3

Drie uur na mijn gesprek met de hoogste jurist van de universiteit, keek een havikachtige jonge aanklager – Constance Creed heette ze – op van haar aantekeningen, zette haar bril recht, en deed een stap in de richting van de getuigenbank waarin ik zat. ‘Klopt het, doctor Brockton, dat er enige tijd sprake is geweest van een conflictsituatie tussen u en doctor Hamilton?’

‘Ik weet niet zeker of ik dat wel een conflictsituatie zou willen noemen,’ zei ik.

‘Hoe zou u het dan willen noemen?’

‘Ik was het niet eens met de conclusie van een van zijn autopsierapporten,’ zei ik. Ze zweeg even, kennelijk in de verwachting dat ik nog iets meer zou zeggen, dus deed ik dat ook. ‘En ik heb dat verschil van mening verwoord.’

Ze verkleinde de afstand tussen ons, leunde naar voren, haar gezicht niet meer dan een halve meter van het mijne. Ik ging verzitten in de rechte bank en hoopte dat ik niet de uien zou ruiken die zij bij de lunch had verorberd. Ze droeg een bril met jampotglazen, een centimeter dik aan de rand, maar in plaats van haar ogen te vergroten, zorgden de concave lenzen ervoor dat het kraaloogjes werden. ‘U hebt dat verschil van mening “verwoord”?’ Ze zette de bril af en keek me boos aan. Hoe kippig ze ook was, ik wist dat dit gebaar zuiver voor het effect was en ik vroeg me af hoe vaag mijn omtrekken haar moesten toeschijnen. Ik overwoog heel even een gekke bek naar haar te trekken, om te kijken of ze dat ook maar zou merken, maar ik besloot dat het experiment verkeerd zou kunnen uitpakken. Creeds ogen waren staalblauw en zelfs zonder de vervorming van die lenzen waren haar pupillen amper zo groot als een hagelkorrel. ‘Zou het niet wat juister zijn, meneer, om te zeggen dat u doctor Hamiltons reputatie als medisch expert te gronde hebt gericht?’

‘Nee, ik denk niet dat...’

‘Hebt u ja dan nee in de zaak-Billy Ray Ledbetter tegen doctor Hamilton getuigd?’

‘Nee, ik heb niet tegen doctor Hamilton getuigd.’

‘O nee? Ik heb hier een afschrift van het verhoor en daarin wordt u uitgebreid geciteerd. Was dat een ander forensisch antropoloog, met de naam doctor William Brockton?’

‘Nee, dat was mijn getuigenis,’ zei ik, terwijl ik de aandrang om al even sarcastisch te klinken onderdrukte. ‘Maar ik getuigde niet tegen doctor Hamilton, ik beschreef een experiment. Ik probeerde weer te geven wat doctor Hamilton had omschreven als een steekwond, waardoor Billy Ray Ledbetter was omgekomen. Het was onmogelijk die te reproduceren; een hard lemmet kon de wond die hij heeft beschreven niet hebben veroorzaakt.’ Onder het spreken gebruikte ik mijn ene hand om de zigzagbeweging die voor Hamiltons theorie vereist was te tonen. ‘Mijn getuigenis ontkrachtte de theorie van doctor Hamilton, maar ik viel hem niet aan. Ik deed gewoon verslag van mijn onderzoeksresultaten.’

‘U deed slechts “verslag van uw onderzoeksresultaten”,’ sprak zij sarcastisch. ‘En u beweerde zeker ook van uw “onderzoeksresultaten verslag te doen” toen u de overheidscommissie voor medische experts vertelde dat de conclusies van doctor Hamilton “indruisten tegen de wetten van de natuurkunde en de metallurgie”? En dat noemt u objectief wetenschappelijk verslag geven?’

‘Ik had die formulering in een vakblad waarschijnlijk niet gebruikt, maar het blijft een feit...’

‘Het feit dat mij interesseert,’ onderbrak ze me, ‘is van wie het contact tussen u en het bestuur van de commissie van medische experts is uitgegaan. Van het bestuur of u?’

Ik voelde mezelf blozen. ‘Dat zal ik misschien wel geweest zijn.’

‘Misschien wel? Denkt u? Vindt u het een bagatel de competentie van een arts in twijfel te trekken? Een punt dat niet eens ter sprake hoeft te komen?’

‘Nee, ik...’

‘Dan zal ik het u nog eens vragen. Wie is met het contact begonnen, het bestuur of u?’

‘Dat was ik.’

‘Opdat u uw “onderzoeksresultaten” aan hen bekend zou kunnen maken, nietwaar? Willen alle antropologen zo graag hun onderzoeksresultaten bekendmaken?’

Daarop knapte er iets in mij. ‘Wel verdomme,’ zei ik, ‘doctor Hamilton heeft bijna een vent naar de gevangenis gestuurd voor een moord die hij niet had begaan. Een moord die niemand had begaan, omdat het geen moord was. Dat – en dat alleen – is geen bagatel, mevrouw Creed. En ik ben niet degene die terechtstaat wegens de moord op Jess Carter.’

