Een half uur later komen ze door een of ander wonder op highway 52. Vanaf daar is het slechts een kwestie van die in noordelijke richting naar Decorah blijven volgen. Charles is wat rustiger nu, kreunt als een vermoeid kind. Karena betwijfelt of hij zich daarvan bewust is. Hij staart uit zijn raampje en zijn hoofd schommelt een beetje bij elke verbindingsnaad in de weg. Het noodweer is in noordoostelijke richting voor hen uit gesneld, in de richting van Minnesota en Wisconsin. Daarachter schijnt de ondergaande zon op de verregende akkers. De lucht is helder en koel. Het voelt meer als de herfst dan als juli. Als er geen plassen op de weg hadden gestaan en er geen als diamanten fonkelende druppeltjes aan de irrigatieleidingen hadden gebungeld, zou Karena misschien niet eens vermoed hebben dat er zo’n noodweer was geweest.
Het wordt al donker als ze in Decorah aankomen. Dat verbaast Karena. Ze heeft geen horloge om en ze is vergeten op het dashboardklokje te kijken. Nu ziet ze dat het bijna half negen is. Siri zal zich wel zorgen maken. Hoe lang zijn ze weggeweest? Hoe laat zijn ze vanmiddag vertrokken? Het is alsof de gebeurtenissen die achter hen liggen, de paarsbruine bui en de groene tornado en de dode man op de weg, zich allemaal buiten de tijd hebben afgespeeld, buiten het normale universum.
Karena rijdt over College Road Decorah binnen. Ze passeren het Luther College, dat rechts van hen op een heuvel ligt. Dat is ook zo vreemd aan Iowa, denkt ze, hoe hoog de heuvels hier zijn, net over de staatsgrens. Het is rustig op College Road, want het is schoolvakantie, maar over een maand zal het hier weer barsten van de auto’s die brave lutherse studenten en hun familieleden uitspuwen. Karena is blij dat ze daar niet bij zal zijn. Siri heeft vroeger op deze school gezeten, in de tijd dat je daar nog af gestuurd kon worden voor een potje kaarten of dansen, en hoewel ze nu niet meer zo streng zijn, was zowel Karena als Siri faliekant tegen toen Frank zich sterk maakte voor die school. En vervolgens had Karena haar beurs binnengehaald, en dat hielp… Maar waar is ze mee bezig? Hoe kan ze in hemelsnaam aan college denken als er daar ergens een dode man op de weg ligt? Die opleiding kan ze wel vergeten. Ze gaat daar waarschijnlijk helemaal niet heen, of waar dan ook, behalve dan naar de gevangenis. De jeugdinrichting in La Crosse… En dan schiet het Karena te binnen en het is alsof ze een koude douche over zich heen krijgt. Nee. Niet de jeugdgevangenis. Zij en Charles zijn vandaag achttien geworden.
Ze steken de Upper Iowa River over en rijden de stad in. De huizen ogen keurig op hun vierkanten gazonnen onder het donkere bladerdak van bomen. Bij de meeste hangen vlaggen. Noorse, Amerikaanse, vlaggen met bloemen, vlaggen met trollen. Noorse vlaggen hangen ook aan de straatlantaarns, die nu beginnen te branden. Karena rijdt naar het eerste benzinestation dat ze ziet; zelfs de overkapping daarvan is versierd met rosemaling: de Noorse bloemschilderkunst. Dit is wat je noemt een stad die zijn erfenis serieus neemt.
Karena rijdt naar het uiterste hoekje van het parkeerterrein, weg van de lichten. Charles’ gezicht ziet er met die schrammen niet al te best uit. Hij zit uit zijn raampje te staren en zijn lippen bewegen. Als Karena parkeert, bonkt zijn hoofd tegen het glas. Hij kan beter hier blijven, denkt Karena. Ze zet de motor uit en wil uitstappen.
Maar Charles schiet overeind. ‘Nee!’ zegt hij. ‘Laat me niet alleen, K. Alsjeblieft.’
