30

Charles komt ook de volgende drie dagen niet thuis en hoewel ze heeft gewacht en gehoopt en gebeden voor zijn terugkeer, is Karena er niet op voorbereid als het daadwerkelijk gebeurt. Ze is net zelf terug van haar werk bij Chat ’n’ Chew en staat in de badkamer om haar bikini aan te trekken, zodat ze voor het eten met Tiff nog even de laatste zonnestralen kan pakken bij het zwembad. Ze staat met haar hoofd voorovergebogen om voor de zekerheid nog een extra laagje haarlak op te spuiten, als de deur openvliegt en haar broers gymschoenen en behaarde kuiten in beeld komen.

‘Aha,’ zegt Charles met zijn inspecteur Clouseau-stem. ‘Iek wiest dat er iemand bienen was.’

‘Jézus, Charles,’ zegt Karena, die met een schok overeind komt en haar hand op haar borstbeen legt, waaronder haar hart als een razende tekeergaat. ‘Wel eens gehoord van kloppen?’

Charles wappert met een hand voor zijn gezicht. ‘Wel eens gehoord van de ozonlaag? Het staat hier stijf van de haarlak.’

‘Tja, niemand heeft je gevraagd binnen te komen,’ zegt Karena. Maar stiekem is ze ontzettend blij dat hij dat gedaan heeft. Ze brengt nog wat eyeliner op, zodat ze hem heimelijk vanuit de spiegel kan bekijken: hij heeft geen nieuwe schaafwonden, geen bulten of bloeduitstortingen of blauwe ogen, godzijdank. Charles is daarentegen wél prachtig bruin, zijn haar is gebleekt door de zon en krult over de kraag in zijn nek. Zijn donkerbruine ogen staan helder. Elke keer als Karena haar broer ziet nadat hij een tijdje weg is geweest, wordt ze getroffen door het feit dat ze voor een tweeling zo weinig op elkaar lijken. Ook nu weer vraagt ze zich af of het misschien toch waar is wat oma Hallingdahl altijd zegt, dat Charles een beetje Sioux-bloed in zich heeft. De verre voorvaderen van de Hallingdahls hadden wel degelijk een plaggenhut in South Dakota, het belangrijkste Lakota-gebied, en misschien dat betovergrootmoeder Lisbet inderdaad op een dag was teruggekeerd van de kreek en het juk met de emmers op haar schouders verschoof toen ze BOEM! een stoere bink op de oever had zien zitten. Of dat nu echt gebeurd is of niet, Karena oogt als het toonbeeld van een bleke Noorse, terwijl Charles lijkt te zijn ondergedompeld in honing. Het is niet eerlijk. Maar het belangrijkste is dat hij er gezond en ongedeerd uitziet. En als zichzelf. Er is geen teken van de Vreemdeling – die sombere, piekerende uitdrukking, die neerbuigende geamuseerdheid, die felheid als een mandje slangen onder zijn huid. Nu niet, althans.

‘Waarom kijk je zo naar me?’ vraagt Charles.

‘Ik kijk helemaal niet zó naar je. Hoe ijdel kun je zijn?’

‘Hé, ik ben niet degene die zijn gezicht vol staat te kliederen,’ zegt Charles. ‘Voor wie doe je dat eigenlijk? Schwartz? Wisneski?’

Karena bloost. ‘Voor niemand. Ik ga alleen mijn kleurtje bijwerken.’

‘Uh-huh,’ zegt Charles. Hij leunt met over elkaar geslagen armen tegen de wastafel. ‘Is dat een nieuwe bikini?’

‘Ja,’ zegt Karena, die om zich heen zoekt naar haar T-shirt. ‘Hoezo?’

‘Hij is mooi. Het is nu net of je echt tieten hebt.’

Karena haalt naar hem uit, maar hij duikt weg. ‘Je bent een vies varken,’ zegt ze.

‘Ik doe mijn best,’ zegt Charles bescheiden. Hij graaft in de zakken van zijn bermuda. ‘Vangen!’

Hij gooit iets naar Karena, een bolletje van doorzichtig plastic. Ze vangt het met haar linkerhand en friemelt eraan met haar rechter. Broer en zus zijn allebei tweehandig.