Ze stak een vinger uit, bijna alsof ze een pistool op me richtte. ‘Maar dat was wel bijna het geval, nietwaar, doctor?’

‘Oké, tot hier en niet verder,’ zei ik.

‘U was toch de eerste verdachte, nietwaar doctor? In feite werd ú aanvankelijk van de moord op haar beschuldigd, of niet soms?’

‘Ik zei: niet verder!’

‘Hoe voelde het aan, doctor, vrijgesproken te worden van die moord en in staat te zijn met uw vinger naar doctor Hamilton te wijzen?’

‘Genoeg,’ schreeuwde ik en sprong overeind. ‘Ik hield van Jess Carter, en ik zal niet... hoe durft u...’ Mijn stem brak en ik sloeg mijn handen voor mijn ogen.

Ik voelde een hand op mijn schouder, warm en stabiel.

‘Het spijt me, doctor Brockton,’ hoorde ik haar zeggen, plotseling menselijk en bezorgd klinkend. ‘Ik haal u beslist niet graag door de molen. Maar geloof me, dit is nog aardig in vergelijking met wat Hamiltons advocaat volgende week tijdens het proces zal doen. Als hij u onderwerpt aan een kruisverhoor, vliegt hij u als een bulterriër naar de strot. U bent onze sleutelgetuige, dus de verdediging zal alles doen wat zij kan om u te ondermijnen, u uit balans te brengen, u gek te maken.’

Ik keek op en zij beantwoordde mijn blik standvastig, medelevend. Haar ogen waren nu geen kraaloogjes meer, ze leken slechts vermoeid door het ingespannen naar de wereld turen door een muur van glas en duistere misdaad. ‘God, dit is zwaar,’ zei ik. Ik viste een zakdoek uit mijn zak, veegde mijn gezicht af en snoot mijn neus.

‘Weet ik,’ zei ze, ‘en ik zou u graag vertellen dat het gemakkelijker zal zijn. Maar dat is niet zo.’

Fantastisch, dacht ik, niets zo goed als een bemoedigend woord.

‘Zie dit als een schermutseling, of hooguit als oorlogje spelen, zodat u geestelijk voorbereid zult zijn op wat komen gaat. Het ging allemaal fantastisch tot helemaal op het eind. Het is niet erg in de bank verdriet te tonen. Maar u moet niet doordraaien. Als u boos wordt, dan speelt u ze in de kaart. Dan zorgen zij ervoor dat u wraakzuchtig lijkt en dat hij het slachtoffer wordt.’

‘Maar er is een opname van hem waarop hij bekent Jess te hebben vermoord. Een opname waarop hij er prat op gaat Jess te hebben vermoord.’

‘Zij zullen trachten die niet ter sprake te laten komen, die op alle mogelijke manieren proberen te ondermijnen. Afgezien daarvan, het is een opname, en daarbij een hele vage ook. Uw getuigenis zal bij de juryleden veel zwaarder wegen dan dat. Dus ontwijk de slagen en verlies in godsnaam niet uw zelfbeheersing. In de naam van doctor Carter.’

En zo schaduwboksten we nog een paar rondes, de officier van justitie en ik. Tot ik, na twee uur slagen ontduiken in haar zogenaamde kruisverhoor, uiteindelijk de getuigenbank uit kon die zij in de oefenzaal had opgezet. Ik verliet het stedelijk districtshoofdkwartier en reed geradbraakt en met een ontregeld gevoel over Neyland Drive. Pas toen ik merkte dat ik de afslag Cherokee Trail van de Alcoa Highway had genomen, besefte ik dat ik niet op weg terug was naar mijn kantoor, maar naar de Bodyfarm. En toen ik dat eenmaal besefte, duurde het nog eventjes voordat ik doorkreeg waaróm ik daar naartoe reed.

Er stonden geen andere wagens in de verre hoek van de parkeerplaats voor ziekenhuispersoneel, naast het onderzoeksgebouw. Het gaashek zat dicht, evenals het hoge houten hek binnen. Maar toen ik naar binnen was gegaan, riep ik toch om mij ervan te overtuigen dat ik alleen was. Toen ik daar zeker van was, sloot ik de poort weer achter me en liep de heuvel in naar de bossen.

Het was de eerste keer dat ik de moed opbracht die plek te gaan opzoeken, in de drie maanden sinds ik het gat had gegraven in de steenslag en ik het platte stuk steen onder aan de grote den had geplaatst. Het zwarte graniet was grijs van het stof, dus ik knielde en ging er met mijn zakdoek overheen. Het vuil was weerbarstiger dan ik had verwacht, dus ik depte mijn gezicht en nek met de stof om haar te bevochtigen – met één veeg werd deze aardig nat – en begon toen weer de steen te bewerken. ‘Sorry van het zweet, Jess,’ zei ik. ‘Je was nooit zo kleinzielig, dus ik stel me voor dat je dit niet erg zult vinden.’