Dan doet hij zijn portier open en leunt naar buiten. Karena hoort hem kokhalzen. Er passeert een toeterende stationwagen vol kinderen. ‘Gétver!’ zegt een meisje, en een jongen schreeuwt: ‘Zonde van het bier, gast!’ Het gelach zwelt aan als ze wegrijden.
Als Charles klaar is, geeft Karena hem een paar vochtige tissues uit het handschoenenkastje. ‘Hier Charles,’ zegt ze. ‘Misschien wil je je een beetje opfrissen.’ Ze raakt haar gezicht aan om te laten zien wat ze bedoelt.
Charles trekt de zonneklep naar beneden en bekijkt zichzelf in het spiegeltje. Hij begint voorzichtig met de tissue te vegen. ‘Waar ga je naartoe?’ vraagt hij.
‘Naar de wc.’
‘Oké. Maar kom wel snel terug, oké?’
Karena zegt dat ze dat zal doen. Ze loopt langs de benzinepompen die baden in schrikbarend fel licht. Uit de boxen onder de overkapping klinkt een countryliedje, opgeblazen en op de een of andere manier angstaanjagend. Ook binnen, in de winkel, is het te licht. Het is niet druk, maar de mensen hierbinnen – een paar meisjes van Karena’s leeftijd, een grote, vriendelijk ogende vrouw die de aankoop van een pak cakejes overweegt, een man met een truckerspetje – bewegen allemaal veel te snel, als een versneld afgedraaide film die slecht gemonteerd is. Hun gebaren zijn abrupt en dreigend in het fluorescerende licht. Of ligt het aan Karena, beweegt zij zich vreemd, verdoofd en langzaam? Haar spieren doen pijn, doordat ze zo lang gespannen zijn geweest, vooral die in haar bovenbenen. Die kan ze vanavond vast niet meer bewegen. Wat haar eraan doet denken: ze zal vanavond ook wel niet thuis zijn. Karena draait zich naar de kassa om te vragen waar het bureau van de sheriff is – maar ze moet echt nodig naar de wc. Ze wacht in een kleine gang met opgestapelde kratjes frisdrank, staart naar het bord met advertenties voor puppy’s en buitenboordmotoren en huizen, en gaat dan naar binnen. Op weg naar de toonbank pakt ze een blikje cola – ze is uitgedroogd – en een rootbeer voor Charles.
Ze gaat in de rij achter de meisjes van haar leeftijd staan. Die hebben ongetwijfeld in de rivier gezwommen: hun blonde haar zit achterover geplakt en ze hebben een handdoek om hun nek. Ze leggen geld bij elkaar voor een pakje sigaretten – dus ze zijn ook achttien of ouder, studenten misschien – en Karena beseft iets: voor de vrouw achter de kassa zijn ze waarschijnlijk één pot nat. Deze meisjes en Karena. In dit stadje vol studenten zal niemand opkijken van Karena en Charles. Zelfs zijn gebraak is blijkbaar niet ongebruikelijk. De kinderen in die stationwagen dachten waarschijnlijk dat hij als eerstejaars niet zo goed tegen de drank kon.
Karena’s veronderstelling blijkt te kloppen als de vrouw achter de kassa glimlacht terwijl ze Karena’s aankopen aanslaat. ‘Alsjeblieft, liefje,’ zegt ze. ‘Fijne avond, hè!’
‘U ook,’ zegt Karena. Ze loopt behoedzaam de winkel uit, want ze is bang dat ze toch nog krampachtige bewegingen maakt en tegen iets met scherpe hoeken aanloopt, zoals de hotdogautomaat of een tijdschriftenrek. Ze loopt weer langs de pompen onder de felverlichte overkapping met de monsterlijke muziek en suïcidale motten. Het is waar. De vrouw wenste haar net een fijne avond. Niet iets wat je tegen een moordenaar zou zeggen. Karena snapt niet dat het niet overduidelijk zichtbaar is, zoals wanneer je een bochel hebt of mank loopt. Dat deze mensen bij het zien van haar niet meteen doorhebben dat zij en haar broer een uur of twee geleden een dode man op de weg hebben achtergelaten. Waarom zien ze dat niet?
