De zaterdag daarop gaan Karena, Charles en Kevin naar Lake Harriet om te picknicken. Dit meer, dat drie straten van Karena’s huis ligt, vindt ze het leukst van alle meren in Minneapolis. In tegenstelling tot Lake Calhoun, dat zo rond is als een dinerbord, of het verwarrende, amoebevormige Lake of the Isles, heeft Lake Harriet iets sprookjesachtigs. Dat komt door de muziektent met de elegante torentjes aan de noordkant, maar ook door de schaduwrijke paden, de gele treurwilgen waarvan de voorste takken in het water hangen en de op kippeneieren lijkende, gespikkelde rotsen die Karena aan de oevers ziet liggen. Het meer is een perfecte weerspiegeling van de lucht, afwisselend donker of grijs of, zoals vandaag, helder blauw. Er zijn vissen. Er zijn boten. En er is een trollenboom.
Charles blijft verrukt staan. ‘Is die er nog?’ roept hij uit, terwijl hij zich naar Karena toe draait. ‘Niet te geloven!’
‘Geloof het maar,’ zegt Karena. ‘Ik kom er elke dag langs tijdens het hardlopen.’
Charles knielt naast het pad. De trollenboom is een eik met een deurtje in de stam, waarop zelfs een klopper in de vorm van een gouden leeuwenkop zit. Een pad van kiezelstenen leidt ernaartoe en aan weerskanten daarvan zijn takjes gestoken die struikgewas moeten voorstellen. Vandaag zijn ook de wortels van de boom versierd met bloemen. Het deurtje barst een beetje open door alle geschenken die de kinderen van Minneapolis – en ook behoorlijk wat volwassenen – binnen voor de trol hebben neergelegd. Doppen van flessen, barbieschoentjes, opgevouwen briefjes, ringen uit een trekautomaat. Als de trol blij is met het geschenk, zo luidt de legende, zal hij de wens van de gulle gever vervullen.
‘O mijn god,’ zegt Charles. ‘Ik was hier altijd zo gek op. Ik droom er nog steeds wel eens van.’ Hij graaft in de zakken van zijn korte broek en staat op; zijn knieën zitten onder de aarde.
‘Alsjeblieft, zussie,’ zegt hij, terwijl hij een muntje aan Karena geeft. ‘En ook een voor jou, Wieb.’ Hij geeft ook een muntje aan Kevin, die zijn portemonnee tevoorschijn haalt en daar een muntje voor Charles uit vist.
‘Dames eerst,’ zegt Charles. ‘Ga je gang, Wieb.’
‘Ho ho, Hallingdahl,’ zegt Kevin, maar hij bukt om zijn muntje in de boom te stoppen. ‘Laredo? Nu jij.’
‘Zullen we deze dames even voor laten gaan?’ zegt Karena, terwijl ze lacht naar twee kleine meisjes die met hun geschenken in hun vuistjes geklemd verlegen aan de kant staan.
‘Ja, Wieb, wat zijn dat voor manieren?’ zegt Charles. ‘Deze kant op, dames.’ Hij buigt en maakt een elegant handgebaar naar de boom. Het oudste meisje, van een jaar of vijf, zes, giechelt, terwijl het jongste haar gezicht tegen haar moeders benen drukt.
‘En wat hebben jullie vandaag voor de trol meegebracht?’ vraagt Charles.
Het oudste meisje vouwt haar hand open en onthult een glitterspeldje.
Charles slaat zijn hand tegen zijn voorhoofd en deinst achteruit. ‘Jee… dat… is… perfect,’ zegt hij. ‘Hoe wist je dat trollen van haarspeldjes houden! Het is hun favoriete lunch.’
Het meisje giechelt, zwaait rond naar haar moeder, draait zich dan weer naar Charles en schreeuwt: ‘JAMMIE!’
