonder. Ikzelf heb wel aan jioe-jitsoe

en judo gedaan.

De soemo-tori maakte een handgebaar en trok een verachtelijk gezicht om duidelijk te maken hoe weinig waarde hij aan die vecht-methoden hechtte.

Welke band? vroeg hij toch nog.

Hubert was zwarte band, maar hij wilde met opzet niet al te geoefend lijken, maar ook weer niet al te zwak.

Bruin.

Even stilte. Hubert waagde verder:

Ik heb me altijd afgevraagd of een goeie judoka in staat zou zijn zich vrij te maken uit een klassieke greep van een soemo-tori. Als u bijvoorbeeld uw tegenstander omvat en u tilt hem op om hem buiten de cirkel te gooien… Ik heb dat wel op de televisie gezien… Dan geloof ik persoonlijk dat ik het wel zou redden.

Een bulderlach schokte de vleesklomp. Hubert keek beledigd, zag het een ogenblik aan hoe de enorme Japanner zich van pret op de dijen sloeg, en stelde toen met een zuur gezicht voor:

Laten we het dan eens proberen! Ik wed dat u niet durft. Lachen is makkelijk genoeg!

Opnieuw een stilte. Hubert hield zijn adem in. Koud had hij het niet meer. Zou het beest erin lopen?

De soemo-tori hief zich indrukwekkend langzaam op. Hubert vreesde een ogenblik dat het kaalgeschoren hoofd, versierd met een belachelijk haarkwastje, een gat in het plafond zou stoten.

Ik wil het wel eens proberen, gromde de reus, want u lijkt me nogal verwaand. Er is nog nooit een judoka geweest die het niet aflegde tegen een soemo-tori. Dat moet u wel weten… Wat ik echter vervelend vind is, dat de grote baas niet wil dat u beschadigd wordt. Dus, als u uw beenderen voelt kraken, klop dan tweemaal, dan laat ik los. Maar wacht daar niet te lang mee.

Met een hoofdbeweging duidde Hubert op zijn voeten en polsen die gebonden waren.

Doe dat af, voor zo lang het nodig is.

De worstelaar aarzelde even. Maar hij was té zeker van zijn kracht en té verwaand om te veronderstellen dat zijn gevangene er vandoor zou kunnen gaan. Hij kwam heupwiegend op Hubert toe, viel op zijn knieën en bevrijdde hem.

Nou éen ogenblikje, zei deze, ik moet even m’n bloedsomloop weer op gang brengen.

Hij masseerde krachtig zijn enkels en zijn onderarmen, stond daarna op en deed een paar oefeningen om zich weer lenig te maken. Hij herinnerde zich de raad, honderdmaal herhaald, van zijn leraar in ‘man tegen man’ vechten op de school voor spionage in het begin van de oorlog: ‘Als je tegenover een ster-kere tegenstander staat, sla dan altijd het eerst en kies zonder pardon de beste slag. Overwegingen van loyaliteit en hoffelijkheid dienen in de geest van een goede geheim agent niet voor te komen.’

Ongelukkig genoeg kon een zeker aantal slagen op dit monster niet toegepast worden. Zijn zenuwknoop bijvoorbeeld, die door twintig centimeter vet werd beschermd, was onbereikbaar. Zijn hals eveneens. Bleef alleen zijn gezicht over, maar dit natuurverschijnsel torende dertig centimeter boven Hubert uit. Even tijd winnen om na te denken. Hubert ging door met het ‘opwarmen’ van zijn spieren onder de rustige blik van zijn reusachtige tegenstander.

Eindelijk vond hij het genoeg, ging stevig op zijn blote voeten geplant voor hem staan en zei: -Vooruit dan!

De vleesklomp begon zich langzaam te bewegen, en op die langzaamheid had Hubert gerekend. De armen, dik als boomstammen, openden zich tangvormig, gereed om zich om hun prooi te knellen.