Maar blijkbaar is dit feit onzichtbaar.
Karena doet de jeep open en stapt in. Ze geeft Charles zijn rootbeer. Hij drinkt het blikje met grote slokken leeg, terwijl Karena haar pakje Marlboro openmaakt en een sigaret opsteekt. Ze blaast de rook uit en trekt haar blikje cola open. ‘Beter?’ vraagt ze aan Charles.
‘Veel beter,’ zegt hij. ‘Bedankt.’
Karena knikt en legt haar hoofd een beetje duizelig tegen de hoofdsteun. Dan schiet het haar te binnen. ‘Verdomme,’ zegt ze. ‘Ik ben vergeten de weg te vragen.’
‘Waarnaartoe?’ vraagt Charles.
‘Naar het bureau van de sheriff.’
Maar als ze de jeep weer uit wil stappen, pakt Charles haar pols vast. ‘Wacht even, K,’ zegt hij.
Karena kijkt omlaag naar zijn hand, naar de nagelriemen die donker zijn van het geronnen bloed. ‘Wat is er, Charles?’
Charles laat haar los en haalt zijn vingers een paar keer door zijn haar. Hij slaakt een lange zucht. Dan zegt hij: ‘Ik denk dat we het niet moeten vertellen, K.’
‘Hè?’ zegt Karena. Ze trekt haar been weer naar binnen en knalt het portier dicht. ‘Dat meen je niet, Charles.’ Ze kijkt hem aandachtig aan. Zijn gezicht ziet er vreemd uit, half verlicht door een straatlantaarn, half in de schaduw. En hij is duidelijk bang en zijn schrammen zien er afschuwelijk uit. Maar hij is ook zichzelf: Charles. Er is geen spoor te bekennen van het kwaadaardige leedvermaak van de djinn, geen tobberige blik of die bizarre uit zijn voegen barstende felheid.
Maar wat hij zegt is wel degelijk gestoord. ‘Charles,’ zegt Karena, ‘er ligt daar een dode man op de weg. Dood!’
‘Dat weet ik, K,’ zegt Charles.
‘Hij is dood,’ herhaalt Karena, alsof ze dit feit voor het eerst vaststelt. ‘Wij hebben hem vermoord!’ En dan begint ze krampachtig te trillen, erger dan eerst. Haar tanden klapperen.
‘Hou op,’ zegt Charles. ‘Het is goed, K, hou op. Ik ben vlakbij.’ En voor zover de versnellingspook dat toelaat, trekt hij haar naar zich toe. Hij wrijft over haar armen, waarop alle donshaartjes rechtovereind staan.
‘W-w-we moeten het t-t-tegen iemand z-z-zeggen,’ kan Karena eruit brengen. ‘We moeten…’
‘Ik hoor je wel, K,’ zegt Charles. ‘En onder andere omstandigheden zou ik het ook met je eens zijn. Bijvoorbeeld als dit gisteren was gebeurd. Want toen waren we zeventien, weet je nog? Maar vandaag kunnen we als volwassenen worden aangeklaagd. Ze zullen ons achter slot en grendel zetten, K, dat weet je, hè? Ze zetten ons voor altijd achter de tralies.’
Karena knikt. Ze krijgt het iets warmer en ze laat zich tegen hem aan zakken. ‘Dat dacht ik net ook,’ bekent ze. ‘Maar misschien als we gewoon de waarheid vertellen…’
‘En die is, K?’
Dat jij manisch was, denkt Karena. ‘Dat het een ongeluk was,’ zegt ze, terwijl ze rechtop gaat zitten. ‘Dat je het niet expres…’
Charles schampert: ‘O, en wat dan, K, denk je dat je het daarmee goedpraat? Denk je dat ik het bureau van de sheriff binnen kan lopen en gewoon kan zeggen: “Hé, meneer de agent, het spijt me verschrikkelijk, maar ik reed in dat noodweer en toen ben ik tegen een gast aangeknald en nu is hij dood, maar ik heb het niet expres gedaan, dus u kunt me gewoon laten gaan? O, en sorry voor al het extra papierwerk.” Je weet dat het niet zo zal gaan, K. Dat weet je.’