‘Zeg dat wel,’ zegt Charles, grijnzend naar de moeder van de meisjes – of misschien een au pair, denkt Karena nu, aangezien ze ongeveer twintig jaar is en geen ring draagt. Ze stopt haar lange krullende haar achter haar oren en glimlacht blozend.
‘O jee,’ zegt Karena. ‘Charles, wij lopen alvast door naar de muziektent, oké? Je haalt ons wel in.’
‘Oké,’ zegt Charles afwezig, ‘ik kom zo.’ En als Karena met Kevin verder loopt over het pad, hoort ze Charles tegen de au pair praten en de au pair tegen hem. De meisjes gillen van de pret en roepen: ‘Doeiiii! Doeiiii!’
‘Namasté,’ roept Charles, ‘doei!’ Dan loopt hij op een drafje naar Karena toe. Hij hijgt een beetje als hij zijn hand openvouwt om een telefoonnummer te onthullen dat daar met pen is opgeschreven.
‘En?’ zegt hij. ‘Wie is de knapste? Wie is de stoerste?’ Hij knikt en wijst naar zichzelf. ‘Inderdaad, zussie. Ikke. Appeltje, eitje.’
‘O, alsjeblieft,’ zegt Karena.
Charles slaat een arm om haar heen. ‘De hemel zij dank,’ zingt hij met zijn inspecteur Clouseau-stem, ‘foor kléne méíssies…’
Karena duwt hem van zich af. ‘Blijf van me af, viezerik,’ zegt ze lachend.
‘Wat is er, K? Vond jij hen dan niet aandoenlijk? Help me even, Wieb.’
‘Die au pair mocht er ook best wezen,’ zegt Kevin onbewogen achter zijn pilotenbril.
Charles grijnst. ‘Dus dat is jou ook opgevallen, Wieb? Heel goed. Dus je zit nog niet helemaal onder de knoet.’
‘Hé!’ zegt Karena.
Charles wappert met zijn hand naar haar en haalt de canvas tas van zijn schouder. ‘Vrouw,’ zegt hij, terwijl hij haar de tas geeft, ‘ga achter ons lopen en draag het eten. Laat de mannen even praten.’
‘O jee,’ zegt Karena weer. ‘Wiens slimme idee was dit? Ik ga maar eens.’ Maar ze accepteert Kevins aanbod om de tas te dragen en blijft even staan, zodat de twee mannen voor haar uit kunnen kuieren. Met hun hoofden bij elkaar en af en toe tegen een steentje schoppend lopen ze te kletsen. Karena kan niet ophouden met glimlachen. Ze heeft zich vooraf veel verschillende voorstellingen van dit uitje gemaakt, uiteenlopend van gaat-wel tot afschuwelijk, maar wat er daadwerkelijk gebeurd is, overtreft haar stoutste verwachtingen. Toen Kevin bij haar voor de deur stond – zenuwachtig, dat zag Karena aan de zorgvuldige scheiding in zijn vochtige haar en ze rook het aan de hoeveelheid Old Spice waarmee hij zichzelf besprenkeld had –, hadden de mannen elkaar aangekeken en hun kin opgetild. Charles had gezegd ‘Wieb’ en Kevin ‘Hallingdahl’ en vervolgens was het meteen ouwe jongens krentenbrood. Dat is ook wel logisch, aangezien Charles en Kevin bevriend zijn op een manier die totaal losstaat van Karena’s relatie met elk van hen. Die vriendschap was zo hecht, heeft Charles haar verteld, dat ze op een bepaald moment hebben overwogen hun eigen bedrijf op te richten: Wiebke en Hallingdahl, jagers in extenso. Karena kan zich de laatste keer dat ze zo blij was om buitengesloten te worden niet meer herinneren.
Ze komen aan bij de steiger voor de muziektent en lopen helemaal naar het eind. Daar gaan ze picknicken. Charles heeft alles gemaakt: tofoesalade met kerrie, tabouleh, hummus, volkoren pitabroodjes met vegetarisch beleg en kersen. Er zijn ook een paar flesjes met zijn speciale zeewierdrankje. Dat laat Karena aan zich voorbijgaan; ze heeft eerder de fout gemaakt er een te proberen en doet dat nooit meer. Gelukkig is er ook bier.
