9

Hubert keek voor de tiende maal op zijn horloge, sedert hij hier was aangekomen. Bijna vier uur. Hij moest nu zo weg voor dat onderhoud met kolonel Kawaisji.

Hij ging de badkamer uit en wierp een blik op het omgewoelde bed waar die ongelukkige Japanner van de speciale diensten had gelegen. Hij vroeg zich af of dit Eva ‘s nachts niet wakker zou houden.

Maar wat kon ze op het ogenblik nu wel uitvoeren! Waarom kwam ze niet naar huis? Hij had rustig de tijd genomen om zijn lunch af te maken, was daarna met een taxi naar de flat gegaan in de hoop het jonge vrouwtje hier te vinden, en dan wellicht in een betere stemming. Ze was er niet.

Langzaam kwam de woede in hem op. In de uitoefening van zijn beroep kon hij ontzettend geduldig zijn, maar in het dagelijks leven had hij er een hekel aan te moeten wachten. -Ik moet hier vandaan, zei hij hardop anders word ik nog gek…

Hij ging de gang in, greep zijn regenjas, bedacht zich weer en schreef een paar woorden op een blaadje papier uit zijn notitieboekje: ‘Ik ben tegen zeven uur terug. Wacht op me. Mei.’ Hij scheurde het blaadje uit het boekje en legde het op een opvallend plekje op tafel… Op dat moment hoorde hij een sleutel in het slot van de voordeur steken.

Hij was al in de gang toen ze de deur met haar rug dicht duwde. Ze zag er erbarmelijk uit. - Zo, ben je daar eindelijk! begroette hij haar bits.

Ze kwam twee stappen naar voren, met gebogen hoofd, legde haar tas op het tafeltje in de gang, slikte moeilijk en hief daarna langzaam haar hoofd op en keek hem aan. Ze was volkomen van streek en haar grote, heldere ogen drukten de grootste beroering uit. Ze kermde:

O Mei… Het is afschuwelijk. Wat me nu overkomt is zó verschrikkelijk…

Ze zakte door haar knieën en hij schoot toe om haar op te vangen. Hij drukte haar tegen zich aan. Ze sloeg haar armen om zijn hals, haar gezicht neigde naar het zijne, haar lippen openden zich…

O Mei, Mei! Wat gaat er van me worden?

Hij steunde haar nek in de holte van zijn hand en vleide zijn wang tegen de hare.

Wees nou een beetje kalm, hartje. En vertel me wat er aan de hand is …

Zijn woede was op slag verdwenen. Ze lag daar nu in zijn armen, en ze had hem nodig. Hij voelde zich gelukkig.

Vertel me nou, kindje…

Mei, lieveling, hou je van me?

De vraag werkte op hem als een koude douche. Dit was precies de vraag die hij zich zelf al sedert twee dagen weigerde te stellen. Hij had het recht niet lief te hebben. Er bestaat geen beroep waarin het hart sneller gedoemd is te sterven dan de spionage. Hij zette zich schrap. Dat voelde ze, en verwachtte geen antwoord meer.

Lieveling, ik geloof… ik geloof dat ik van je houd. Het is vanmiddag ineens over me gekomen, toen jij met dat meisje was gaan praten … Wat moet er van ons worden, Mei?

Hij werd verscheurd tussen twee tegenstrijdige gevoelens, die even sterk waren. Hij voelde een krankzinnige lust om zonder verder nadenken dit heerlijke dat hem geboden werd en waar hij zo zeer naar verlangd had te aanvaarden; maar zijn instinct

tot zelfbehoud, dat zo diep in hem verankerd lag, riep hem toe weerstand te bieden en hals over kop het eerste het beste vliegtuig naar de Verenigde Staten te nemen.

Hij zou nooit te weten komen wie van hen tweeën het eerst de kloof die hen nog scheidde overgestoken was. Hij voelde plotseling Eva’s lippen op de zijne. Tedere, frisse, vochtige lippen, smeltend zacht. Plotseling gaf hij de strijd op en beantwoordde haar kus. Onstuimig. Hartstochtelijk.

Ook zou hij nooit te weten komen wie van hen tweeën de ander de kamer had ingetrokken. Ze vonden elkaar terug op het bed, hetzelfde bed waarop enige uren te voren een man door een onbekende gewurgd was. Maar zij dacht daar niet aan en hij dacht er niet meer aan. Ze dachten beiden maar aan éen ding, namelijk aan hetzelfde. Plotseling maakte ze zich zachtjes van hem los en zei: - Wacht heel even, Mei. Ik wil m’n mantelpakje niet verfomfaaien.