‘Wat is het?’ vraagt ze wantrouwend. Het ziet eruit als iets uit een trekautomaat.

Charles haalt zijn schouders op. ‘Maak het nou maar open, dan zie je het.’

Karena begint het dekseltje eraf te wrikken. ‘Er komt toch niet opeens iets uitspringen, hè?’

‘Jézus, K,’ zegt Charles, ‘hoezo paranoïde?’ Hij gebaart dat hij het bolletje wil hebben en Karena geeft het hem.

‘Au,’ zegt hij, terugdeinzend als hij het openmaakt, ‘mijn oog! Geintje. Kijk, het is een ketting.’ Hij laat hem voor haar gezicht bungelen en Karena ziet dat het een bliksemflits aan een zwart koordje is. ‘Mooi, Charles,’ zegt ze, ietwat verbaasd. Het is niet iets wat ze normaal gesproken zou dragen – zij houdt meer van bergkristallen –, terwijl Charles toch meestal erg goed is met cadeautjes. Hij geeft mensen altijd precies die dingen waarvan ze niet wisten dat ze ze graag wilden.

‘Bedankt,’ zegt ze, enthousiasme veinzend. ‘Het is echt gaaf. Waar heb je het vandaan?’

‘Uit zo’n mamapapawinkeltje,’ zegt Charles, ‘in de Nebraska Panhandle. Ik moest ongeveer honderd kwartjes in die automaat gooien om het te pakken te krijgen. Zal ik hem omdoen?’

‘Graag.’

Karena draait zich om en tilt haar knisperende haar uit haar nek, zodat Charles de ketting kan vastmaken. Ze voelt zijn lichaamswarmte uitstralen naar haar rug, zijn adem in haar nek. Hij ruikt als altijd, naar Irish Spring-zeep en fastfood. Karena’s hart zwelt, lijkt op te bollen tot in haar keel. Ze heeft dit nog nooit aan iemand verteld, zelfs niet aan Tiff, uit angst uitgelachen of terechtgewezen te worden, maar Karena koestert een zeer helder beeld van zichzelf en Charles in de baarmoeder. Ze waren net twee erwtjes in een peul. Zij lag in een hoek van vijfenveertig graden en haar omhoogstekende voeten rustten op Charles, het erwtje achter haar. Ze zag licht flakkeren door een rood membraan, bijna hetzelfde als wat Karena ziet als ze haar ogen sluit in de zon. Toen ze tijdens de biologieles op school dia’s lieten zien van baby’s in de baarmoeder, waaronder een van tweelingen, had Tiff zich naar Karena toe gebogen en gefluisterd: ‘Kijk, dat zijn jij en Ding Nummer Twee.’ Karena had geknikt en gedacht: jep, zo was het precies. Nu is Charles een kop groter dan Karena. Hoe heeft dat kunnen gebeuren?

‘Zo, zussie,’ zegt Charles, en hij zet een stap achteruit.

Karena laat haar haar vallen en kijkt naar beneden. ‘O mijn god,’ zegt ze verrukt, ‘hij verandert van kleur!’ Want de bliksem is groen, dan kobaltblauw en dan weer lichtblauw.

‘Weet ik,’ zegt Charles. ‘Net als die ring waar je zo dol op was en die je bent kwijtgeraakt – toen we klein waren, weet je nog? De emotiering.’

‘Natuurlijk weet ik dat nog,’ zegt Karena. Ze slaat haar armen om hem heen en drukt hem tegen zich aan. ‘Ontzettend bedankt, Charles! Ik vind hem prachtig!’

‘Weet ik,’ zegt Charles. Hij steekt zijn hand onder zijn shirt en haalt zijn eigen bliksemflits tevoorschijn die, net als die van Karena nu, turkoois is. ‘Ik heb er ook een voor mezelf gekocht, zie je? Ik dacht dat het wel cool zou zijn om je te bellen als je op college zit om te kijken of we op hetzelfde moment in dezelfde stemming zijn.’