Op het allerlaatste moment voerde Hubert zijn aanval uit. Met zó’n snelheid dat de ander zelfs geen tijd had om te reageren. De zijkant van zijn hand, gestaald door vijftien jaar oefenen, trof het gezicht van de geweldenaar met ontzettende kracht in de holte van de kaak en stootte terug als technische K.O. Met een uit het lid geslagen onderkaak begon de soemo-tori te brullen als een verdoemde. Hij hief eerst zijn handen omhoog naar zijn gezicht, en trachtte Hubert toen dood te slaan door een vuistslag die een os geveld zou hebben. Maar de wrede pijn ontnam hem negentiende van zijn capaciteiten en Hubert had het voordeel dat hij leniger en sneller was. Hij ontweek de slag en zette het gevecht voort met het omdraaien van een arm, wat zijn tegenstander ter aarde bracht.

Nu was er geen tijd meer te verliezen. Het gebrul van de kolos

kon de buurt weieens alarmeren. Hubert sprong op hem en maakte een eind aan het gevecht met een laatste slag op zijn gezicht die hem bewusteloos maakte.

Het was afgelopen. Hubert stond op, niet ontevreden over zich zelf. Hij verloor zelfs geen seconde met te bedenken wat zijn lot geweest zou zijn als hij die eerste slag gemist had. Het had geen millimeter moeten schelen …

Nu moest hij eerst de omgeving verkennen om zich, indien mogelijk, een opinie te vormen over de lui die hem ontvoerd hadden. Hij schoof een wand opzij en stond in een ander vertrek, minstens acht matten groot, met schrijftafels en archiefkasten gemeubileerd. Aan een van de wanden hing het portret van de keizer, tussen twee kalenders, een Japanse en een Amerikaanse, de ene met fijnzinnige tekeningetjes versierd, de ander met agressieve blote meisjes.

Hubert liep verder en trachtte enkele laden open te schuiven. Tevergeefs. Alles was zorgvuldig afgesloten. Hij schoof een tweede schot opzij en betrad de volgende kamer. Dezelfde afmetingen, echter maar éen schrijftafel, heel mooi, waarvan de gebeeldhouwde houten panelen, uitgevoerd in rood en goud, deden denken aan de onderbouw van zekere tempels in Nikko. Hij deed nog een stap voorwaarts en verstijfde toen, gespannen luisterend. Er naderde een auto, die snel dichterbij kwam… Hij dacht aan de grote baas, wiens komst door zijn ongelukkige bewaker was aangekondigd.

De auto stopte vlak bij het huis. Portieren werden dichtgeslagen.

Hubert aarzelde. De meest elementaire voorzichtigheid fluisterde hem in te vluchten zolang er nog tijd was. Maar aan de andere kant dreef zijn nieuwsgierigheid hem ertoe risico’s te nemen. Hij wilde absoluut weten wie in deze zaak aan de touwtjes trok…

Hij was nog aan het overwegen, toen de opeenvolgende gebeurtenissen opnieuw het besluit voor hem namen. Er werd een soort gefluister hoorbaar, dat overging in gekerm, daarna in een hartverscheurende jammerklacht en toen in een demonisch gebrul… De soemo-tori was bij kennis gekomen. Hubert had geen tijd om na te denken over de solide lichaamsbouw die deze vroegtijdige opstanding mogelijk moest hebben gemaakt. De enorme bruut kwam als een gek aanhollen, in de kennelijke overtuiging dat een snelle en onverbiddelijke wraak die snijdende pijn zou kalmeren die hij niet kon verdragen. Met zijn uitpuilende ogen en zijn scheve kaak zag hij er werkelijk schrikwekkend en afschuwelijk uit.

Hubert begreep dat zijn enige kans nu in de vlucht lag. De reusachtige worstelaar had zich éénmaal voor de gek laten houden, maar zou zeker geen tweede maal in de val lopen. Er zijn overal grenzen aan.

Een zware fauteuil, snel door Hubert in de baan van de vleesklomp geschoven, gaf hem het nodig respijt. Tweehonderd kilo komt niet zo makkelijk tot stilstand en de soemo-tori kon de hindernis niet meer ontwijken. Hubert verloor zelfs geen seconde met te kijken hoe hij over de stoel heen viel, die zo plat als een pannekoek in elkaar werd geperst. Hij sprong met gebogen hoofd door een papieren wand, waar hij heelhuids doorheen kwam en belandde ten slotte in een perk hyacinten. Hij stond op, raakte verward in zijn dunne katoenen ochtendjas en rende regelrecht op een groepje bomen toe, dat op twintig meter afstand een verleidelijke schuilplaats bood.