Ze ontsnapte uit zijn armen en stond op. Hij zag hoe ze haar jasje uittrok en haar rok. Ze stond nu in haar onderjurk van roze zijde, aanbiddelijk en opwindend … Maar Hubert keek niet langer naar haar. Hij had op het klokje op het nachtkastje gekeken. Twintig over vier. Was dat mogelijk? Het scheen hem pas enkele minuten geleden dat de jonge vrouw in de flat teruggekomen was… Twintig over vier. Als hij nu ging, kon hij nog op tijd bij de kolonel zijn. Als hij nü ging!

Eva kwam op het bed toe. Ze zou opnieuw naast hem komen liggen, hun lichamen zouden elkaar weer aanraken. Hij begreep dat als hij nog éen enkele seconde wachtte, het te laat zou zijn. Als hij haar weer in zijn armen nam, zou hij niet de moed hebben weer op te staan.

Hij moest kiezen tussen het bezit van deze vrouw op wie hij

zich niet ontveinzen kon, krankzinnig - dat was werkelijk hét

woord - verliefd te zijn, en zijn plicht…

Hij stond rechtop, meer door een reflex dan door zijn bewuste

wil. Zij verstrakte, éen knie al op het bed, hopend dat hij alleen

maar was opgestaan om zich uit te kleden…

-Die kolonel Kawaisji verwacht me om vijf uur, zei hij met

onherkenbare stem. Ik moet erheen… Ik blijf niet lang weg.

Ik … ik zal het gauw afwerken.

Ze werd doodsbleek. Hij sloot zijn ogen om de ontzetting op haar gezichtje dat hij enkele ogenblikken tevoren met kussen overdekt had niet te zien. Ze liet zich voorover op bed vallen, haar hele lichaam schokkend door haar snikken.

Het spijt me heel erg, zei Hubert, werkelijk heel erg. Hij voelde zich idioot. Moeizaam herhaalde hij:

Ik houd erg veel van je, Eva. Maar ik moet nu weg.

Hij draaide zich om en ging naar de deur, met lood in zijn schoenen. Zij antwoordde met een klankloze stem die hem koude rillingen bezorgde:

Als je nü weggaat, zul je me nooit weer terugzien.

Hij stond stil. Het idee was bij hem opgekomen dat hij Babcock kon bellen en hem vragen de afspraak tot een later tijdstip uit te stellen, tot de volgende morgen. Maar hij herinnerde zich hoe Babcock al een opmerking gemaakt had over zijn houding ten opzichte van Eva. Hij zou de reden van dat uitstel kunnen vermoeden en als dat bekend werd…

Er was nog iets anders, iets ongrijpbaars, dat hij niet kon omschrijven en dat hem naar de deur drong. Zonder het zelf te weten, was hij als een man in zee, die gevaar loopt te verdrinken, en die instinctmatig naar de kant zwemt. Hij had zijn regenjas weer gegrepen en wilde de deur uitgaan, toen hij haar hoorde roepen. Hij draaide zich om. Eva kwam naar hem toe, bleek, strak als een gipsen beeld. -Als je dan toch weggaat, zei ze met die klankloze stem die

hem ziek maakte, neem dan mijn auto. Hij staat beneden; hier zijn de sleutels.

Ze nam ze uit haar tas en gaf ze hem. Hij trachtte haar hand te kussen, maar ze trok die heftig terug.

Ga nu! hernam ze kortaf.

Hij ging, als een geslagen hond. De deur werd hard achter hem dichtgeslagen. Het was afgelopen. Tot zijn inwendige opluchting. Maar zijn hart bloedde.

Hij ging de trap af, zonder zich er eigenlijk rekenschap van te geven wat hij deed. Zijn hersens werkten niet meer. Hij voelde zich volkomen uitgeput, alsof hij vierentwintig uur aan een stuk gelopen had.

Hij stapte het trottoir op. De zon stond bleek aan de hemel. Hij liep tot de hoek van de straat, en zag de geel-zwarte Chevrolet staan.

Hij stak het contactsleuteltje in het dashboard en drukte het gaspedaal in. Er gebeurde niets. Automatisch ging hij de stand van de versnellingshendel na, want de starter kon alleen werken als de versnelling vrij stond, of op ‘parkeren’. De kiezer stond op ‘P’. Hij probeerde het opnieuw, evenmin met succes, drukte op de claxon … Geen stroom. De accu was leeg. Geen slinger om de motor aan te draaien. En onmogelijk het ding aan te lopen, met die automatische versnellingsbak… Hij stapte uit, vloekend, en zag een taxi die aan kwam rijden. Wat een toeval… Hij deed het portier al open en wilde instappen toen hij een stem achter zich hoorde.

