‘Nou, het was dus in Oklahoma,’ zegt Kevin, ‘in 2001… Weet je nog dat ik me probeerde te herinneren in welk jaar ik hem voor het laatst gezien had? Dat was in 2001, en het was de laatste keer door wat er tijdens die jacht is gebeurd.
Volgens mij heb ik al verteld dat we vroeger regelmatig samen op tornadojacht gingen, Chuck en ik… Charles, bedoel ik. Ach, nou ja. Jouw broer. Ik heb hem op de universiteit van Oklahoma leren kennen toen ik mijn master deed en toen was hij al een halve gare, maar iedereen was dol op hem. Ze noemden hem een gestoorde motherfucker – excusez le mot – een echte grappenmaker, maar op zo’n bizarre manier dat het hem alleen maar geloofwaardiger maakte. Want dat soort types behoren tot de beste jagers… In een bepaald opzicht zal dat op elk terrein wel zo zijn; je hebt de types die alles volgens het boekje doen en je hebt de savants. Chuck hoorde bij die laatste groep, maar hij was absoluut niet van het idiote slag. Hij was de uitzondering die de regel bevestigde. De andere ijverige meteorologen, tot wie ik behoorde, zaten ochtenden, middagen en avonden lang gegevens te analyseren, soms wel wéken voordat we er daadwerkelijk op uitgingen, en dan kwam Chuck twee dagen van tevoren binnenwaaien van een of ander vreemd baantje dat hij op dat moment had, keek over onze schouders naar de grafieken, zei “Mmmmmm, nou nee, ik zou voor die plek gaan” en vertrok weer. En weet je? Hij had altijd gelijk. Ik heb geen flauw idee waarom, maar aan het eind reden we allemaal als dollen achter elkaar aan voor in het gunstigste geval een mooie foto en ging Chuck de wildernis in en kwam terug met waanzinnige beelden, bijvoorbeeld close-ups van tornado’s die hij op een paar honderd meter afstand had gemaakt.
Natuurlijk kwam dat doordat hij ongelooflijk veel risico nam, hij reed gewoon zo’n superbeest met veel neerslag in tot aan de berenkooi, en je wist dat je met je leven speelde als je met Chuck op pad ging, maar tijdens mijn laatste jaar ben ik dat toch gaan doen. Ik had respect voor zijn instinct – ik probeerde altijd wat van hem te leren – en voor mij was hij goed gezelschap. Hij had zijn slechte dagen, dat weet jij ongetwijfeld ook, maar meestal was hij uitgelaten en vol energie en verdomd geestig. Maar ik denk dat het ook te maken had met het feit dat ik op het punt stond om met De Ex naar de Twin Cities te verhuizen en stiekem vreesde dat mijn leven als man bijna voorbij was; ik had gewoon zin om iets roekeloos te doen. Maar nogmaals, het kwam vooral door het feit dat als het aankwam op het voorspellen van de plek waar zwaar weer op komst was, of achter welke bui je aan moest gaan, of wat er zou gebeuren als je die bereikte, Chuck het bijna altijd bij het rechte eind had.
Dus op die specifieke dag, 10 juni 2001… Een beetje laat in het seizoen voor magie in de Oklahoma Panhandle, maar dat is het juist met dat gebied, je weet het nooit zeker. Eigenlijk jaag ik daar het liefst, in Niemandsland. Ze noemen het zo omdat het een smalle strook tussen Texas, Kansas en Colorado is die niemand aanvankelijk wilde claimen, en waarschijnlijk was dat ook terecht, want in de jaren dertig werd dat gebied levend verslonden door de Dust Bowl. De mensen daar zijn zo taai als een schoenzool. Maar hoe dan ook, als ik een plek precies in het midden van Tornado Alley moest kiezen, zou dat highway 412 in Niemandsland zijn, die de Panhandle horizontaal lijnrecht in tweeën deelt. Het is daar zo plat, dat je volgens de plaatselijke bewoners tachtig kilometer ver kunt kijken, waar je ook gaat staan, en wel honderdzestig als je op een blikje tonijn gaat staan. Daardoor is het een eersteklas speeltuin als het om het weer gaat. De fronten botsen hier en gaan uit hun dak, en het noodweer stort zich gewoon recht op de 412. Dus ook al zeiden de grafieken die dag dat we meer kans hadden in Amarillo, ik vond het geen enkel probleem om met Chuck rond te hangen in Boise City.
