36
De gezichten waren vaag, en omgeven met een aura van mist. Ik knipperde met mijn ogen en kneep ze samen. Ze bleven mistig, al herkende ik wel wat vertrouwde trekken. Jeffs hoge, brede voorhoofd. Arts wijkende haarlijn en groeiend buikje. Jim O’Conners houding van vechthaan en Waylons imposante aanwezigheid. De donkere, rustige elegantie van Edelberto García.
‘Zijn jullie de vijf mensen die ik in de hemel tegenkom?’ De woorden kwamen eruit als droog gekras, alsof een raaf ze had uitgesproken. Toen herkende ik een zesde persoon die achter Art stond. ‘Toch niet,’ raspte ik, ‘omdat ik Grease daar op de achtergrond zie.’ De gezichten glimlachten wollig en ik hoorde een geluid dat mij deed denken aan lachen.
Er ontbrak iemand – ik sloot mijn ogen om te bedenken wie dat was en toen het mij lukte ze weer open te krijgen was iedereen weg op Jeff na en hij sliep op een stretcher naast het bed. Slaap leek mij een goed idee, dus deed ik ook mijn ogen maar weer dicht.
Toen ik weer wakker werd stroomde het daglicht door een stel dunne jaloezieën en was een verpleegster bezig roestige dolken in mijn heup te steken, althans zo voelde het aan. ‘Au!’ zei ik. ‘Als dat niet verboden is volgens de Conventie van Genève dan zou het dat moeten worden.’
‘U denkt nu dat het pijn doet,’ zei ze, ‘maar wacht maar tot de pijnstillers zijn uitgewerkt.’
‘Is dit de feelgoodversie?’
‘Ben bang van wel. Een nieuwe heup is geen sinecure.’
‘Heeft iemand mijn heup vervangen?’
‘Dat leek juist,’ zei ze, ‘omdat iemand de oude aan flarden had geschoten. U mag blij zijn dat ze uw been nog hebben kunnen redden.’ Ze pauzeerde. ‘Trouwens, met dat gat in uw borst mag u blij zijn dat ze in staat waren uw leven te redden. Nog een paar minuten en u zou zijn doodgebloed.’ Ze tilde een klembord van de voet van het bed en keek op de statistiek. ‘U had vijf liter te weinig toen u hier kwam,’ zei ze.
‘Dat is aardig laag op de meetlat,’ zei ik. ‘Hoe ben ik daar terechtgekomen? En waar is “hier” eigenlijk?’
Ze glimlachte. ‘Het Academisch Medisch Centrum, doctor Brockton,’ antwoordde ze. ‘Als u uit het raam kijkt ziet u de Bodyfarm, als u tenminste niet aan het bed vastgesnoerd zou zitten.’
Ik keek eens naar beneden. Mijn armen waren opgehangen in een ingewikkeld systeem van draden en katrollen en in plaats van handen zag ik een paar witte klauwen die enkele centimeters boven het laken hingen. ‘Wat voor dag is het? Hoe lang heb ik hier gelegen? En wat is er met mijn handen aan de hand?’
‘Woensdag. Drie dagen geleden kwam u binnen met een LifeStar helikopter. U had tweede- en derdegraads brandwonden op handen en armen, maar het komt allemaal weer in orde. “De forensische feniks”, noemt de News Sentinel u. Uw vriend de advocaat heeft zojuist een miljoen dollar aan de universiteit geschonken ter ere van u en u bent niet eens dood. U bent me het verhaal wel.’
‘Zou u zo vriendelijk willen zijn mij dat verhaal te vertellen?’
‘Bent u klaar om het te horen?’
‘Hangt ervan af,’ zei ik. ‘Heeft het een happy end of niet?’
‘Voor u redelijk happy, gegeven de omstandigheden. Maar niet voor iedereen. Wacht even. Ik ben niet degene die u dat zou moeten vertellen.’
Ze hing het klembord terug aan het voeteneind en schuifelde de deur uit. Jim O’Conner kwam binnen en zo te zien had hij in geen week zijn uniform verschoond.
‘Morgen, doc,’ zei hij. ‘Verdomd goed je weer te zien. Hoe voel je je?’
‘Niet slecht, geloof ik, in aanmerking genomen dat iemand mijn linkerheup eruit heeft gehakt en een gat door mijn borst heeft geboord.’
‘Je zou die andere vent moeten zien,’ zei hij.