Er werd in het huis geschreeuwd. Er bestaat geen luidruchtiger mens dan een Japanner wanneer hij eenmaal uit zijn legendarische onverstoorbaarheid ontwaakt. Hubert had de noodzakelijkheid ingezien zo spoedig mogelijk enige afstand te scheppen tussen zijn kostbare persoon en deze ongastvrije omgeving. Hij had een auto gehoord. De chauffeur zou de sleutels weieens op

het dashboard hebben kunnen laten zitten. Op particulier terrein zou dat normaal zijn …

Hubert liep in schuin-rechtse richting, om met een wijde boog om het huis heen te komen. De nacht was tamelijk helder, wat zijn voor-en nadelen had. Hij ontdekte het chroom van een auto, daarna dat van een tweede wagen, en kon niet nalaten vrolijk binnensmonds te vloeken toen hij zijn eigen Buick herkende.

Degene, die hem gebracht had, had hem in de eerste versnelling laten staan, waardoor hij zonder schakelen weg kon rijden. Binnen drie seconden zat Hubert achter het stuur. De motor startte terstond. Hij zette de remmen los en ging over op de derde versnelling: de wagen sprong letterlijk naar voren. Hij ontstak de stadslichten. Een brede zandweg kronkelde omlaag en voerde naar een prachtige typisch Japanse tuin. Hij zag een wit hek dat gesloten was, en vond dat hij geen tijd had om uit te stappen en het open te maken; dus gaf hij iets meer gas. De nietige belemmering vloog in stukken. Instinctmatig trok Hubert zijn hoofd tussen zijn schouders en draaide het stuur. De banden gierden. Al rijdend richtte de wagen zich weer op. Op de weg aangekomen, gaf Hubert vol gas. Hij zocht meteen naar herkenningspunten om later de plek te herkennen, waarheen hij terug wilde keren, maar dan behoorlijk gekleed.

Hij had niet het minste idee van het stadsdeel waar hij zich nu bevond. Toen ze hem vanaf het hotel waarheen de lieflijke Tetsoeko hem had meegenomen in hun eigen wagen wegvoerden, hadden de drie kerels hem een kap over zijn hoofd gegooid. Hij had ze laten begaan, wel wetend dat hij neergeslagen zou worden als hij zich er tegen verzette…

Al spoedig kwam hij bij een grote verkeersweg, en een groot bord maakte een eind aan zijn onzekerheid: Hoofdkwartier Commando Verenigde Naties en Commando verre Oosten, met

daarbij een mooie pijl om de richting aan te geven. De woning van Eva Davidson was niet ver van het grote hoofdkwartier en hij kende de weg tussen die twee punten. Hij arriveerde er twintig minuten later, liet de Buick op straat staan en ging het grote gebouw binnen, de hemel biddend dat niemand hem in die merkwaardige kleding zou zien, in een te nauwe ochtendjas van gebloemd katoen, met niets, maar dan ook niets eronder…

Alles was hij kwijt: zijn horloge, zijn portefeuille, zijn pas, alles. Maar dat vond hij helemaal niet erg, met een telefoontje aan Babcock kwam dat wel in orde.

Hij ging de trap op, de lift maakte te veel lawaai naar zijn smaak. Hij had ijskoude voeten en zijn liefste wens was vóór alles een heel heet bad te nemen.

Hij bereikte de deur van het appartement en drukte het knopje van de gangverlichting weer in. Verrassing. Maar een onaangename. De deur stond half open. Hij stond stokstijf stil, stomverbaasd. Hij hield er niet van deuren open te vinden. Uit ervaring wist hij dat hem dan aan de andere zijde steeds vervelende dingen wachtten.

Nadenkend krabde hij op zijn hoofd, wat hem soms hielp. Daarop hoorde hij stemmen die naderbij kwamen; geruisloos sprong hij naar de trap om de verdieping erboven te bereiken. Ze spraken zacht en in het Japans, twee redenen waarom Hu-bert er niets van kon begrijpen. Hij waagde voorzichtig een oogje over de trapleuning heen, en… zag de drie kerels die hem opgewacht hadden toen hij zich gereed maakte om een weldoend Japans bad te nemen …

Die knullen begonnen vervelend te worden. Hubert brandde van verlangen hun dit aan hun verstand te brengen. Maar hoe kun je ernstig praten als het minste tochtje je al in je blote billen zet? En dan, zij waren gewapend en met z’n drieën. Die handicap was wel wat te zwaar.