Vooruit maar, meneer Davidson. En doe geen stomme dingen als je leven je lief is …

Hij richtte zich even op, zijn handen uitstekend en keek zijdelings in een ruit die spiegelde. De man, een Aziatisch type, stond vier passen achter hem, ver genoeg om zelf niet onverhoeds overvallen te worden. Hij hield een automatisch pistool met geluiddemper voor zich uit, gewikkeld in een halsdoek.

De aanwezigheid van gevaar had op Hubert steeds dezelfde uitwerking. Hij kreeg onmiddellijk zijn zelfbeheersing terug en wist tegelijkertijd wat hem te doen stond. Een kleine auto draaide langzaam de hoek van de straat om, op zoek naar een parkeerplaats. Uitstekend. Hubert deed alsof hij het bevel gehoorzaamde, stapte met zijn hoofd voorover in en gaf zich zelf vaart. Zijn rechterhand greep het handvat van het andere portier dat openzwaaide. Hij dook door de deuropening. Een bewonderenswaardige salto mortale en hij stond weer recht op zijn benen, zonder enig letsel, net op tijd om voor het kleine autootje weg te schieten waarvan de chauffeur, die een andere kant uitkeek, hem niet opgemerkt had. Gierende banden die over het asfalt schuurden. Vloeken. Maar Hubert holde al over het tegenoverliggende trottoir, in de richting van de K-laan waar voldoende mensen liepen om hem een betrekkelijke veiligheid te verschaffen.

Op de hoek stond hij even stil om te kijken wat er achter hem gebeurde. De valse taxi reed met een sneltreinvaart weg, terwijl de kleine auto bleef staan en de bestuurder ervan zich waarschijnlijk af zat te vragen wat er aan de hand geweest was. Hubert verwachtte dat zijn aanvallers om het huizenblok heen zouden rijden, in de hoop hem terug te vinden. Hij moest er dus gauw vandoor om niet opnieuw last te krijgen. Want hij had totaal geen zin om op klaarlichte dag op straat te gaan vechten. Dat liep wat te veel in de gaten, vond hij. Een grote taxi had dertig meter verder gestopt om een klant uit te laten stappen. Hubert holde erheen en kwam nét op tijd, onderzocht snel het inwendige van het voertuig en stapte toen achteruit in, om alle verrassingen te vermijden. De chauffeur wachtte op het adres. Hubert, die nog steeds bang was dat hij achtervolgd zou worden, gaf het eerste het beste adres op dat hem te binnen schoot. - Teikokoe.

Breed glimlachend, startte de Japanner onmiddellijk. Hubert kroop in een hoekje, trachtend zich onzichtbaar te maken. Hij was nijdig op zich zelf omdat hij zich bijna zo gemakkelijk had laten grijpen. Hij kon geen enkele oorzaak bedenken waardoor de accu van de Chevrolet binnen enkele minuten leeggelopen was, als een fles water die, zonder kurk, omgegooid werd. Het was hem trouwens al weieens eerder overkomen dat hij een wagen, die hij juist wilde gaan gebruiken, onbruikbaar vond, terwijl er dan meteen iemand met kwade bedoelingen te voorschijn kwam om hem een ander vervoermiddel aan te bieden. Maar als zijn geest niet zo in beslag genomen was door die scène met Eva, dan zou hij wel op zijn hoede geweest zijn. De gevolgtrekking die zich liet maken was, dat de tegenpartij tot de tegenaanval was overgegaan. Het flatgebouw werd vermoedelijk in het oog gehouden. Ze hadden Eva zien binnengaan, de auto onbruikbaar gemaakt, en gewacht. Gewacht op wie? Op Eva of op hemzelf? Hubert pijnigde zijn hersens over die vraag, maar kon geen antwoord vinden. Het enige dat hij kon veronderstellen was, dat de tegenpartij hem buiten gevecht wilde stellen om daarna kalm met Eva contact op te nemen …

Als dat juist was, zou de jonge vrouw zich eveneens in gevaar bevinden. Hij boog zich al naar voren om de chauffeur te vragen sneller te rijden, maar gaf zich er meteen rekenschap van dat de Japanner reeds op maximale snelheid door het verkeer reed en dat hem op te jagen gelijk stond met een poging tot zelfmoord.

Veilig en wel kwamen ze bij hotel Imperial aan.

Hubert betaalde, terwijl een chasseur het portier voor hem

open deed. Hij stapte uit en ging de grote hal binnen, sloeg

rechtsaf om een telefoonpenning aan de garderobejuffrouw te

vragen en sloot zich in de dichtstbijzijnde cabine op.

Eva Davidson antwoordde onmiddellijk en er liep een rilling

over zijn rug toen hij haar stem hoorde.

Ik ben het, Mei. Ben je alleen?

Ja, waarom? antwoordde ze kortaf.

Luister dan; het is heel belangrijk.

Ik ben tot je orders.

