13
Ze zaten met z’n vieren in het kantoor, zwijgend en somber. De luitenant ter zee Larry Eyston, hoofd van de veiligheidsdiensten van de u.s.n.f.e. 5, stond op, en liet zijn gegalonneerde uniformjas over de leuning van zijn stoel hangen. - Waar gaat hij heen? vroeg Eva.
Als enig antwoord haalde Hubert zijn schouders op. Wat ter zijde zat James Kennedy die zijn nagels aan het bijvijlen was, terwijl hij op kauwgom kauwde. Hubert keek op zijn horloge: tien voor acht. Hij stond op uit zijn fauteuil en liep naar het raam. Het was donker geworden en een dikke mist maakte de installaties van de marinebasis bijna onzichtbaar. -Een sombere zondag! verklaarde Kennedy, als steeds met zijn kauwgom bezig.
Hubert wilde hem geen gelijk geven, maar eigenlijk was hij het er volkomen mee eens. Ze zaten nu al meer dan twintig uur op dit bureau te wachten tot de geheimzinnige goedgeklede spion in de val zou lopen die voor hem klaargezet was. Alle bewakingsposten waren maximaal op hun hoede, maar de nacht, en vervolgens de dag, waren langzaam, heel langzaam voorbij gegaan, zonder dat er iets gebeurd was. Er had zich niemand met het vrijgeleide aangemeld dat uit Eva’s tas gestolen was. Er kon evenwel geen enkele twijfel bestaan. Een doodgewone dief zou de tas meegenomen hebben om het geld of om de sieraden die hij erin hoopte te vinden, en niet alleen de envelop eruit gehaald hebben.
Er was heel veel over gepraat. Iedereen was van dezelfde mening. Eva en Hubert waren gevolgd zodra ze het flatgebouw
verlieten en degene die hen achterna was gegaan had bijzonder snel gereageerd en uit de tas die op de bank achtergebleven was het enige voorwerp genomen waarin het document kon zitten: de envelop.
Om helemaal zeker te zijn had Hubert gewild dat Eva toch naar de afgesproken plaats van samenkomst ging, alsof er niets gebeurd was. Maar ze had vergeefs de R-laan op en neer gelopen, zonder dat iemand haar had aangesproken. Ook de mannen van Babcock, die overal verspreid in de schaduw stonden, hadden geen enkel verdacht persoon zien opdagen. Hubert draaide zich op zijn hielen om. Kennedy wierp hem een blik toe die van alle vriendelijkheid gespeend was. Gedurende de wachttijd van twintig uur hadden ze geen tien woorden met elkaar gewisseld. Eva, weggezonken in haar fauteuil, sliep of deed alsof.
Larry Eyston kwam terug. Het was een magere figuur, nerveus, altijd in beweging, altijd gespannen. Hij stak een sigaret op, ging weer zitten en verklaarde:
Ik heb sandwiches en koffie besteld. Ik hoop dat iedereen het ermee eens is?
Natuurlijk! zei Hubert goedkeurend.
Ik begon trek te krijgen, bevestigde Kennedy.
Het is erg aardig van u, mompelde Eva Davidson zonder zelfs haar ogen open te doen.
Ze was met de anderen meegekomen, omdat ze de enige was die de goedgeklede Japanner zou kunnen herkennen, maar als het zo doorging…
-Hij zal nu wel niet meer komen, verklaarde Eyston. Jullie hebben ergens een fout gemaakt die hem achterdochtig gemaakt heeft… Kennedy begon te grijnzen.
Dat komt ervan als je bij een dergelijk geval amateurs inzet. Het kon Hubert niet ontgaan zijn dat Kennedy hem ook onder
de amateurs rekende, maar dat kon hem niet schelen. Hij had geen enkel minderwaardigheidscomplex. Kennedy kende hem niet en kon hem ook niet kennen. Volkomen onbelangrijk. Hij moest er even om lachen.
-Wat is er voor grappigs? vroeg Kennedy agressief.
Jij, was het kalme antwoord van Hubert.
Hij ging nog eens voor de grote wandkaart staan die een groot deel van de Sagami-baai voorstelde, rondom Kamakoera. Basis nummer 5 van de Amerikaanse marine lag daar, aangegeven met een vlaggetje.
De telefoon rinkelde. Eyston wierp zich letterlijk op het toestel.
Hallo? Is er nieuws? Wat?
Hij luisterde even, zei energiek een paar maal ‘ja’ en legde de telefoon daarna weer op de haak. Hubert had al begrepen dat het niets was dat hun belang kon inboezemen, maar Kennedy vroeg ongerust: -Nou, én?