Ze bleven maar staan fluisteren en Hubert vond dat het te lang duurde. Een ijskoude tocht kroop langs zijn blote benen omhoog en was op weg hem te laten niezen, waardoor hij zijn gehemelte voortdurend met zijn tong moest bewerken, wat op den duur vermoeiend werd …

Eindelijk hadden ze een besluit genomen. Twee namen de lift die voor stond. De derde ging het appartement binnen en deed de deur op slot.

Ze waren natuurlijk gekomen om de woning te doorzoeken. Maar waarom bleef er dan een achter? Om Eva te bewaken? Dat dacht Hubert een ogenblik, omdat hij niet wist dat ze ontvoerd was toen ze de Benibasja uitkwam. Even later meende hij dat die drie kerels misschien per telefoon gewaarschuwd waren dat de pseudo Mei Davidson ontsnapt was. Dan lieten ze misschien een van hen achter om hem te ontvangen als hij zich zou melden. Hij zou toch terug moeten komen om kleren te halen.

Conclusie: op het effect van verrassing viel niet te rekenen en Hubert liep ernstig gevaar zich neus aan neus met een revolver te bevinden als hij zou aanbellen. Een sleutel had hij immers niet en hij zou dus moeten bellen.

Plotseling schoot een idee door zijn vruchtbare geest. De lift was beneden zo juist tot stilstand gekomen. Als hij hem nu meteen weer naar boven liet komen, zou de Japanner die in de flat was achtergebleven denken dat zijn kameraden terugkwamen omdat ze wat vergeten hadden. Psychologisch gezien moest dat lukken.

Hij ging de trap weer af tot de overloop en liet de lift omhoog komen. Het toestel kwam rammelend en schuddend terug, zijn voorbijkomst langs iedere etage met een harde tik aankondigend. Het ganglicht ging automatisch weer uit. Hubert vond het niet nodig het weer aan te steken. De duisternis kwam hem eigenlijk goed van pas.

Het risico bestond intussen dat de list nét iets te goed zou werken en dat de man binnen uit eigen beweging de deur zou openen, in de vaste overtuiging dat zijn kameraden teruggekomen waren.

De lift hield voor Hubert stil, na een flinke harde tik. Hubert trok de deur open en liet die weer krachtig dichtvallen. Pang! Daarna liep hij vlug de twee meter die hem van de belknop scheidden. Een hele serie bel-signalen, duidelijk en dicht op elkaar.

Hij wachtte.

Niets. De seconden verliepen, elk voor zich een kans op succes met zich meenemend. Angstig geworden - hij had er vast op gerekend dat alles op rolletjes zou lopen - belde Hubert opnieuw met alle zenuwachtigheid van een meneer die haast heeft en die niet vlug genoeg opengedaan wordt… Het geluid van een wc die doorgetrokken werd stelde hem gerust en maakte hem aan het lachen. Hij hoorde de Japanner mopperend aan komen hollen, en maakte zich gereed. De deur werd met een ruk opengetrokken …

Hubert paste zijn geliefkoosde stoot toe: de slag tegen de zenuwknoop. Snel en goed geplaatst geeft die het grote voordeel dat de adem van de tegenstander onmiddellijk afgesneden wordt, waardoor deze genoodzaakt wordt zich dubbel te buigen, wat de aanvaller dan weer in staat stelt hem moeiteloos met een kniestoot in zijn volle gezicht op te vangen. Hubert gaf hem de kniestoot. Hij liep zelfs geen gevaar zijn broek te bevlekken met het bloed dat uit de verpletterde neus van de ander kwam spuiten, aangezien hij geen broek aan had. Volkomen overweldigd, lag de Japanner op zijn rug in de gang, handen en voeten omhoog. Hubert ging naar binnen, sloot de deur weer en schoof er de grendels voor. Hij bekeek zijn ongelukkige tegenstander, die vergeefs probeerde zijn tong op de vloer uit te spugen.