Ze was irriterend. Hij haalde diep adem en hernam: -Ze hebben me aangevallen toen ik het flatgebouw verliet. Ik denk dat ze me weg wilden hebben om weer met jou in contact te komen zonder dat ik ze in de weg liep. Dat is trouwens maar een veronderstelling. Maar aangezien ik hun ontsnapt ben, kan het zijn dat ze er verder van afzien. Maar je kunt nooit weten. Ik vraag je dus dringend voor niemand open te doen. Voor niemand, hoor je me?

Ik ben tot je orders, antwoordde ze berustend.

Ikzelf heb een sleutel. Als ik hem soms mocht verliezen, kun je me aan mijn stem door de deur heen herkennen.

Begrepen.

-Zelfs als het de conciërge is of die knul van boven, doe niet open! Heb je het begrepen?

Ik heb beloofd je blindelings te gehoorzamen, was het antwoord.

Uitstekend. Tot straks dan.

Hij gooide de telefoon op de haak, woedend op haar en op zich zelf. Hij ging de trap af naar het souterrain om via de winkelgalerij de naastliggende straat te bereiken. Daarna ging hij het spoorwegviaduct onderdoor en kwam uit op de Ginza-laan, met de zekerheid dat niemand hem gevolgd had. Weer nam hij een taxi en liet de chauffeur het papiertje zien waarop Babcock in het Japans het adres van Kolonel Kawaisji geschreven had …

Kolonel Kawaisji was een man van middelbare leeftijd, grijzend, met een snor, klein van stuk, gekleed in een zwart jasje met gestreepte broek, wit hemd en parelgrijze das.

Hij stond op om Hubert te ontvangen en boog om hem welkom te heten. Hij sprak Engels als een Amerikaan uit Brooklyn, waarbij hij slang gebruikte zonder dat het hem moeite kostte, wat een enigszins komisch effect opleverde bij zijn afgemeten houding en zijn ietwat verouderde waardigheid.

Het is me aangenaam kennis met u te maken, bevestigde Hu-bert, terwijl hij in de brede fauteuil plaatsnam die zijn gastheer hem aanwees. Ik betreur werkelijk dat misverstand dat ons verleden nacht tegenover elkaar bracht…

De Japanner boog en zei beleefd, maar ijskoud:

We betreuren het zelf evenzeer. We hebben een lelijke bok geschoten en u had het kind van de rekening kunnen zijn.

Het ware te wensen dat de c.i.a. en uw eigen dienst meer samenwerkten, om een herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen.

Misschien weet u al dat u er een man bij verloren hebt.

Dit was het precaire moment. Maar Hubert hield er niet van doekjes om de zaak te winden, en gaf er de voorkeur aan de zaak waarom het ging meteen aan te snijden. -Verloren? herhaalde kolonel Kawaisji, na een loodzwaar zwijgen.

Ik ben er niet verantwoordelijk voor en daar geef ik u mijn woord van officier op.

De Japanner boog het hoofd.

Ik geloof u, meneer.

Hubert vertelde hem hoe hij de man had achtergelaten, gebonden en met dichtgeplakte mond, om op zoek te gaan naar Eva Davidson, en hoe hij hem bij zijn terugkomst gewurgd teruggevonden had.

Gerechte hemel! kwam er bij de Japanner uit.

-Het lijk wordt u overgedragen zodra u wilt. U kunt zich

daarvoor met Babcock in verbinding stellen.

Weer stilte. Staand naast zijn schrijftafel, kaarsrecht, het hoofd

opgericht, scheen kolonel Kawaisji na te denken. Ten slotte keek hij Hubert aan en vroeg met ontstellende barsheid:

En wat verwacht u nu van mij?

Hubert’s rechterwenkbrauw ging omhoog. Hij legde de toppen van zijn vingers tegen elkaar en antwoordde langzaam, zorgvuldig zijn woorden kiezend:

Mevrouw Davidson is het middelpunt van een zaak die ons direct aangaat en die ook u aangaat, aangezien u zich er immers mee beziggehouden hebt. Ik geloof dat het in ons wederzijds belang zou zijn indien we onze inlichtingen naast elkaar zouden leggen en vervolgens, als dat mogelijk zou blijken, gezamenlijk optraden…

De Japanner trok een lelijk gezicht. Om een reden die Hubert niet kon raden, scheen het voorstel hem niet erg te bevallen. Hij ontweek de vraag door een andere vraag:

U bent de werkelijke Mei Davidson niet?

Hubert Bonisseur de la Bath keek kolonel Kawaisji recht in de ogen.

-Nee, gaf hij toe. Ik ben niet de werkelijke Mei Davidson. Ik ben inlichtingsofficier, net als u. Ik dacht dat Babcock u dat medegedeeld had.

U zou inlichtingsofficier geweest kunnen zijn en tegelijk de echtgenoot van mevrouw Davidson.