En dat deden we ook. Hangen op de motorkap van Chucks stationwagen. Hij had in die tijd een oud wrak, god mag weten waar hij die vandaan had gehaald, maar het was zo’n jarenzeventigmodel met van dat nephout aan de zijkant. Hij noemde hem de Wervelwagen, maar wij noemden hem allemaal de Chuckwagen. Die auto hing van ellende aan elkaar, maar man, wat kon die rijden. Hoe dan ook, we zaten bij een benzinestation burrito’s te eten en naar de radar te kijken en een beetje slap uit onze nek te lullen met de plaatselijke bewoners, dat ze zeker naar de lucht moesten kijken omdat er later misschien wat zou gaan gebeuren. En gewoon te wachten tot de cu omhoog zou gaan. Goede tijden, weet je. Dat waren nog eens tijden.
En de cu ging nog omhoog ook. Een mooie opgefokte cu, net als die je pas in Ogallala hebt gezien, behalve dan dat deze écht een vliegende start had. En een van die wolken ontplofte gewoon – weer net als je gezien hebt –, alleen ging deze niet naar de knoppen. Absoluut niet. Deze steeg op als een waterstofbom en ging ervandoor over de 412. Dus wij sprongen in de Chuckwagen en gingen erachteraan. Ik was behoorlijk opgefokt, dat mag je best weten, want deze bui was fenomenaal. Binnen een uur groeide die wolkenmassa uit tot een laminaire supercell… Dat wil zeggen dat er ringen omheen zaten, Laredo, prachtig gevormde banden die er als de ringen van Saturnus omheen gewikkeld zitten vanwege de snelle rotatie. En hij had zo’n intens blauwgroene kleur van de hagel; dat was nog eens een echte ijsbereider, een beeldschoon moederschip dat aan de noordkant van de snelweg hing. Ik ging helemaal uit mijn dak. Ik zei tegen Chuck: “Je hebt de spijker weer op z’n kop geslagen, man. Laten we onze mogelijke vluchtroutes nog even doornemen en dan gewoon hier blijven wachten. Volgens mij gaat dit ding binnen de kortste keren met iets komen.”
Maar je broer zei nee. Hij wilde blijven rijden, hij was echt geagiteerd die dag – tja, dat ben ik dus vergeten te vertellen, hoewel dat juist het meest relevante onderdeel van het verhaal is. Freudiaanse vergissing, misschien. Enfin, ik was ook geagiteerd, zo worden we allemaal, je moet een tandje bijzetten als je jaagt, want dan ben je op je best en je scherpst. En dat maakt het ook zo leuk. Maar ik wist dat Chuck zou kunnen doordraaien, dat had ik al eerder meegemaakt, tijdens driedaagse tochten die ik met hem gemaakt had en waarop hij geen oog dichtdeed, of die keer dat ik in zijn souterrain in de buurt van Meridian rondhing en hij een hele week niet geslapen moet hebben omdat hij een video zat te bewerken. Op die momenten had hij zo’n bizarre… onheilspellende gedrevenheid over zich, broeierig, zo noemde ik dat voor mezelf. Dat had ik van die oude Dave S. van het Weather Channel, herinner je je die nog? Hij was een van de eerste presentatoren en elke keer als er gewaarschuwd werd voor noodweer was hij helemaal in zijn nopjes, ook al was dat niet de bedoeling als je op tv was. Maar die ouwe Dave kon zich gewoon niet inhouden en zodra er een rood vierkant om, laten we zeggen, Nebraska op de kaart verscheen, zei hij zoiets als: “Mmm mmm mmm, er broeit iets bij jullie, North Platte.”
Maar die dag was Chuck niet alleen broeierig, er was ook nog iets anders, iets extra’s. Het was me niet opgevallen toen we ernaartoe reden en ook niet bij het benzinestation; toen zat ik alleen maar naar de lucht te kijken om te zien wat er gebeurde. Maar toen we eenmaal op de 412 waren, zag ik het duidelijk. Het leek wel… Nou ja, ik weet dat dit nogal melodramatisch klinkt, maar het leek wel of hij bezeten was. Ik zweer je dat ik bijna iemand anders onder zijn huid kon zien zitten. Ik weet geen betere manier om het… Wat is er, Karena? Gaat het?’