‘Vangen, Wieb,’ zegt Charles, terwijl hij een flesje naar Kevin gooit. ‘Organisch, gebrouwen door trappisten. Beter voor de baby,’ en hij slaat op Kevins buik.
‘Charles!’ zegt Karena. Kevin maakt het flesje echter gewoon open, drinkt het voor de helft leeg en wrijft dan over zijn buik. ‘Woe-ha,’ zegt hij, ‘de baby is dorstig vandaag. Bedankt, Hallingdahl. Je bent de bovenste beste.’
‘Graag gedaan, Wieb,’ zegt Charles.
Ze gaan zitten om te eten. Kevin pulkt wantrouwend aan zijn broodje. ‘Jezus, Hallingdahl,’ zegt hij, ‘is dit aubergíne?’
‘Eet nou maar gewoon op, Wieb, verdomde aansteller die je er bent. Wanneer heb je voor het laatst groente gegeten? In een vorig leven?’
‘Nooit,’ zegt Kevin, terwijl hij de aubergine in het meer slingert, waar het meteen een school witvissen aantrekt. ‘Hoe vaak moet ik het je nog vertellen, Hallingdahl? Groenten worden gegeten door eten.’
Karena gaat met haar rug tegen die van Kevin zitten en laat haar voeten in het water bungelen. Dat is warmachtig en goudgroen zo dicht bij de oever, en besprenkeld met glinsterende lichtcirkeltjes. Ze geniet van haar broodje. En van de salade. En van de tabouleh, de hummus en een paar kersen. Ze houden een pitspuugwedstrijd – proberen de dichtstbijzijnde zeilboot te raken – die Karena op haar sloffen wint. Zelfs Charles doet of hij onder de indruk is. Dan leunt ze op de warme planken achterover op haar ellebogen en boert. ‘Ják,’ zegt ze, ‘neem me niet kwalijk. Ik denk dat ik te veel gegeten heb.’
‘Dat vind ik nou zo leuk aan je, zussie,’ zegt Charles. ‘Je bent zo welgemanierd. Zo’n tere bloem.’
‘Rot op, Charles.’
‘Zie je nou,’ zegt Charles tegen Kevin, ‘hoe grof ze is? Man, ik hoop dat je weet waar je aan begonnen bent.’
‘O,’ zegt Kevin, terwijl hij Karena’s haar streelt, ‘ik denk dat ik daar wel een behoorlijk goed idee van heb.’
‘Jézus, kinders,’ zegt Charles, ‘houden jullie dan nooit op?’ Maar hij pakt nog een broodje en staart bedachtzaam kauwend over het meer. ‘Ik ben hier in jaren niet geweest,’ zegt hij. ‘Weet je nog dat oom Carroll ons hier altijd mee naartoe nam als we op bezoek waren, K?’
‘Ja, dat weet ik nog,’ zegt Karena slaperig. Oom Carroll, Siri’s broer, is vijf jaar geleden overleden als gevolg van een stom ongeluk: uitgegleden onder de douche en zijn schedel gebroken. Hij heeft daar drie dagen gelegen voor hij door een buurman werd gevonden. De nachtmerrie van elke alleenstaande. Maar vóór die tijd had hij het best naar zijn zin gehad in zijn kleine bungalow, omringd door fascinerende behangboeken, tapijtstalen en kleurenwaaiers van verf. Carroll was een binnenhuisarchitect die een paar jaar in New York had gewoond en toen was teruggekeerd naar Minneapolis met een snor en een gigantische vierkante zonnebril. Hij had een lach die de bovenste registers kon bereiken als iets echt leuk was. Karena ziet nog voor zich hoe Carroll, gewikkeld in een koeiendeken, op zijn bank zat te gieren van de pret bij een aflevering van All in the Family op zijn kast van een televisie.