‘Die andere vent. Hamilton?’ Hij knikte. ‘Ik geloof dat ik die heb gezien,’ zei ik. ‘Of misschien heb ik het alleen maar gedroomd. Hij stond in brand en hij vloog als een komeet door de hemel.’ Ik lachte een beetje bij die absurditeit en dat deed vreselijk zeer, dus hield ik er direct mee op. ‘Wat een droom, hè?’
‘Dat is aardig dicht bij de werkelijkheid trouwens. Ik was nog net op tijd om hem in de fik te zien vliegen.’ O’Conners gezicht stond grimmig. ‘En hij vloog over jouw hoofd heen omdat ik hem heb neergeschoten. Met een kaliber twaalf. A bout portant , mag je wel zeggen.’ Hij keek de andere kant op en toen weer naar mij. ‘Hij zou die brandwonden toch niet hebben overleefd,’ zei hij. ‘Ik had hem niet echt hoeven neerschieten.’
‘Toch wel,’ zei ik. ‘Als je dat niet had gedaan had hij op Miranda en mij kunnen vallen. Trouwens, hij was in staat om boven op ons te springen, brandend en al, om ons af te maken.’
Hij knikte langzaam en iets in zijn gezicht ontspande. ‘En wil jij mij misschien vertellen wat er is gebeurd voordat ik daar aankwam?’
Ik vertelde hem het verhaal zo goed als ik het me kon herinneren. Ik begon bij het moment in het osteologisch lab dat ik de verbrande frontale sinus had vergeleken met de röntgenfoto van Parnell – het ogenblik dat ik besefte dat Hamilton die dakloze zwerver had vermoord om zijn eigen dood te simuleren terwijl hij deed alsof hij zijn eigen dood simuleerde met het skelet van Billy Ray Ledbetter. Ik eindigde met het ogenblik dat Hamilton ons met benzine overgoot, het moment dat ik de lucifers uit mijn zak viste en ze over de betonnen vloer heen haalde.
O’Conner schudde zijn hoofd. ‘Verbazend,’ zei hij, ‘een vent met keukenlucifers wint het van een vent met een .357.’
‘Ik mag het graag zien als het goede dat triomfeert over het kwade,’ zei ik en hij glimlachte.
‘Wat zorgde er trouwens voor dat jij daar net op tijd met je blaffer aanwezig was?’
‘Miranda,’ zei hij. ‘Zij had me op weg daar naartoe vanuit haar auto gebeld. Ze zei dat er iets aan de hand was bij de plek van de brand, ze wist niet wat, maar ze was bezorgd.’
Miranda. Die had niet in de kamer gestaan toen ik de eerste keer wakker werd, besefte ik, en haar afwezigheid voelde aan als een slecht voorteken. Ik herinnerde me hoe hard ze met haar hoofd op het beton terecht was gekomen en hoe zwak haar pols was geweest, zelfs nog voordat die vlammenzee losbarstte. ‘Jim, zeg me wat er met Miranda is gebeurd,’ zei ik. ‘Ik ben bang het te vragen, maar ik wil het wel weten.’
‘Wat wil je weten?’
De stem kwam uit de deuropening en ik dacht dat mijn hart oversloeg toen ik haar hoorde. ‘Miranda!’ Haar hoofd ging schuil onder het verband, maar haar ogen keken helder als de ochtend.
‘Miranda,’ zuchtte ik. ‘Jezus, ik dacht dat je dood was. De manier waarop jij met je kop op die vloer sloeg...’
‘Ik heb een vrij harde kop,’ zei ze, ‘dat weet jij ook wel.’
Jim O’Conner kneep mij even in mijn knie, en verliet de kamer.
Ik bekeek Miranda’s hoofd, in een tulband van gaasverband. Ze tilde een hand op en tikte er zachtjes tegenaan, poserend als een model in een ouderwetse reclamespot voor hairspray. ‘Vind je het leuk?’ Ik ging met een duim horizontaal, halverwege duim omhoog en duim naar beneden. ‘Ik heb een gloednieuwe schedelnaad hieronder,’ zei ze, ‘dus ze hebben me momenteel weer aan elkaar geplakt. Maar als het bot vergroeit en er weer haar op zit ben ik zo goed als nieuw.’
‘Dat is verdomme niet slecht,’ zei ik. Het witte gaasverband gloeide in het ochtendlicht en ze kon bijna doorgaan voor een middeleeuwse heilige, zo eentje met zo’n etensbord achter zijn kop geschilderd. ‘Ik dacht dat ik je kwijt was, Miranda,’ zei ik. ‘Ik was zo bang dat ik je kwijt was.’
‘Maar je bent me niet kwijt,’ zei ze, ‘jij hebt me gered. Tegen beter weten in heb jij me gered.’