Want Karena grijpt Kevins hand vast. De djinn, denkt ze. Hij zag de djinn. De Vreemdeling. Ze knikt en haalt haar nagels uit Kevins handpalm. ‘Sorry,’ zegt ze. ‘Het spijt me. Ga verder.’
‘Zeker weten?’
‘Uh-huh. Dat laatste stukje klonk gewoon zo bekend… Alsjeblieft, vertel verder.’
‘Oké, als je het zeker weet… Oké. Waar was ik. O ja, die gast onder Chucks gezicht. Daar leek het op en daar leek het niet op, als je begrijpt wat ik bedoel, hij had gewoon een nauwelijks te bedwingen felheid in zich, alsof er elk moment iets naar buiten kon barsten, en zijn uitdrukking was veranderd, hij keek uiterst somber. Hij was rusteloos en lichtgeraakt, hij zat te tikken met zijn voet en aan één stuk door te praten over het noodweer, en de andere buien, en dat we misschien de verkeerde hadden gekozen en dat hij het gevoel had dat we op de verkeerde plek waren, hij wist gewoon zeker dat er iets ergs ging gebeuren… Van die dingen. En ik durf best te zeggen dat ik me een beetje zorgen maakte. Niet dat ik dacht dat hij iets zou gaan doen – toen niet. Ik weet mijn zenuwen niet eens aan hem. Ik dacht gewoon, je weet wel, dat hij zo’n goed instinct had, dat hij misschien aanvoelde dat de bui waar we naar keken een of andere afgrijselijke wig zou laten vallen.
Dus ik zei tegen hem: “Chuck, man, het is jouw auto dus jij mag het zeggen, en als jij wilt blijven rijden dan doen we dat, maar volgens mij maken we geheid kans iets te zien als we hier gewoon blijven staan.”
En toen keek hij me aan alsof ik hem zat te jennen… Maar niet alleen dat, hij keek ook alsof ik opeens tégen hem was, of ik iemand was die hij kende en vertrouwde die hem opeens kwaad wilde doen. Hij veegde met een doodsbange blik zijn mond af en zei: “Maak je nou een geintje, Wiebke? Je maakt een geintje, hè? We kunnen hier niet blijven, weet je dat dan niet? Je zit me gewoon te treiteren, hè? We moeten blijven rijden, Wieb, en we moeten hard rijden. Want anders ziet hij ons.”
Dat was zo’n bizarre opmerking die zomaar uit de lucht kwam vallen, dat ik er in eerste instantie niets van begreep. Hoewel ik dus wel kippenvel kreeg en alle haren op mijn armen overeind gingen staan, net als wanneer ik te dicht bij een WG-veld sta… Sorry, Laredo, dat betekent een wolk-grondontlading, dat de bliksem rechtstreeks van de wolk in de grond slaat. Dus ik vermoed dat mijn lichaam het eerder wist dan ik, maar op dat moment drong het gewoon niet tot me door. Ik keek om me heen en zei: “Over wie heb je het, Hallingdahl? Er is helemaal niemand!”
En dat was waar, hoewel we in de buurt van Boise City nog wel een paar spotters hadden gezien. Maar hier was niets, letterlijk niets anders dan yucca, in een cirkel van honderdzestig kilometer om ons heen. En dat noodweer, natuurlijk. Dat hing daar maar en wervelde en werd steeds prachtiger, zo je wilt.
Maar Chuck had die wilde blik in zijn ogen die paarden krijgen als ze in de buurt van slangen komen en hij zei: “Het is echt zo. Je zit me te treiteren, Wieb. Je gaat me toch niet echt vertellen dat je hem niet gezien hebt?”