‘Goed, misschien niet,’ zegt Karena, ‘maar Charles, wat moeten we anders? We kunnen hem daar toch niet gewoon laten liggen?’
Charles kijkt wild om zich heen, alsof de sheriff en zijn assistenten op dat moment de jeep besluipen. ‘Je hebt gelijk,’ zegt hij. ‘Ik zal hem begraven.’ Hij knikt. ‘Ik weet niet meer precies waar het gebeurd is, maar al doe ik er een jaar over, ik zal hem vinden en hem eigenhandig begraven.’
Karena reageert verongelijkt. ‘Ja, dát bedoel ik dus niet, Charles, en dat weet je best. Het gaat erom dat we een man hebben gedood! We hebben het ergste gedaan wat je een ander menselijk wezen kunt aandoen. We hebben hem zijn léven ontnomen. Daar zullen we voor moeten boeten.’
‘Waarom?’ vraagt Charles, en dan, als Karena overeind schiet: ‘Wacht, dat kwam er verkeerd uit. Luister, ik ben het er helemaal mee eens dat we moeten boeten. Of eigenlijk dat ík moet boeten. Want ik heb het gedaan. Jij hebt er helemaal niets mee te maken. Je hebt zelfs geprobeerd me tegen te houden…’ Zijn stem schiet omhoog, net als toen hij de baard in de keel kreeg. Hij kijkt opzij en slikt een paar keer. ‘En dat is precies wat ik hun zal vertellen,’ zegt hij, terwijl hij met zijn pols in zijn ogen wrijft. ‘Dat ik het gedaan heb. Dus ik ben degene die moet boeten. Maar daarmee houdt het niet op, K. Zelfs als ze geloven dat jij niets gedaan hebt, zouden ze je nog steeds kunnen beschouwen als een… hoe heet dat, niet een handlanger…’
‘Een medeplichtige,’ zegt Karena.
‘Ja,’ zegt Charles. ‘Een medeplichtige. En wat denk je dat er dan gebeurt? Ik ga ongetwijfeld de gevangenis in. En dat zou balen zijn, hoewel ik er wel tegen zou kunnen. Denk ik. Jawel, ik weet bijna zeker dat ik dat zou kunnen. Maar jij, K!’ Zijn borst gaat steeds sneller op en neer. ‘Jij staat net op het punt om weg te gaan,’ zegt hij, terwijl hij steeds sneller gaat praten. ‘Weg uit New Hellishburg. Jij hebt een beurs. Daar heb je zo hard voor gewerkt. En als ik eraan denk dat jij hier vast komt te zitten door mij… Dat ze je misschien je beurs afnemen… Dat ze je misschien helemaal niet laten studeren…’
‘Oké, Charles,’ zegt Karena. ‘Oké.’
Charles bedaart en veegt zijn mond af. Karena leunt achterover tegen de hoofdsteun en kijkt uit het zijraampje. Ze is moe, ontzettend moe. Ze kan niet meer denken. Ze ziet een vrouw die haar dochtertje helpt van de hoge stoel in een camper te komen die bij de pomp staat. Het meisje is een jaar of drie, vier, heeft een vlaskopje, net als Karena en Charles vroeger, en een bril met dikke glazen. Ze pakt haar moeders hand en gaapt als ze naar de winkel lopen. Karena probeert zich – tevergeefs – te herinneren hoe het was om zo klein te zijn en iemand anders voor alles te laten zorgen.
‘Denk er gewoon even over na, K,’ zegt Charles. ‘Meer vraag ik niet. Laten we er gewoon een paar dagen over nadenken. Als je dan nog steeds vindt dat ik het hun moet vertellen, dan doe ik dat. Dan ga ik naar sheriff Cushing en vertel hem alles. Maar alsjeblieft, K. Laten we er nu geen beslissing over nemen. Alsjeblieft.’