Geen fraai schouwspel! Hij trok een vies gezicht en ging onverwijld naar de badkamer. In het medicijnkastje vond hij precies wat hij nodig had: hechtpleister. Daarna ging hij de vestibule weer in en begon de voeten en de handen van zijn slachtoffer met het kleefpleister samen te binden. Dit was bijzonder sterk en liet zich niet lostrekken.

De ongelukkige Japanner had verschrikkelijk veel pijn; zijn ge-hik werd hoe langer hoe luidruchtiger. Daarom nam Hubert hem op zijn schouder en deponeerde hem in de grote hangkast in de slaapkamer. Hij sloot de deur ervan en vond dat het tijd werd naar Eva te gaan zoeken.

In het appartement was alles overhoopgehaald, maar de jonge vrouw was er niet. Hij bedacht dat ze haar misschien ook ontvoerd hadden tussen de Benibasja en de flat. Maar daar kon hij nu eenmaal niets aan veranderen.

Hij liet het bad met kokend heet water vollopen en dook erin onder, met zijn tanden op elkaar. Ofschoon het gebouw door een Amerikaanse firma was gebouwd, waren de badkuipen toch volgens Japans gebruik in de vloer ingebouwd, als kleine zwemvijvertjes. De wastafels zitten er ter hoogte van de knieën of in die buurt. Hubert had zich altijd afgevraagd of de zonen van de rijzende zon in hun geliefkoosde houding gingen zitten om zich te wassen. Hij zag geen andere oplossing voor dit mysterie.

Hij bleef vijf minuten in het bad, niet langer, ten einde niets van het opwekkende effect van het hete water te verliezen en stapte toen weer op de tegelvloer. Hij poetste zijn tanden en dacht daarbij aan de borstel die hem zo vriendelijk was aangeboden door het kamermeisje in dat aardige hotelletje waar de begeerlijke Tetsoeko hem heen gebracht had, met verdachte bedoelingen. Terwijl hij gebogen stond om niet buiten het wasbakje te spugen, kreeg hij opeens een naar gevoel in zijn maag. Angst.

En waarom voelde hij angst? Hij durfde het zich niet onmiddellijk te bekennen, maar hij was bang om Eva, bang dat haar iets werkelijk onaangenaams was overkomen. Zijn wangen waren ongeschoren en zwart door de groeiende baard, maar om vijf uur in de morgen scheert men zich niet zonder geldige reden. Hij kamde zijn haar met zijn vingers, wat voldoende was voor zijn korte, licht krullende haardos, en ging de kamer weer binnen.

De logé was onrustig geworden. Hubert deed de hangkast weer open.

Kalm blijven, zei hij. Ik kom zo bij je.

Hij deed schoon ondergoed aan, koos een kreukvrij kostuum -wat een heel verstandige voorzorgsmaatregel genoemd mocht worden - bruin, en trok ten slotte zijn schoenen aan. De Japanner maakte het nu wat beter, maar had nog moeite met ademhalen. Hubert ging de whiskyfles en een glas in de zitkamer halen. Hij zette zijn gevangene overeind en liet hem wat alcohol slikken.

Gaat het al wat beter?

Praatziek was hij niet. Toch wist Hubert dat hij Engels sprak en verstond. Het was dezelfde vent die zo beminnelijk tegen hem gezegd had: ‘Als u verstandig bent, komt alles in orde.’ Of iets van dien aard … Ironisch zei hij het hem na:

Als u verstandig bent, komt alles in orde.

Vervolgens nam hij hem als een groot pak op en wierp hem op het bed waarvan de veren vrolijk kraakten. -Luister goed, hernam hij, allereerst wil ik weten waar mevrouw Davidson is. Ik heb erg veel haast en als je me niet dadelijk antwoord geeft, ben ik wel verplicht je opnieuw pijn te doen. Gesnapt?

De Japanner bleef onverstoorbaar. Hubert vond dat hij op zijn zenuwen werkte. Als iedere goede judoka kende hij een aantal

armgrepen die, gebaseerd op een perfecte kennis van de bouw der ledematen, onduldbare pijnen kunnen veroorzaken. Slaan of stompen komt er niet aan te pas. Geen onderdompeling in een badkuip, geen lucifershoutjes onder de nagels, en na afloop van de ‘zitting’ voelt de ‘patiënt’ niets meer en blijft er geen spoor achter.