Toen drong het eindelijk ook tot mij door en besefte ik dat hij geen grap maakte en ik dacht: uh-ooo, we zitten in de nesten. Toch wist ik nog steeds niet wat het was. Ik had het idee dat Chuck misschien dealde, in crack of coke of speed of zoiets, en dat hij daarom zo opgefokt was… en, sorry hoor, Karena, maar het was niet de eerste keer dat ik me dat afvroeg. En dat zijn leverancier zonder dat ik het wist achter hem aan zat en ons net had ingehaald en dat dat degene was over wie hij zich zo druk maakte.
Dus ik zei: “Nee, Hallingdahl, maar het zal wel behoorlijk dicht zitten, want als er iemand achter jou aan rijdt, is mij dat volledig ontgaan.”
En toen keek hij me weer met van die uitpuilende ogen aan en zei: “Zie je hem echt niet, Wieb? Probeer je me nu te vertellen dat je hem niet gezien hebt?”
En ik zei: “Nee, man, ik heb hem niet gezien.” En misschien ging ik toen in de fout, maar ik was zo geflipt dat ik begon te lachen. Ik zei: “Over wie heb je het eigenlijk, Hallingdahl? Het Michelin-mannetje? Jézus, man, vertel het me gewoon als iemand jou lastigvalt.”
En toen knikte hij, alsof hij opgelucht was, en hij zei: “Dat is zo. Ik zit in de problemen, Wieb. Want hij zit achter me aan en ik denk dat hij me bijna te pakken heeft. Volgens mij weet hij precies waar ik ben.”
En ik vroeg: “Wie dan?”
En toen zei hij: “De man op de motor.”
En ik zei: “Wie?” Maar toen keek hij in het achteruitkijkspiegeltje – hij zat de hele tijd om zich heen te kijken – en krijste: “HOLY SHIT, daar heb je hem!” En hij gaf opeens zo veel gas, dat ik mazzel had dat ik mijn nek niet brak. Maar ik kan je wel vertellen dat ik aan die dag een ernstige whiplash heb overgehouden.
Maar toen ik achteromkeek, zag ik nog steeds niemand. De snelweg was totaal verlaten. Dus ik begon te schreeuwen: “Rustig aan, Chuck, jezus christus, rustig aan, straks rij je ons nog dood.” En Chuck schreeuwde: “Hou je kop, hou verdomme je bek, Wieb, ga me verdomme niet afleiden want dan pakt hij ons en vermoordt me!” En ik bleef maar zeggen: “Wie dan, man, je bent totaal gestoord, er is daar niemand! Ga nou gewoon langzamer rijden! Zet hem gewoon aan de kant en laat mij rijden!” Zo gingen we ongeveer vijftien kilometer lang door, allebei krijsend, en toen moet Chuck gedacht hebben dat die mythische man op de motor op hem inliep, want opeens gooide hij het stuur om en reed van de snelweg af de yucca in. Dus in feite reden we in een Dodge-stationwagen uit 1977 met honderddertig, honderdvijftig kilometer per uur de velden in, ook al zou je denken dat de wielen in de modder zouden zakken, maar dat was helaas niet zo. Chuck stónd praktisch op dat verdomde gaspedaal en hij zat nog steeds te krijsen en ik zat te krijsen en hij reed regelrecht die donderbui in. En daar kwam op dat moment ook nog eens een mooie grote grijze miereneterslurf uit.
Maar toen was het geluk wel met ons, bij wijze van spreken dan, omdat de auto over de kop sloeg. We moeten een diepe greppel of een grote kei hebben geraakt, want voor ik het wist verruilden de lucht en de grond van plaats, een paar keer zelfs, en had ik het gevoel dat ik in een wasmachine zat. Mijn hoofd kreeg een paar rake klappen en ik brak mijn linkerpols, hoewel er zo veel adrenaline door mijn lichaam gierde dat ik dat op dat moment niet eens voelde. En toen lagen we opeens stil, gelukkig met de goede kant boven, en was Chuck buiten westen. Wat ook goed was, want daardoor had ik de tijd om de auto uit te gaan en terug te rennen naar de snelweg om hulp in te roepen, die ongeveer tien minuten later langskwam in de vorm van een wel zeer aantrekkelijke ambulancemedewerkster met de naam Sylvia Ramirez. Ik ben haar nooit vergeten. Ze was aan het surveilleren voor de brandweer van Guymon en ze bracht ons daarnaartoe voordat de tornado écht schade kon aanrichten. Hoewel er dus wel een f2 naar beneden is gekomen, dat zeiden ze de volgende dag op NWS, dus ondanks alles had Chuck het wel weer bij het rechte eind gehad. Wat dat betreft wel, in ieder geval.’