‘Absoluut,’ zegt Karena, ‘dat moeten we doen.’ En dan neemt ze de tijd om haar T-shirt aan te trekken, zodat Charles haar gezicht niet kan zien. Ze krijgt het doodsbenauwd elke keer dat hij het over college heeft – wat stom is, want het is nou niet dat ze daar niet naartoe gaat. Want dat gaat ze absoluut wel. Ze heeft erg hard gewerkt voor haar beurs en wil zo snel mogelijk weg uit New Hellishburg, zoals Charles het noemt. En het is niet haar schuld dat Charles er niet naartoe gaat – hij had meer tijd op school en minder met het achternajagen van tornado’s moeten doorbrengen. Maar wat gebeurt er met Charles als Karena vertrekt? Ze durft er niet aan te denken.

‘Wat ga je nu doen?’ vraagt Charles als ze aangekleed is.

‘Wat denk je? Ik ga naar het zwembad.’

‘Met Miss Piggy?’ vraagt Charles.

‘Noem haar niet zo, Charles. Tiff is niet dik.’

‘Natuurlijk niet,’ zegt Charles. ‘Ze is gewoon calorisch compact.’

‘En jij bent een klootzak.’

‘Sorry, sorry,’ zegt Charles grijnzend. ‘O, moet je kijken wat ik voor onze madre heb gekocht,’ en hij wipt een aansteker uit zijn zak. HUP HUSKERS staat er in grote rode letters op. En als Charles op het knopje drukt schiet er een dertig centimeter hoge vlam uit. Karena springt achteruit.

‘Jézus, Charles,’ zegt ze, ‘niet hierbinnen! De haarlak? Hállo?’

‘Weet ik,’ zegt Charles. Hij grijnst nog breder en Karena weet dat hij denkt aan die keer dat hij op het feestje van Jeff W. de aansteker van Tiff op de hoogste stand had gezet. Toen Tiff haar sigaret aan probeerde te steken, schoot de vlam door haar zorgvuldig gelakte pony en legde die in de as. Iedereen was de kamer uit gevlucht, onder het slaken van kreten als ‘Jèk, wat een stank!’, terwijl de arme Tiff stond te gillen en een hand tegen haar opeens kale voorhoofd sloeg.

‘Dat was het tegenovergestelde van grappig, Charles,’ zegt Karena.

‘Nou, eigenlijk was het supergrappig,’ zegt Charles. ‘Maar goed. Je gaat niet naar het zwembad.’

‘O, is dat zo?’

‘Ja. Ga mee naar beneden; ik wil je laten zien wat ik gedaan heb.’

‘Maar Charles…’

‘O, maak je niet druk om Miss Piggy,’ zegt Charles, terwijl hij Karena aan haar pols de badkamer uit trekt. ‘Ze zal het je echt niet kwalijk nemen. Waarschijnlijk vindt ze het juist heerlijk als je niet komt opdagen. Dan kan zij ook een keertje de lellebel uithangen in de kleedkamers van het zwembad.’

‘Charles, je bent door en door verrot,’ zegt Karena als ze zich door de keuken en langs de eettafel naar de trap laat trekken die naar de kelder gaat. Ze werpt in het voorbijgaan weliswaar even een blik op de telefoon aan de keukenmuur, maar Charles heeft gelijk: Tiff zal het niet zo erg vinden als Karena niet komt. Ze heeft een oogje op Tim McDermott, de badmeester die altijd een exemplaar van De vanger in het graan bij zich heeft en die volgens Tiff vast een goede minnaar is, omdat hij een gevoelige aard heeft. Karena zal haar straks wel bellen om te horen wat er gebeurd is en zeggen dat Siri thuiskwam en Karena aan het koken heeft gezet. Karena zal Tiff zeker niet vertellen waarom ze haar écht heeft laten zitten: omdat het de laatste tijd zo zelden voorkomt dat ze Charles ziet, en vooral in deze stemming, en Karena heeft nog maar erg weinig tijd met hem.