Hubert die in het geheel niet sadistisch was, had een afschuw van die methodes. Maar als hij Eva Davidson terug wilde vinden voordat haar iets overkomen was, kon hij hier niet met zijn armen over elkaar blijven zitten totdat deze knul hem eindelijk het adres zou willen geven, wat bovendien zeer onwaarschijnlijk was.

Aangezien de houding van de Japanner geen enkele twijfel overliet, begon hij de linkerarm te bewerken, zonder de polsen los te maken. De gevangene klemde zijn tanden op elkaar en spande zijn spieren. Zijn gezicht werd met zweet overdekt. Maar er kwam geen enkel geluid uit zijn keel.

Bravo, prees Hubert. Maar dit is alleen nog maar een beginnetje. Een klein ‘voorgerechtje’, daarna gaan we tot een steviger schotel over.

Alle ‘voorgerechtjes’ werden geprobeerd, maar zonder succes. Hijzelf transpireerde bijna even hard als zijn slachtoffer. Nijdig door de weerstand die hem geboden werd en die hem kostbare tijd deed verliezen, richtte hij zich op en liep even heen en weer, trachtend de woede die in hem opkwam meester te worden. De zachte stem van de Japanner klonk hem opeens tot zijn verbazing in de oren:

Is het nu afgelopen? Kan ik u dan de inlichting geven die u wenst te hebben.

‘Hij houdt me voor de gek!’ dacht Hubert, terwijl hij hem aankeek. Maar dat deed er ook niet toe, als hij maar wilde praten.

Uw vrouw was in dat huis waar u zelf vastgehouden werd. U had haar misschien gevonden als u niet zo gauw weggegaan was.

Hij scheen de waarheid te zeggen. Hij dacht misschien dat degene die hij aanzag voor Mei Davidson daar nooit terug zou durven komen.

Hij vergiste zich in alle richtingen, in de lengte, in de breedte en dwars doormidden. Hubert stelde zich voor hoe Eva in gevecht was met die wraakzuchtige, reusachtige soemo-tori en hij voelde het zweet op zijn lichaam ijskoud worden.

Ik ga er heen, kondigde hij aan. Jij blijft hier en wee je gebeente als je gelogen hebt.

Hij verzegelde zijn mond met kleefpleister, zodat hij niet om hulp kon roepen als hij daar lust toe mocht krijgen. Hij was op het punt te vertrekken, toen hij er zich rekenschap van gaf dat hij vergeten had de zakken van zijn gevangene te doorzoeken. Hij was er stomverbaasd over. Dergelijke belangrijke dingen te vergeten, overkwam hem praktisch nooit. Hij was zeer zorgvuldig bij alles wat hij deed, want sedert heel lang had hij tot zijn schade ondervonden hoe een klein verzuim, op zich zelf heel onbetekenend, plotseling grote gevolgen kon hebben. Wat was er met hem aan de hand?

Die zenuwachtigheid, die ongewone verstrooidheid … Het lieve gezichtje en de ontroerende blik van Eva Davidson kwamen hem voor de geest. Hij fronste zijn wenkbrauwen, nog weigerend de feiten te erkennen, maar er toch door geschokt.

Het zou een goed ding zijn als ze dat kind maar in zee gesmeten hadden.

Maar hij had die woorden nog niet uitgesproken of hij had er al spijt van; opnieuw werd hij door een koortsachtige haast aangegrepen.

De zakken van de Japanner bevatten de sleutels van het appartement, enkele biljetten van 1000 yen, wat klein geld, een identiteitsbewijs met foto, maar in het Japans en een automatisch pistool van een weinig bekend merk, een Harrington en Ri-chardson Auto, kaliber 32.

Het magazijn was vol, er zat éen kogel in de loop en de veiligheidspal was ingeschakeld. Hubert stak het wapen in zijn zak en nam ook de sleutels mee.

Hij liet de gevangene op het bed liggen, ging de gang in en wilde het licht in de kamer uitdoen, maar vergiste zich in het knopje en knipte het licht in de gang uit. Daar hij in de richting van de voordeur keek, viel hem een lichtstreep die vanonder de deur kwam, in het oog. En, bijna dadelijk daarop, zag hij een schaduw zich zijdelings verplaatsen en vervolgens stil staan. Er was dus iemand op de overloop, aan de andere kant van de deur…