Kevin zwijgt. Om even op adem te komen, veronderstelt Karena. Ze zit recht voor zich uit te staren en concentreert zich op haar eigen ademhaling. Dwingt oppervlakkige hapjes lucht naar binnen en naar buiten, naar binnen en naar buiten, want sinds het moment dat Kevin vertelde dat Charles die man zag die er niet was, is Karena bang dat ze flauw zal vallen. Ze heeft de duizeligheid nu echter wel zo’n beetje onder controle. Ze kijkt omlaag naar het pad dat tussen de rotswanden de woestijn in loopt en zegt: ‘Ga alsjeblieft verder.’
‘Dus,’ zegt Kevin. Het lijkt hem een paar tellen te kosten om weer op gang te komen, maar dan is hij los. ‘Dus. Dus ze lapten ons op in Guymon, want Chuck had hechtingen nodig in zijn voorhoofd en hij had een paar gebroken ribben, en ik had die pols, en terwijl die eerstehulparts die aan het zetten was, zei ik… nou ja, ik zei: “Volgens mij is mijn vriend niet in orde. In zijn hoofd.”
En toen zei hij: “Weet u dat zeker? Waarom denkt u dat? Denkt u dat hij een gevaar voor zichzelf of voor anderen is?” En ik aarzelde, want ik wist dat als ik gelijk had en dit niet door drugs werd veroorzaakt, ze Chuck een tijdje op zouden kunnen sluiten. Maar ik was bang, voor hem en voor mezelf en ook voor andere mensen, want stel nou dat ik zou zeggen: ach nee, weet u, het stelt waarschijnlijk niks voor, gewoon een bad trip of zo. En dat hij dan de volgende ochtend naar buiten zou gaan en precies hetzelfde deed? En dan wel zijn eigen stomme nek zou breken of iemand anders’ dood zou veroorzaken?
Dus ik deed het. Ik zei inderdaad: “Ja, dat klopt. Ik denk echt dat hij gevaarlijk is. En hij praatte tegen een man die er niet was.”
En wat er dus gebeurde, was dat ze mij lieten gaan, maar Chuck nog een nachtje vasthielden, en toen ik de volgende ochtend terugkwam, hadden ze hem afgevoerd naar een psychiatrische inrichting in Oklahoma City omdat ze zelf dat soort voorzieningen niet hadden, en tegen de tijd dat ik daar aankwam, hadden ze hem behoorlijk zware medicijnen gegeven. Antipsychotica, vermoed ik. Thorazine. Troep. En op dat moment ontplofte ik dus min of meer, omdat, nou ja… Laten we maar zeggen dat Chuck zichzelf niet was. Ik had nog nooit iemand gezien die er zo erg aan toe was en het was behoorlijk angstaanjagend. Hij…’
Dan herinnert Kevin zich tegen wie hij dit zegt, want hij zwijgt.
‘Sorry,’ zegt hij dan. ‘Je snapt wel wat ik bedoel. Hoe dan ook, ik vroeg aan de dienstdoende psychiater of het echt nodig was om hem zo plat te spuiten, of ze niet iets minder heftigs konden vinden. Thorazine light, misschien? En toen begon die dokter me toch tekeer te gaan. Hij was waarschijnlijk moe of gewend dat er tegen hem geschreeuwd werd of er lagen nog honderd andere patiënten op hem te wachten of wat dan ook, maar hij keek me op een bepaalde manier aan en zei: “Meneer Wiebke, uw vriend meneer Hallingdahl is bipolair. Op het moment dat hij zichzelf en u verwondde, was hij in de greep van een zware manische episode. Ook had hij een psychotische aanval. Daarna heeft hij tevens blijk gegeven van psychoses en hij wordt geterroriseerd door de beelden in zijn eigen hoofd. We moeten hem stabiliseren voordat we kunnen bepalen wat we verder nog voor hem kunnen doen. Dus, ja, meneer Wiebke, de antipsychotica zijn noodzakelijk.”