‘God, wat vond ik het altijd heerlijk bij Carroll,’ zegt Charles. ‘Het was het toppunt van mondaniteit. Herinner je je zijn glazen salontafel nog waar we forten onder bouwden? En de regenboog die op zijn slaapkamermuur was geschilderd? Ik vond dat zo ontzettend cool. En dat we altijd op mochten blijven zo lang als we wilden en dat hij dan altijd van die drankjes voor ons maakte?’
‘Dat weet ik nog,’ zegt Karena. Carroll had van dat ouderwetse slagroomijs en likeurtjes waarmee hij dan drankjes maakte met namen als grasshopper en golden cadillac. Als Frank en Siri dan naar een voorstelling of een restaurant waren, kreeg de tweeling elk een eigen drankje in een plastic bekertje. ‘Eentje voor jou, vanille,’ imiteert ze hem, ‘eentje voor jou, rum-rozijnen, en een tweetje voor mij.’
Charles lacht. ‘Ja, dat is waar, ik was vergeten dat hij ons altijd zo noemde. Heb ik jou ooit verteld over de videobanden die ik in zijn kast heb gevonden? Met naakte mannen die aerobics deden?’
Karena opent haar ogen en draait zich naar hem toe. ‘Dat meen je niet,’ zegt ze.
‘Dus wel,’ zegt Charles. ‘Toen hij gestorven was en mama en ik zijn huis opruimden. Het was net als zo’n fitnessprogramma op tv, alleen waren al die mannen piemeltjenaakt. O nee, ze hadden wel gymschoenen aan. En van die gevlochten haarbanden.’
‘Wat kun jij liegen, zeg,’ zegt Karena.
‘Echt niet,’ houdt Charles vol. Hij springt overeind, schudt zijn bord uit boven het water, en begint zwaaiend met armen en benen te springen. ‘Een! Twee! Kom op, knullen! Ik wil jullie zien zweten! Zweet! Stoot! Span die ballen! Span die billen! Au.’ Hijgend gaat hij weer zitten. ‘Ik denk dat ik iets belangrijks heb verrekt,’ zegt hij. ‘Maar je begrijpt wat ik bedoel. Kun je je voorstellen wat voor effect dat had op een arm dertienjarig jongetje uit de provincie?’
‘Nou, eigenlijk wordt me nu opeens een hoop duidelijk,’ zegt Kevin.
‘O, Wieb,’ zegt Charles, terwijl hij zich vooroverbuigt. ‘Geef me een zoen.’
Kevin duwt zijn gezicht weg. ‘Niet op een volle maag, Hallingdahl.’
‘Maar dat vind je juist zo leuk aan mij, Wieb. Mijn spontaniteit.’
‘Oké,’ zegt Karena lachend, ‘wat dóé ik hier eigenlijk?’ Ze doet haar ogen weer dicht. Ze luistert naar Charles en Kevin, die nu over sport praten, dan weer over buien, en dan weer over jagers die ze kennen. Kevin haalt de sigaren tevoorschijn die hij heeft meegebracht en de rook zweeft weg over het water. Er suist een jetski langs en golven slaan tegen de onderkant van de steiger. Kevin speelt met Karena’s haar.
Ze wordt wakker als de zon van haar gezicht afglijdt. Er is een briesje opgestoken dat het oppervlak van het meer rimpelt. De boten schommelen op het water. Kevin zit naar haar te kijken; zijn gezicht hangt als een maan boven haar, maar dan ondersteboven.
‘Goedemorgen, Laredo,’ zegt hij. ‘Je bent lekker verbrand hier,’ en hij wrijft over het bolle deel van Karena’s wangen.
Karena glimlacht naar hem, sluit eerst één oog, dan het andere. Het verbaast haar altijd weer hoe erg het perspectief verandert als ze dat doet. ‘Waar is Charles?’
‘IJsjes halen. Of nog meer minderjarige meisjes verleiden. Ik weet niet zeker welke van de twee het was.’