De temperatuur zakt vijf graden als ze afdalen in de kelder. De geur van oud linoleum, muf en zoet, doet Karena elke keer weer denken aan alle nachten die zij en Siri en Charles hierbeneden hebben doorgebracht. Als de tornadosirene ging loeien en Siri hun kamer binnenstormde, onder elke arm een kind pakte en met hen naar de kelder rende. En dat ze dan op het ovale gevlochten kleed onder aan de trap zaten en Siri haar Marlboro’s rookte, terwijl Karena en Charles snoep -sigaretten paften en het noodweer met de snelheid en hevigheid van goederentreinen voorbij zagen trekken. Er hing daarbeneden ook een poster van Laurel en Hardy. Karena is altijd bang geweest voor de twee komieken, want als de bliksem flitste, kwamen hun gezichten tot leven.

Nu hangt de poster er al lang niet meer; die is waarschijnlijk vochtig geworden of verkocht tijdens een rommelmarkt. De herinneringen aan het noodweer gaan schuil onder andere, meer recente gebeurtenissen: al die keren dat Karena hierbeneden op ditzelfde kleedje heeft gezeten; alleen lag dat toen voor de deur van haar broers slaaphol. Dan zat ze daar haar huiswerk te maken of te lezen of gewoon te luisteren, terwijl Charles binnen huilde – of loeide, eigenlijk, als een koe, omdat hij niet genoeg kracht had om echt te huilen. Dat zijn de momenten waarop Charles niet kan eten, niet kan slapen, niet kan reageren, niets anders doet dan opgerold als een balletje op bed liggen. Dat zijn de momenten die de Hallingdahls het meest vrezen, die Karena meer angst aanjagen dan wat dan ook, die perioden dat ze zit en bidt dat haar broer blijft huilen, vanwege hetgeen er gaat gebeuren als hij daarmee ophoudt.

Maar Karena komt maar zelden in Charles slaaphol zelf, zelfs niet als Charles weg is. En niet omdat Charles haar dat verboden heeft, hoewel hij dat wel gedaan heeft. Karena is bang voor zijn slaaphol omdat dit de doos met bewijsmateriaal is van de verstoorde geest van haar tweelingbroer. Maar als Charles haar naar binnen loodst, aan het touwtje van de gloeilamp trekt en Karena plechtig op het ledikant installeert, ziet ze als ze rondkijkt dat het hol feitelijk uiterst geordend is, in patronen. De muren gaan schuil achter lagen en lagen papier: knipsels uit tijdschriften en kranten en foto’s. Ze hangen op chronologische volgorde en overal zie je tornado’s: touwtornado’s, kachelpijptornado’s en de grote en angstaanjagende wig. De planken waarop vroeger altijd jampotjes stonden, gaan nu gebukt onder Charles’ spullen: thermometers en barometers en radio’s; te veel om op te noemen. En in de boekenkast onder het hoge smalle raam staan Charles’ lavalampen: bollen en schijven waarin stroomdraden kruipen alsof ze leven en een uitweg zoeken.

‘Oké, K,’ zegt Charles. Hij heeft druk zitten graven in een oude leren schooltas en heeft nu blijkbaar gevonden waar hij naar op zoek was, want hij komt naast haar op het ledikant zitten. ‘Klaar?’

‘Waarvoor?’

Hij legt een foto in haar handen, die nog steeds de geur van een chemisch badje uitwasemt. Er staat een witte streep op die geklemd zit tussen twee zwarte strepen.

‘Cool,’ zegt Karena plichtsgetrouw.

Charles snuift. ‘Je hebt geen idee waar je naar kijkt, hè?’

‘Nee,’ bekent Karena.

‘Dat is een supercell,’ zegt Charles. ‘Een mesocycloon. Zie je?’ Hij strijkt met zijn wijsvinger over de lichte en donkere strepen. Zijn hand ziet eruit als die van een man, merkt Karena, groot en gebruind en knokig. Hij trilt niet. Als Charles zijn lithium innam, zou dat wel zo zijn.

‘Dit is de grond,’ zegt Charles, ‘en dit is de onderkant. Zie je hoe dicht die bij elkaar zijn? Deze bui was superheftig. Hij was fantastisch. Een sappig monster.’

‘Cool,’ zegt Karena weer, hoewel ze dat totaal niet bedoelt. ‘Maar is dat niet gevaarlijk?’