Nou, daar had ik niet van terug, dus ik vertrok. De volgende dag moest ik voor een tijdje naar de Twin Cities, omdat De Ex een huis in St. Paul aan het inrichten was en ik gedomesticeerd moest worden. Tegen de tijd dat ik weer terug was in Oklahoma City, ongeveer een week later, was Chuck verdwenen. Ze hadden hem ontslagen. Ik was sprakeloos. Ik ben bang dat ik opnieuw ontplofte. Ik was absoluut niet de favoriete persoon van die dokter. Maar ik kon er gewoon niet bij dat iemand in Chucks toestand zomaar ontslagen werd. Maar dat was dus wel gebeurd. Volgens zijn artsen was hij er zogenaamd klaar voor. Daarna heb ik verschrikkelijk mijn best gedaan om hem te vinden. Ik ben naar zijn etage gegaan, heb overal waar hij gewerkt heeft naar hem geïnformeerd. Maar hij was weg. Gewoon weg. En dat was dus de laatste keer dat ik hem gezien heb.’
Kevin zwijgt. Hij knijpt in de bovenkant van zijn neus. Wind blaast zand over de weg, de verhoging, de woestijngrond. Na een tijdje raakt Kevin Karena’s hand aan. Zijn ogen zijn rood. ‘Het spijt me,’ zegt hij.
Karena knikt en kijkt de andere kant op. Ze bijt op haar lip om niet te huilen.
‘In principe is het dus mijn fout dat je hem niet kunt vinden, Karena,’ zegt Kevin, ‘want ik heb hem in zijn schulp gejaagd toen ik hem in de steek heb gelaten. Volgens mij durfde hij daarna niemand meer onder ogen te komen. Daarom wist ik niet of jij nog wel met mij wilde praten als ik je dit zou vertellen. Maar ik moest het je vertellen. En ik moest hem laten opnemen. Ik wist gewoon niet wat ik anders moest doen.’
Karena knikt opnieuw om te laten zien dat ze het begrijpt… O, ze begrijpt het best. Ze laat haar hoofd achterover zakken. De hemel boven haar hoofd is zo blauw als een gasvlammetje en neigt in het oosten naar donkerblauw. De maan is al boven de horizon verschenen, schuift langs een rotspiek omhoog, en er is ook één enkele heldere ster.
‘En, Karena,’ zegt Kevin. ‘Ik zal je helpen hem te vinden. Ik zal alles doen om dat voor elkaar te krijgen. Ik wist gewoon niet of jij wist wat je je op de hals haalde, of je een plan hebt voor als je hem vindt. Heb je dat?’
Karena schudt haar hoofd. ‘Nee,’ zegt ze met een schorre stem. Ze schraapt haar keel en haalt haar neus op. ‘Niet echt. Mijn vriendin Tiff vroeg me of ik hem gewoon mee naar huis zou nemen als een puppy, en veel verder ben ik eigenlijk niet gekomen. Maar ik heb het altijd zo graag gewild, snap je?’ kermt ze, terwijl ze zich weer naar Kevin toe draait. Haar ogen vullen zich opnieuw met tranen en haar kin trilt. ‘Ik weet dat het stom is. Ik weet dat het waarschijnlijk niet zal werken. Maar ik wil hem alleen maar helpen. Ik wil hem gewoon stabiliseren, hem naar een dokter brengen. Ik wil hem gewoon mee naar huis nemen.’
‘Dat is niet stom,’ zegt Kevin. ‘Dat is volkomen begrijpelijk. En het is te doen. Echt. Het kost alleen een beetje planning, dat is alles.’
Karena schudt haar hoofd. Ze tuurt opzij naar de weg en veegt haar ogen af met haar onderarm.
‘Het komt allemaal goed, Laredo,’ zegt Kevin. ‘Kom hier.’ En als hij Karena in zijn armen neemt, laat ze haar hoofd tegen zijn borst rusten. Ze sluit haar ogen en luistert naar het gestage geklop van zijn hart. En als hij haar dan eindelijk kust – langzaam, onderzoekend – hoort Karena iets wat haar eigen suizende bloed zou kunnen zijn of misschien wel het mysterieuze geruis van de wind in haar oren.