Een dronken vent die per se een danseresje met zich mee het kamp wilde binnenbrengen. Ze hebben de vent in de bak gezet en de danseres naar buiten gewerkt.
Een vent van jullie?
Ja, een matroos.
Eyston stak weer een sigaret op, trok een verveeld gezicht en maakte de lucifer uit door er vlug mee te zwaaien. -Misselijk! bromde hij. Absoluut misselijk! Je hele weekend naar de maan. En waarvoor? Voor niets.
Eva deed haar ogen weer open. Eyston bond dadelijk in. Hij
was kennelijk zeer gevoelig voor de charme van de jonge
vrouw. Alleen Kennedy bleef weerbarstig.
-Hij kan nog wel komen, zei ze met haar mooie melodieuze
stem. Het is een wezen dat van de duisternis houdt.
Kennedy haalde zijn schouders op, geërgerd. Hubert ging weer
naar het midden van het vertrek.
Het spijt me dat ik het niet met u eens kan zijn, antwoordde hij, maar ik geloof er niet meer aan. De reden, waarom hij hier binnen wilde komen was, om iets te zien. En je ziet nu eenmaal beter overdag dan ‘s nachts.
Er is hier niets te zien, dat is je al herhaaldelijk gezegd, mopperde Kennedy.
Daar gaat het niet om, gaf Hubert terug.
De telefoon rinkelde opnieuw. Eyston reikte naar het toestel, veel minder snel dan de eerste keer.
Hallo! Wat nou weer? Wat? Ik geef hem je door. Hij gaf de hoorn aan Kennedy.
Babcock. Hij wil met je praten.
Kennedy stond energiek op om de telefoon over te nemen. Hij wisselde enkele woorden met zijn chef, en zei daarna niets meer. Het leek wel of hij versteende en zijn scherp gezicht kreeg een steeds hardere uitdrukking. Hubert vermoedde dat er iets ernstigs gebeurd was, waar niet op gerekend was.
Akkoord, zei Kennedy ten slotte. We gaan dus naar huis. Zijn stem was dof, alsof hij onder een zware vermoeidheid gebukt ging. Hij legde de telefoon op de haak en verklaarde, zonder iemand aan te zien:
-De vent heeft ons ertussen gehad. Hij heeft het vrijgeleide vervalst door de 5 in een 3 te veranderen. Hij heeft de hele ochtend door de installaties van marinebasis nummer 3 gewandeld …
Hij richtte zich daarop speciaal tot Hubert.
Als het je interesseert: de vent heeft kans gezien aan boord te gaan van een onderzeeër die een afvuurinstallatie heeft voor atoomraketten die onder water bediend kan worden. Dat is, zoals te begrijpen valt, een zeer geheime installatie …
Eyston uitte een vloek. Hubert vroeg alleen maar verder:
Hoe is Babcock dat aan de weet gekomen?
De vent is weer vertrokken en vergat een zeker register te tekenen. De chef van de veiligheidsdienst daar vond het daarop gewenst onze dienst te waarschuwen. Babcock zelf heeft de mededeling aangenomen. En die begreep meteen … Kennedy begon het vertrek rond te lopen, vloekend als een verdoemde. Eva’s gezicht stond geheel vertrokken. Ze bedacht waarschijnlijk dat voor haar alles nog niet afgelopen was, daar haar kwelgeest nog steeds op vrije voeten was.
Die vent is zo slim als een aap, merkte Hubert onverschillig op. Een beetje al te slim. Hij is nu in een stadium gekomen dat hij denkt dat hij alles kan, en dan zullen we hem grijpen.
Nee toch? merkte Kennedy ironisch op. Hij keek Eyston aan.
We hebben hier nu niets meer te doen. Rest ons slechts u te bedanken en u onze verontschuldigingen aan te bieden. Goedenacht.
Hij vertrok. Eva stond op.
Gaan wij ook?
Natuurlijk.
Ze namen afscheid van de chef van de veiligheidsdienst en verlieten het gebouw. Hubert voelde zich doodmoe. Zijn hersens werkten niet meer en hij voelde zich inwendig leeg en voor niets meer toegankelijk. Ze stapten in de auto. Eva raakte even zijn arm aan.
Het doet me pijn je zo te zien, zei ze. Wat ga je nu doen?
Ik weet het nog niet.
Hij was eerlijk. Plotseling barstte ze in tranen uit.