‘Alsjeblieft,’ schampert Charles. ‘Doe niet zo miepig. Oké, kijk hier eens naar.’ Hij bladert door de foto’s en laat er een zien met een grote witte klomp. ‘Hagel, zo groot als tennisballen, veroorzaakt door diezelfde bui. Maar dit, dit is mijn prijs,’ en hij haalt een kiekje van een donkere vorm tegen een onheilspellende achtergrond tevoorschijn. ‘Moet je zien, K! Niet te geloven, hè? Hij was ongeveer negentig meter van me af toen ik deze foto maakte. Ik moest zo’n drie tellen later in een greppel springen.’

‘Wat is het?’ vraagt Karena.

Charles tikt op haar voorhoofd. ‘O mijn god, wat ben je toch een soepkip! Niet te geloven dat wij familie zijn! Het is een tornado, K, een klassieke, schitterende kachelpijp!’

‘O,’ zegt Karena – en nu ziet ze inderdaad de trechter. ‘God, Charles! Ben je zó dichtbij geweest?’

‘Jep,’ zegt Charles bescheiden. Hij trekt zijn shirt bij zijn hals naar beneden en laat Karena een gezwollen bloeduitstorting halverwege zijn sleutelbeen zien. ‘Rondvliegend puin,’ zegt hij plechtig. ‘Het was te donker om te zien wat het was, maar er vloog van alles door de lucht. Met die windsnelheden kan het van alles zijn geweest, een sok of een rietje bijvoorbeeld.’

Karena tilt haar hand op om de plek aan te raken, maar Charles wendt zich verlegen af. ‘Laat me dit soort dingen niet zien, Charles. Het is doodeng! Waarom dóé je dit?’

Charles schuift de foto’s rustig terug in een envelop waarop staat: kearney, neb 9 juli 1988. ‘Onderzoek.’

‘Ja, dat weet ik, Charles, maar moet je er dan zo dichtbij komen?’

‘Ja, want anders zijn de data niet betrouwbaar,’ zegt Charles. ‘Ik moet recht onder de opwaartse luchtstroom staan om de rotatie te observeren.’ Hij schuift de envelop in een zwart gemarmerd notitieboek – zijn buienboek – samen met een krantenknipsel uit de Kearney Hub met de kop: TWISTER GAAT OP ARTHUR COUNTY AF. Karena kijkt wantrouwend, maar ook met respect naar het boek – én met een heimelijke hoop. Iedereen in New Heidelburg steekt de draak met Charles’ wetenschappelijke aspiraties. Maar misschien doen ze hem tekort, Karena net zo goed. Inderdaad, Charles gaat niet meer naar school. Inderdaad, hij is ervan af getrapt. Nou en? Ze noemen professors toch niet voor niets verstrooid? Charles zal misschien nooit naar de universiteit gaan of een doorsneecarrière krijgen. Maar als hij echt zó dicht bij zijn tornado’s komt, zou hij dan uiteindelijk niet toch een bijdrage kunnen leveren aan… hoe heet die weer-ologie ook alweer? Meteorologie.

‘Charles,’ zegt Karena, ‘wat ga je eigenlijk met al die gegevens doen?’

Charles grijnst en tikt op Karena’s hoofd. Ze trekt haar hoofd naar achteren.

‘Niet doen!’ zegt ze.

‘Niet doen!’ doet Charles haar na. ‘Sorry, K, ik kon het niet helpen. Je bent gewoon zo aandoenlijk onnozel. Ik ga het natuurlijk voordragen. Ik ga er verband in aanbrengen en er een referaat van maken en dat stuur ik dan naar de Journal of Meteorology en Stormtrack en Popular Science en dan ga ik het aanzien van de meteorologie voor altijd veranderen. Ik ga hier de Nobelprijs mee winnen, wacht maar af.’

‘Maar, Charles,’ zegt Karena, en ze staat op het punt hem te vragen waar het artikel precies over gaat, als boven hun hoofd de garagedeur krakend opengaat.

‘Joehoe,’ roept Siri. ‘Karena? Charles? Ik weet dat jullie beneden zijn.’