Al die uitweidingen, die hij nutteloos vond, begonnen Hubert te vervelen. Hij trachtte het gesprek weer in de juiste banen te leiden:

Ik vertel u wat we over die zaak weten en u brengt me op de hoogte van de feiten die aanleiding tot uw actie waren. Deze uitwisseling van gegevens is trouwens bij overeenkomst vastgelegd …

De Japanner viel hem in de rede: -Ik luister.

Hubert had er de voorkeur aan gegeven als de ander begonnen

was. Maar Babcock had het goed gevonden dat hij de zaak uiteenzette en bovendien die geschiedenis met die man die in de flat van Eva gewurgd was, had zijn situatie wel een beetje verzwakt. Hij had weliswaar zijn woord van officier gegeven dat hij voor die dood niet verantwoordelijk was, maar de ander was vrij hem te geloven of niet. In de spionagewereld, waar alle trucs geoorloofd zijn, wordt er nooit erg veel waarde gehecht aan het woord van een man. Hubert wist dit erg goed en kon er ook niet beledigd over zijn. Hij begon dus aan een samenvatting van de avonturen van Eva Davidson, zoals hij ze zelf vernomen had.

Kolonel Kawaisji hoorde hem van begin tot eind aan, zonder hem in de rede te vallen. Hij was achter zijn bureau heen en weer gaan lopen, met de regelmatigheid van een metronoom, zijn handen in de zakken van zijn zwarte colbertjasje. Hij bleef zo nog wat doorlopen toen Hubert al met zijn verhaal klaar was. Daarna bleef hij voor zijn bezoeker staan, en zei zonder hem aan te zien:

We zijn door een anonieme waarschuwing op mevrouw Davidson attent gemaakt. We zijn begonnen haar gangen na te gaan… We hebben jullie bij voorbeeld eergisteravond gevolgd naar de afspraak bij het station Asakoesa. Uw beider gedrag kwam ons verdacht voor en we besloten tussenbeide te komen, en een steekproef te nemen.

Hubert had zijn wenkbrauwen gefronst. Als Kawaisji niet loog, als hij beweerde dat zijn mannen hen die avond gevolgd hadden, dan beschikte hij werkelijk over buitengewoon bekwame agenten. Hubert had de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen genomen om te ontdekken of hij gevolgd werd. Hij had echter niets gemerkt en het was hem nog niet dikwijls overkomen dat hij zonder dat hij het wist zo lang geschaduwd werd.

M’n complimenten! zei hij met een buiging.

Kawaisji wierp een korte, verbaasde blik op hem, en besloot:

We hadden beter gedaan er niet aan te beginnen.

U kon het ook niet weten, zei Hubert op verzoenende toon. Maar daar u daar eergisteravond was, hebben uw mannen toch waarschijnlijk ook de man geschaduwd met wie mevrouw Davidson samen was?

Kolonel Kawaisji ging voor het raam staan en wipte op zijn voeten op en neer.

U bedoelt degene, die u zelf geschaduwd hebt tot aan Yosjiwara?

Ja, die elegante Japanner…

Toen mijn mannen u achter hem aan die gelegenheid hebben zien binnengaan, zijn ze iets minder waakzaam geworden. Die man is waarschijnlijk door een achterdeur ontsnapt…

De eigenaar van dat fatsoenlijke ‘etablissement’ was zijn medeplichtige. Die heeft me naar de tuin meegenomen waar de ander me opwachtte. Een heel tijdje later ben ik op een bed wakker geworden …

De kolonel draaide zich langzaam om. Bijna onzichtbare lichtjes van leedvermaak twinkelden in zijn donkere ogen.

Dus die werkten samen?

Ik geloof dat uw dienst beter dan de onze in staat is om een onderzoek in te stellen onder het personeel van dat etablissement.

Dat zullen we ongetwijfeld doen.

Hubert meende er goed aan te doen dit nog eens te benadrukken, want hij kende de langzame manier van reageren van de oosterlingen voor wie de tijd geen enkele betekenis heeft.

Maar dat moet gauw gebeuren. De tegenpartij heeft opnieuw van zich laten horen, nog geen uur geleden trachtte hij me te ontvoeren, toen ik de woning van mevrouw Davidson verliet om hierheen te gaan.

De Japanner ging weer naar zijn bureau, leunde er met een hand op en keek naar het plafond.

Die hele zaak staat me wel aan. Maar ongelukkigerwijs ben ik het niet die hierin kan beslissen. Als u weg bent zal ik het er met de ‘Grote Baas’ over hebben.

Hubert begon hem irriterend te vinden.

Is het niet mogelijk nu samen naar uw chef te gaan?