‘O, doe eens een beetje aardig,’ zegt Karena. ‘Zijn we opeens jaloers, meneer Genie?’
‘Daar is helemaal geen reden voor,’ zegt Kevin. ‘Geen enkele reden,’ en hij buigt zich voorover om haar te kussen. Het is een nogal onhandige houding, maar zijn lippen zijn koel en rokerig en zoutig tegen Karena’s verbrande gezicht.
‘Je moet toegeven,’ zegt ze, als ze uitgezoend zijn, ‘dat Charles zich keurig gedraagt. Toch? Is hij niet geweldig?’
‘Zeker,’ zegt Kevin, terwijl hij Karena’s haar van haar voorhoofd strijkt. ‘Ik heb ook nooit gezegd dat hij dat niet was. Als het goed gaat met Chuck, gaat het echt heel erg goed met hem. Als het slecht gaat…’ Zijn stem sterft weg en hij trekt zijn wenkbrauwen op. Karena draait haar hoofd om en ziet Charles over de steiger naar hen toe banjeren.
‘Hé, kinders,’ zegt hij. Hij draagt in elke hand een hoorntje met softijs. ‘Waar hebben jullie het over? Wat doen jullie? Broodjes smeren?’
Karena komt zo snel overeind, dat ze bijna haar hoofd tegen Kevins kin stoot. Ze werpt Charles een felle blik toe: waag het eens. Charles kijkt haar met opengesperde ogen aan: wat? Karena werpt een snelle blik op Kevin, achter haar. Charles kijkt even verbaasd, maar dan valt het kwartje: ahaaa, het Brood. Hij schudt zijn hoofd – nee, nee, nee, K, dat bedoelde ik niet, sorry – en grijnst. ‘Wieb,’ zegt hij tegen Kevin, die de restanten van de picknick in een tas heeft staan proppen. Hij geeft Kevin een van de hoorntjes en Karena het andere. ‘Alsjeblieft, kinders. En nou niet zeggen dat ik nooit iets voor jullie doe.’
‘Bedankt, man,’ zegt Kevin. ‘Waar is de jouwe?’
Charles zet zijn handen in zijn onderrug en rekt zich grijnzend uit. ‘Meen je dat nou?’ vraagt hij. ‘Ik eet die troep niet.’
Ze sloffen terug over de planken. Karena’s gezicht gloeit. Het is een warme avond en het ijs smelt snel; ze moet het van haar pols likken als het omlaag begint te druipen. Ze slaan af naar het schaduwrijke pad naar haar huis; de mannen lopen weer voor haar en de zon knipoogt tijdens het zakken nu en dan achter de boomtoppen. Honden rennen blaffend achter frisbees aan. Mensen joggen langs met wandelwagens, fietsers bellen en roepen: ‘Aan de kant! Aan de kant!’ Charles vraagt of Kevin blijft eten en Kevin zegt natuurlijk, en Charles zegt dat ze dan naar wat dvd’s kunnen kijken over zijn tornadojachten van afgelopen jaar, en Kevin zegt leuk. Ze drentelen voort, de een lang en mager en op sandalen, de ander kort en gedrongen en gespierd. Ze doen Karena denken aan… nee, niet echt aan Laurel en Hardy, maar aan de spotprent waarop twee mannen op een onbewoond eiland elkaar aankijken en de ene een hotdog ziet en de ander een hamburger. Misschien is deze picknick iets uitzonderlijks geweest, zal Karena er als ze oud is op terugkijken als een dag waarop ze gelukkig was. Misschien zijn ze met zijn drieën gewoon tijdelijk opgesloten in een glimmende tijdluchtbel. Maar aan de andere kant: misschien kan het altijd wel zo blijven, denkt Karena. Mensen zíjn soms gelukkig, toch? Misschien komt alles goed. Als ze langs de trollenboom lopen, laat Karena haar muntje achter de deur glijden.