Ze verstijven allebei. Dan port Charles Karena tussen haar ribben en geeft ze hem een zet. Ze zitten zwijgend met hun ogen te knipperen; geen van beiden wil de eerste zijn die in lachen uitbarst. Karena durft Charles niet aan te kijken. Maar dan doet ze het toch en hij murmelt ‘Joehoe!’, wat ze natuurlijk had kunnen weten, en dan ontsnapt haar ongewild een soort geknor. Daardoor is Charles niet meer te houden. Binnen de kortste keren zitten ze te schudden van het lachen, ze gieren van de pret en de tranen stromen over hun wangen.

‘Ik snap niet wat er zo grappig is,’ roept Siri. ‘Hierboven is niets grappigs, dat kan ik je wel vertellen. Charles? Charles Oskar, ik heb het tegen jou!’

‘Joehoe,’ zegt Charles tegen Karena. Dan roept hij: ‘Ja, moeder.’

‘Wat is er met de auto gebeurd?’ roept Siri.

Karena houdt op met lachen en veegt haar ogen af. Waarom moest Siri juist nu, op dit moment thuiskomen, net nu het allemaal zo leuk was? En waarom begint ze nu weer te zeuren? Waarom kan ze niet gewoon haar mond houden? Karena schuift een heel klein stukje bij Charles vandaan, zodat ze hem wat beter kan bekijken. Hij oogt geïrriteerd, hij strijkt met zijn handen door zijn haar, maar de Vreemdeling is nergens te bekennen – nog niet.

‘Speel geen spelletjes met me, meneertje,’ zegt Siri. Karena hoort het geklik van haar aansteker. Rook zweeft de kelder in en Charles staat op om het raam op een kiertje te zetten. ‘Je weet best waar ik het over heb. Wat is er met je vaders auto gebeurd?’

‘Niets,’ roept Charles.

‘Niets?’ herhaalt Siri. ‘Daar lijkt het anders helemaal niet op. En ik betwijfel of je vader dat ook vindt.’

‘Nou ja, daar kan ik niets aan doen,’ zegt Charles.

‘Wat?’

‘Dat is jouw probleem,’ schreeuwt Charles. ‘Ik ben niet verantwoordelijk voor de verwrongen perceptie van jou en pa. De auto rijdt nog prima. Ik ben toch veilig thuisgekomen? Hou er gewoon over op.’

Het is even stil en dan zegt Siri: ‘Waar ben je geweest?’

‘In de buurt,’ zegt Charles.

‘Hè?’

‘Hij zei IN DE BUURT,’ roept Karena, en Charles gilt: ‘Nebraska.’

‘Waarom? Wat heb je gedaan?’

‘Gegevens verzameld. Voor mijn referaat.’

‘Je wat?’

‘Mijn referaat, MADRE,’ schreeuwt Charles. ‘Dat is een wetenschappelijk artikel. Laat maar. Dat snap je toch niet.’

‘Ik neem aan dat dit betekent dat je je niet hebt aangemeld,’ zegt Siri. Ze verwijst naar de mogelijkheid dat Charles volgend voorjaar naar college gaat – of misschien dat hij assistent-manager wordt bij de lokale supermarkt.

Charles slaat zijn ogen ten hemel. ‘Alsof dat gaat gebeuren,’ mompelt hij. Dan roept hij: ‘Ik ben ermee bezig, madre. Oké? Ga nu maar lekker naar je zeer belangrijke televisieprogrammaatjes kijken. Ik heb van alles te doen. En maak je niet druk om de auto. Ik praat wel met pap als hij thuiskomt, áls hij thuiskomt.’

Er valt een stilte en dan klinkt het gekraak van Siri’s voetstappen over de vloer. Karena slaakt een zucht. Ze hoort aan het gekraak dat Siri naar de drankkast in de keuken gaat voor een glas whisky. Dat neemt ze mee naar de serre om het op te drinken als ze naar het avondnieuws kijkt en tegen zichzelf, of tegen de presentatoren zegt: ‘Wat moet er van dat kind worden?’ En: ‘Heb ik hier mijn leven voor opgegeven?’ En: ‘Wat heb ik gedaan dat hij zo geworden is?’