Karena draait haar hoofd naar voren. In het westen kleurt de lucht roze en goud; de bomen steken er donker tegen af. Donkere figuurtjes stijgen erbovenuit en zakken er weer achter weg: vleermuizen. Karena hoort de kreten bij de rivier – kinderen die zich laten meestromen in een autoband –, een fles die breekt, iemands radio die blèrt ‘Sweet home Alabama’. Het is zo’n doodnormale avond. Wie gelooft er nou dat er vandaag, op nog geen honderdvijftig kilometer van hier, een tornado rondwaarde, dat een man op straat is gestorven? Dat hij daar nog steeds ligt? Een dergelijk geweld lijkt onmogelijk. Die twee werelden gaan niet samen. Sterker nog, het begint steeds onwezenlijker te lijken dat de gebeurtenissen van vanmiddag zich überhaupt hebben afgespeeld.
En Charles. Karena kijkt niet naar hem, maar ze voelt zijn gestaar aan de zijkant van haar gezicht. Zo maakte hij haar ook altijd wakker als hij een nachtmerrie had gehad: zonder iets te zeggen, zonder haar aan te raken, stond hij gewoon naast haar bed en staarde haar smekend aan. Op die manier haalde hij haar uit haar slaap. Hij zal bijna zeker naar de gevangenis gaan en daar gaat hij het absoluut niet redden. Het is al erg genoeg wat er met kerels in de gevangenis gebeurt, vooral met degenen die er voor het eerst zitten. Karena heeft de verhalen gehoord, van de broer van Stace Rudiger, die moest zitten voor een aanranding. Charles zal als jong vlees worden beschouwd, een lekker hapje voor een oudere gevangene. Dat wil zeggen, tot hij manisch wordt en zijn mond opendoet tegen de verkeerde persoon. Dan kan hij doodgeslagen worden. En wat te denken van de momenten waarop hij met opgetrokken knieën kermend, gevoelloos en hulpeloos op zijn zij ligt? Karena moet er niet aan denken wat ze hem aan zouden kunnen doen, de andere gedetineerden, de bewakers. Het is ondraaglijk. Dus zegt ze: ‘Oké.’
‘Echt?’ zegt Charles. ‘Meen je dat? Ga je het niet vertellen?’
‘Ik zéí oké.’
‘O mijn god, K,’ zegt Charles. Maar dan grijpt hij haar arm weer vast. ‘Beloof het,’ zegt hij dwingend. ‘Beloof dat je het niet zult vertellen. We moeten het allebei beloven. Beloofd!’
‘Ik beloof het,’ zegt Karena.
‘O, dank je wel, K,’ zegt Charles. ‘Dank je, K, ontzettend bedankt. Je weet dat je de juiste beslissing hebt genomen, toch? Nu kun je naar school en kan ik een manier bedenken om het goed te maken, en het spijt me zo dat ik ons zo in de nesten heb gewerkt, god, ik vind het zo erg…’
‘Oké, Charles,’ zegt Karena, ‘zo is het wel genoeg. Ik wil nu alleen maar naar huis. Goed?’
‘Oké,’ zegt Charles bedeesd. ‘Oké. Sorry.’
Karena start de jeep en kijkt op de benzinemeter. Ze hebben iets minder dan een achtste tank. Ze rijdt naar een pomp en Charles springt hulpvaardig naar buiten om te tanken. Als Karena zichzelf in het achteruitkijkspiegeltje bekijkt, ziet ze iets glimmen op de achterbank. De zijspiegel. Volgens haar is Charles op die weg nauwelijks van de zijde van de auto geweken, dus ze moet hem zelf op een bepaald moment hebben opgeraapt. Ze moet hem op de achterbank gegooid hebben. Ze kan het zich niet herinneren, maar blijkbaar had ze dus al een besluit genomen. Als ze Decorah uit zijn, gaan ze langs de kant van de weg staan en slingert Charles hem in de rivier.