-Nee. We kunnen niet zo opeens maar bij de edele ‘Grote Baas’ binnenvallen. Dat kunt u toch wel begrijpen … Hij scheen in diep nadenken verzonken, met opgetrokken wenkbrauwen, terwijl hij met een hand afwezig over zijn kin streek. Hubert moest zich met geweld inhouden. Hij had de indruk dat zijn gesprekspartner zich tot niets wilde binden, en hij zou graag willen weten waarom. De Japanner was nog altijd aan het nadenken.

U zoekt geloof ik naar een middel om me met een kluitje in het riet te sturen, is het niet?

Wind u niet op, antwoordde de ander kortaf. Kijk… vanavond hebt u een afspraak met miss Tetsoeko. Nou, dat komt goed uit. In de tussentijd heb ik dan met de ‘Grote Baas’ gesproken, en miss Tetsoeko zal u dan vanavond zeggen wat we besloten hebben te doen om met u samen te werken.

Hubert vond deze manier van doen nogal eigenaardig en tevens ietwat beledigend voor zich zelf.

Miss Tetsoeko bekleedt zeker een belangrijke functie in uw organisatie? vroeg hij.

Kolonel Kawaisji opende een sigarettendoos die op zijn bureau stond en hield hem Hubert voor.

Rookt u?

Nee, dank u. Ik had het over miss Tetsoeko…

-In ons land heeft volgens de traditie de vrouw een zeer bepaalde plaats, namelijk aan de voeten van de man… Maar het is mogelijk dat hierin verandering is gekomen sinds we deze oorlog verloren hebben …

Hubert begreep dat hij maar beter van het onderwerp kon af—

stappen. De Japanner wilde hem verder niets zeggen en er was niets waardoor Hubert hem daartoe kon dwingen. Hij stond op.

Ik had me van dit onderhoud meer resultaten voorgesteld, dat zeg ik u onomwonden. Nu, enfin … Ik hoop dat alles goed gaat.

De kolonel boog, nog steeds onverstoorbaar.

Alles zal goedgaan. Daar ben ik zeker van …

Goedenavond, zei Hubert. Geeft u zich geen moeite, ik ken de weg.

Hij verliet het gebouw, zeer teleurgesteld. Kawaisji wist ongetwijfeld veel meer dan hij wilde loslaten. Japanse diensten, zelfs de geheime diensten, waren niet gewoon Amerikaanse burgers zonder geldige reden te arresteren. Ofschoon ze tot het laatste toe hun officiële hoedanigheid verborgen hadden gehouden, moesten ze van het begin af aan overtuigd geweest zijn van hun goed recht. Er was dus iemand geweest die ze op een vals spoor had gebracht.

Maar waarom wilden ze niet nauwer samenwerken met de

c.i.a.?

Ze waren in een wolfsklem gelokt en een van hun mensen had

er de dood gevonden……Was dat niet voldoende voor hen om

zich te willen wreken?

Hubert hield een taxi aan en vroeg de chauffeur - ofschoon zonder veel hoop - voorzichtig te rijden. De gedachte aan die kolonel Kawaisji en aan zijn onbegrijpelijke houding liet hem niet los. Er bestond wel een overeenkomst aangaande de uitwisseling van inlichtingen tussen de Amerikaanse en Japanse inlichtingendiensten, maar dat had meestal in een richting gewerkt, aangezien de mensen van de c.i.a. zeer ongaarne bepaalde geheimen toevertrouwden aan hun vroegere tegenstanders. Voor zover hij wist, hadden de Japanners in het begin eerlijk spel gespeeld, maar waren ze het daarna moe geworden en hadden vervolgens, op hun beurt, alleen nog maar onbe-trouwbare of niet meer bruikbare tips gegeven. Hij merkte plotseling dat ze in de buurt van Kojimatsji-Yontsjöme waren en schrok op. Hij was van plan geweest Babcock op te zoeken om hem op de hoogte te brengen van het onderhoud en zijn wagen terug te halen. Hij moest dus bij vergissing Eva’s adres hebben opgegeven.

Omdat hij nu toch hier was, kon hij net zo goed het laatste nieuws bij haar gaan horen. Hij betaalde zijn taxi en ging het gebouw binnen. De lift nam hem mee, met een harde tik voor iedere etage.

Hij deed de deur van het appartement met zijn sleutel open en ging naar binnen. In de vestibule was het donker. Ik ben het! riep hij. Waar ben je, Eva?

Geen antwoord. Zijn keel kneep dicht; snel liep hij naar de kamer. Leeg. De badkamer leeg. Hij liep terug naar de zitkamer en knipte het licht aan.