Het vocht maakte het vuil los en nadat ik de zakdoek een paar keer had gekeerd om met een stukje schone stof te kunnen wrijven, glom het zwarte graniet weer, met zilveren vlekjes mica die in de diepte ervan schemerden. Ik sloot mijn ogen en ging met mijn vingers over het oppervlak. De geciseleerde randen van de inscriptie raakten mijn vingertoppen en klampten zich vast aan mijn hart. ‘Ter nagedachtenis aan doctor Jess Carter, die zich inzette voor de gerechtigheid’, stond er. ‘Werk is zichtbaar gemaakte liefde’. Ik drukte mijn handpalmen op de zware steen, plat en stevig, net zoals Constance Creed de hare nog niet zo lang geleden op míjn schouder had gedrukt. Ik dacht terug aan de periode dat Jess en ik collega’s waren geweest: zij een rijzende ster onder de medische experts in overheidsdienst, ik een wat excentrieke antropoloog die zich onledig hield met lijken die aan het veranderen waren in modder of kale botten. Dat leek al weer enkele generaties geleden, hoewel we in feite amper zes maanden daarvoor platonisch hadden samengewerkt. En toen schoten mijn gedachten terug naar de avond dat alles anders werd.

‘God, Jess, ik mis je,’ zei ik. We hadden maar één nacht samen doorgebracht, maar die nacht leek voor jaren te staan. En hij had Jess het leven gekost. Garland Hamilton had me gevolgd tot Jess’ huis, had naar binnen staan loeren, geluisterd toen we lagen te vrijen, en toen – een paar dagen later – had hij Jess ontvoerd van een parkeerplaats, haar meegenomen naar zijn kelder en haar doodgeschoten. In een laatste perverse opwelling had hij haar lichaam doorstoken tot een gruwelijk tableau, hier op de Bodyfarm – precies bij deze boom – en het was hem nog bijna gelukt ook mij die moord in de schoenen te schuiven.

Het besef achtervolgde me, dat als we daartoe de kans hadden gekregen, Jess en ik samen een prachtig leven hadden kunnen opbouwen, een zeldzame verbintenis van gelijkgestemde geesten en verwante zielen. ‘Daar zullen we dan wel nooit achterkomen,’ sprak ik hardop, maar toen ik dat zei, merkte ik dat het vals klonk; ik wist van wel, tot in het diepst van mijn wezen. Slechts drie dingen in mijn leven hadden ooit waarachtig genoeg geleken om al het andere een nieuwe plek te geven. Het eerste was het bestaan dat ik had opgebouwd met Kathleen, mijn overleden vrouw, en onze zoon Jeff. Het tweede was het bizarre verloop dat mijn carrière had gehad, voor een belangrijk deel zelf veroorzaakt. En het derde, besefte ik pas achteraf, was de liefde die ik voor Jess was gaan voelen.

Kathleen en ik hadden een solide, standvastige liefde gedeeld, en dat had ons door drie decennia partner- en ouderschap geholpen, tot kanker drie jaar geleden haar leven had opgeëist. Ik had twee jaar om Kathleen gerouwd. En toen, tot mijn verrassing, was ik klaar om weer verliefd te worden, klaar voor Jess.

Toen ik nog in de onderbouw zat, was Griekse mythologie een van mijn vakken en we lazen de Odyssee van Homerus. Sinds Jess kwam er telkens een beeld uit Homerus bij me op: het huwelijksbed van Odysseus en Penelope. Odysseus had hun bed gesneden uit een reuzenboomstam, die nog in de grond stond, en er toen hun huis omheen gebouwd. Dat was een geheim dat slechts zij kenden, het geheim waaraan zij hem zou herkennen als hij na jaren strijd en omzwervingen thuis zou komen. De liefde die Jess en ik begonnen te ontdekken had zo kunnen zijn, dacht ik weleens – geworteld in aarde en rots, een geheim dat alleen wij kenden – als we de kans hadden gehad er ons huis omheen te bouwen. Als Garland Hamilton haar niet had ontworteld, gedreven door jaloezie op Jess en haat jegens mij.

Hamilton was woest toen hij hoorde dat Jess op het punt stond de leiding te krijgen over de medische experts in overheidsdienst. Maar hij had haar niet alleen vermoord vanwege een misplaatst gevoel van concurrentie. Hij had het voornamelijk gedaan om mij te kwetsen – om mijn hart te breken alvorens mij ook nog eens af te maken. Het tweede deel van zijn plan was mislukt en Hamilton wachtte nu mogelijk de doodstraf wegens de moord op Jess. Maar Jess’ dood was een wond die ik veel langer mee zou dragen dan wanneer hij mij had vermoord. Toch zou ik ook de herinnering aan Jess met mij blijven meedragen en alhoewel ik altijd om het verlies zou blijven rouwen, zou ik nooit de liefde betreuren.

‘Ik mis je Jess,’ zei ik, ‘en het spijt me heel erg.’

Het enige antwoord was het doffe gebonk van helikopterrotoren toen een LifeStar traumahelikopter laag over de Bodyfarm scheerde, op weg naar het Academisch Ziekenhuis met een patiënt die ergens tussen leven en dood zweefde.