Karena voelt zich rot, echt, maar ze is voornamelijk opgelucht. Het had stukken erger kunnen zijn. Charles is niet de trap opgestoven, heeft Siri niet tegen de muur aan gedrukt, heeft niet in haar gezicht staan schreeuwen. En ergens denkt Karena toch dat Siri dit een beetje over zichzelf afroept. Zat ze maar niet voortdurend in zijn nek te hijgen. Liet ze hem maar met rust, misschien dat Charles dan gewoon iets goeds kon doen.

‘Ik ga naar boven,’ zegt Karena tegen Charles. ‘Ben je er met het eten?’

‘Ja, hoor,’ zegt Charles. ‘Ik moet nog wat doen, maar ik kom zo boven. Kijk maar of je madre wat kunt kalmeren. Zeg dat ze een chillpil moet nemen of zo.’

‘Ik zal het proberen,’ zegt Karena.

Pas halverwege de trap komt het in haar op zich af te vragen: wat is er eigenlijk met de auto gebeurd? Op de gang doet ze de deur naar de garage open.

‘Allemachtig,’ zegt ze. De Austin Healey van haar pa moet nog kunnen rijden, omdat Charles, zoals hij gezegd heeft, thuisgekomen is. Maar hoe, is een groot raadsel. De grille is ingedeukt en de motorkap steekt omhoog, zodat die nagenoeg het zicht door de voorruit blokkeert. Karena kan zich niet voorstellen dat daar nog iemand in kan rijden. ‘Hé, Charles,’ roept ze.

‘Hé wat?’

‘Kom eens.’

Charles verschijnt onder aan de trap.

‘De auto is praktisch total loss!’

‘Ach ja,’ zegt Charles, ‘dát.’ Hij grijnst zijdelings naar de grond, wat hij altijd doet als hij betrapt wordt op iets slechts.

‘Ach ja,’ zegt Karena. ‘Dat. Wat is er in godsnaam gebeurd? Was het de tornado?’

‘Niet helemaal,’ zegt Charles.

‘Wat dan?’

‘Het was mijn schuld niet, K. Echt niet.’

‘Wiens schuld was het dan?’

‘Van de koe.’

‘Welke koe?’

‘De koe die in de weg liep.’

‘O,’ zegt Karena. ‘Díé koe.’

‘Ja,’ zegt Charles sip. ‘Het was een koe met zelfmoordneigingen, of misschien wel moordneigingen. Hij sprong gewoon op de motorkap. Probeerde mij te vermoorden.’

‘Hij ging die kant op, agent!’

‘Stuur een opsporingsbericht rond voor een zwart-witte Holstein, agent!’

Karena begint te lachen. Ze bijt op haar lip en slaat haar handen voor haar mond en doet alles wat ze kan om het tegen te houden, maar het lukt haar niet. Ze hoort Siri het geluid van de tv harder zetten en voelt Siri’s gekwetste zwijgen als rook uit de serre sijpelen. Karena weet dat ze hier later voor zal moeten boeten, dat deze lachbui uren, misschien wel avonden gaat kosten waarop ze Siri moet uitleggen dat het haar spijt, dat het niet haar bedoeling was om Charles aan te moedigen en nee, dat ze echt niet heeft willen samenspannen met Charles tegen Siri en ja, dat ze weet hoe belangrijk het is dat zij en Siri één front vormen en dat ze natuurlijk met hem zal praten over zijn aanmelding voor college en zijn sollicitaties. Maar op dit moment doet dat er allemaal niet toe. Het enige wat ertoe doet, is dat Karena en Charles zó hard moeten lachen dat Charles tegen de muur aan slaat en Karena moet gaan zitten op de keldertrap en zich vastklampt aan de leuning. Misschien komt het uiteindelijk allemaal goed, misschien heeft Charles een zware tijd achter de rug maar gaat het nu goed met hem, met zijn data en zijn project. Misschien hebben ze het allemaal bij het verkeerde eind gehad, hebben ze overdreven gereageerd, want als Charles is zoals nu, als hij zichzelf is, is er voor Karena geen veiliger en verrukkelijker plek om te zijn dan bij haar broer.