Daar zat ze, in elkaar gedoken in een fauteuil, te midden van de wanorde die nog steeds compleet was. Hij dacht eerst dat ze nog steeds kwaad was, na de scène die zich twee uur geleden tussen hen had afgespeeld. Maar dat was het niet… Er moest in de tussentijd iets anders gebeurd zijn, iets verschrikkelijks 10

Hubert Bonisseur de la Bath bekeek een ogenblik dat deerniswekkende gezichtje vol angst en vrees. Hij kwam op de jonge vrouw toe, knielde op een knie bij haar neer en nam haar handen.

Eva, vroeg hij zachtjes, wat is er gebeurd?

Met die klankloze stem die hij al van haar kende en die hem opnieuw rillingen bezorgde, antwoordde ze:

Hij had een sleutel. Ik dacht dat jij het was die terugkwam … Hubert wist onmiddellijk over wie ze sprak. Die hij kon niemand anders zijn dan haar kwelgeest, die Japanner, even goed gekleed als ongrijpbaar. Hij merkte dat haar handen ijskoud waren terwijl hij vroeg:

Maar hoe kon hij binnenkomen?

Hij had een sleutel. Ik dacht dat jij het was die terugkwam…

Wanneer is hij gekomen?

Even nadat je me had opgebeld.

Hubert schold zich zelf inwendig uit voor domkop. Hij had toch kunnen weten dat zij beiden niet de enigen waren die een sleutel hadden van het appartement, Eva en hijzelf. De moordenaar van de vorige nacht had niets beschadigd en had zeker niet als een geest door de muren heen kunnen dringen. Hoe was het mogelijk dat hij zo’n belangrijk feit uit het oog had kunnen verliezen? Het was immers voldoende geweest als ze een wachtwoord hadden afgesproken en zij de grendels van binnen voor de deur geschoven had. Hij stond weer op.

Eén ogenblik, Eva. Ik kom onmiddellijk terug…

Snel doorzocht hij alle vertrekken en kasten, en schoof daarna de grendels voor de buitendeur. Hij wilde niet gestoord worden terwijl de jonge vrouw hem alles vertelde. Hij ging naar de zitkamer terug, en maakte twee whisky’s klaar, in de mening dat een opwekkend drankje zijn metgezellin goed zou doen. Ze dronk het in éen teug leeg, zonder hem aan te kijken. Hij nam het glas van haar aan om het weg te zetten.

‘n Beetje beter?

Ze knikte bevestigend. Haar wangen kregen wat kleur en haar grote ogen wat meer uitdrukking. Hij nam op zijn beurt wat whisky, trok een stoel naar zich toe en ging tegenover haar zitten, benen tegen benen.

Nou, vertel eens, vroeg hij, terwijl hij haar handen tussen de zijne nam.

Met haar kin op haar borst, alsof alle levendigheid haar verlaten had, begon ze … Hij was binnengekomen terwijl zij in de badkamer was. Ze had net haar japon weer aangetrokken en bracht haar make-up weer in orde. Het ondoorgrondelijk, wrede gezicht van de Japanner was eensklaps in de spiegel verschenen. Ze had zelfs geschreeuwd. Hubert voelde haar beven.

-Kalm nu, Eva. Je hebt nu niets meer te vrezen, ik ben bij je…

Ze boog zich voorover, haar hoofd op hun samengestrengelde handen.

-Het is verschrikkelijk! stamelde ze, uiterst zenuwachtig. Ik kan het niet meer verdragen, ik wil liever maar een eind aan m’n leven maken… Ja, ik ga maar liever dood. Hij voelde zich uitgeput. Als ze nu een zenuwinzinking kreeg, was het allemaal afgelopen. Hij tilde haar op en nam haar op zijn knieën. Ze nestelde zich meteen tegen hem aan, in de holte van zijn schouder.

Zo is het goed, fluisterde ze.

Hij liet haar een ogenblik met rust om haar de tijd te gunnen tot zich zelf te komen. Vervolgens, toen hij dacht dat ze voldoende ontspannen was, vroeg hij:

Dus je zag hem in de spiegel. En wat gebeurde er toen verder?

Ze slikte moeilijk.

Wat heeft hij tegen je gezegd?

Dat hij er bijna zeker van was dat ik hem verraden had door jou de hele geschiedenis te vertellen… Hij denkt dat jij inderdaad mijn man bent… Hij zei dat het erg moedig van je was hem en zijn organisatie aan te vallen, maar dat het waanzinnig van je is je in een dergelijke zaak te mengen.

Even pauzeerde ze, om daarna te vervolgen:

Hij is het geweest die je gevangene hier vannacht vermoord heeft… Hij was ervan overtuigd dat zijn eerste chantage geen effect meer had omdat jij nu op de hoogte was. Dus moest hij het met een tweede proberen. Hij heeft het lijk op het bed gefotografeerd, met de inrichting van de kamer, en verder heeft hij jou gefotografeerd op straat, terwijl je samen met Kimoko Yamanaka bezig was het pak te vervoeren. Hij beweert dat die te zijner tijd wel zal praten …

Hubert bedacht dat dat verder onbelangrijk was. Als de speciale Japanse diensten ingelicht waren, zouden die dat zaakje wel regelen. Het zou immers niet in hun belang zijn een dergelijke bom onder de voeten van de c.i.a. te leggen. Het voornaamste was evenwel dat de goedgeklede Japanner ervan overtuigd was dat hij de juiste tactiek volgde.

En wat wil hij nu in ruil voor z’n stilzwijgen? vroeg Hubert. Eva haalde diep adem.

-Hij wil een vrijgeleide op briefpapier van de c.i.a., geldig

voor een bezoek aan de Amerikaanse marinebasis u.s.n.f.e.5. Verder wenst hij dat hij met dat vrijgeleide ongehinderd overal op de basis rond mag lopen. Hubert floot tussen zijn tanden. -Nou, merkte hij op, meneer heeft wel lef! Heeft hij je ook gezegd wat hem in het bijzonder op die basis interesseerde? -Nee.

Hubert had de vraag alleen maar uit principe gesteld. Hij had niet verwacht dat ze hem een positief antwoord kon geven.

En wanneer wil hij het hebben?

Morgenavond. -Waar? Hoe?

Hij zal me op het laatste moment waarschuwen, telefonisch denk ik.

Het heerschap is wel voorzichtig, hè? Nou mevrouwtje, ik geloof dat we die misselijke knaap nu eindelijk te pakken zullen krijgen. Want ditmaal zal ik ervoor zorgen dat Babcock toegeeft en zullen we de val laten dichtslaan. Ditmaal ontsnapt hij niet door de mazen van het net. Daar geef ik je m’n woord op.

God helpe ons! fluisterde ze.

Zonder te spreken bleven ze enige minuten bij elkaar zitten. Hubert dacht na. Onbewust liefkoosden zijn handen het soepele, warme lichaam dat tegen hem aan genesteld lag. Toen vroeg Eva:

En je onderhoud met die lui van de Japanse geheime dienst? -Nou, dat is tamelijk beroerd verlopen. De vent met wie ik sprak was erg terughoudend en ik geloof niet dat ze ons willen helpen. Maar nu kunnen we het wel zonder hen stellen…

Heb je nog een afspraak met ze gemaakt?

Vanavond ontmoet ik miss Tetsoeko weer, tegen sluitingstijd in de Benibasja. Ze zal me dan vertellen wat er besloten is, maar ik koester er geen enkele verwachting van.

De jonge vrouw bewoog zich tegen hem aan. Hij voelde dat er een hand tussen zijn hemd en zijn huid naar binnen kwam.

Frisse lippen kropen langzaam over zijn wang omhoog.

Je moet me zóveel dingen vergeven, fluisterde Eva.

Hubert ontwaakte plotseling uit een slaap, diep als de dood, zoals een luchtbel plotseling vrijkomt uit de modder en naar de oppervlakte van het water omhoogstijgt. Een vrouwenlichaam, naakt en warm, rustte tegen het zijne, een zachte stevige dij lag op de zijne. Hij herinnerde zich nu de waanzin die hen beide had aangegrepen en naar bed gedrongen, Eva die woordjes fluisterde zonder verband, losse zinnetjes die haar vrees uitdrukten opnieuw alleen gelaten te worden, haar behoefte om beschermd te worden, die onweerstaanbare kracht die haar naar hem toe dreef en die begeerte, die dierlijke lust, alles in die innige omhelzing te vergeten.

Zo was het gebeurd. Daar kon hij niets meer aan veranderen. Hij stak zijn hand uit in de richting van het nachtkastje, op zoek naar zijn horloge. Tien over twaalf. Als hij nu opstond, kon hij nog vóór sluitingstijd in de Benibasja zijn en op tijd zijn voor zijn ontmoeting met de lieflijke Tetsoeko. Hij bewoog zich even, met de bedoeling op te staan. Maar Eva nam hem dadelijk in haar armen en zocht zijn mond …

Waar wilde je heen?

Ze liefkoosde hem en de begeerte kwam weer hevig over hem. Ten slotte was de houding van de kolonel teleurstellend geweest. Tetsoeko zou natuurlijk, evenals Kawaisji, proberen hem af te schepen. Geen ja en geen nee. Aan de andere kant, sinds de ‘goedgeklede Japanner’ uit zich zelf weer contact had opgenomen, was die samenwerking met de Japanse speciale diensten niet zo belangrijk meer …

Naar de zevende hemel, antwoordde hij, zijn mond op haar mond.

Zal ik je daar dan maar heen brengen? En hij liet zich meenemen.