21
Het kwam zelden voor dat ik zo laat opbleef dat ik het nieuws van elf uur kon zien, maar ik kwam laat thuis uit Cooke County. Afgezien daarvan had Channel 10 een update beloofd van de jacht op Garland Hamilton. Van het Openbaar Ministerie in Knox County had ik gehoord dat de Vereniging van Openbare Aanklagers van Tennessee twintigduizend dollar had uitgeloofd voor informatie die zou leiden tot de arrestatie en de gevangenneming van Hamilton, en Channel 10 had beloofd in het journaal meer details te zullen geven. Jess Carter had nauw samengewerkt met de openbare aanklagers, dus hun kantoor had speciaal belang bij het vangen van haar moordenaar.
Het jingeltje van het journaal was net begonnen toen de telefoon ging. Ik keek even wat de nummermelder aangaf en zag het hoofdnummer van de telefooncentrale van de universiteit. Ik wist dat er op dit ogenblik van de avond geen telefonistes meer aan het werk waren. Dat betekende dat het telefoontje van één van de duizend lijnen kon komen die over de campus verspreid lagen.
‘Hallo?’
‘Spreek ik met doctor Brockton?’
‘Jazeker.’
‘Doctor Brockton, agent Sutton van de Universiteitspolitie hier. Er is een alarm afgegaan in de antropologische faculteit. Volgens protocol moeten wij u op de hoogte stellen als dat gebeurt.’
Ik greep de afstandsbediening en zette de televisie uit. We hadden nog maar een paar maanden eerder een alarm geïnstalleerd, nadat er was ingebroken en twee stel beenderen uit de forensische skelettencollectie was gestolen.
‘We hebben op twee plekken een alarm zitten,’ zei ik, terwijl ik de telefoon met mijn schouder vasthield en een paar schoenen aantrok. ‘Een in de verzamelruimte, de ander in het bottenlab. Welk van de twee is afgegaan?’
‘Ik weet niet welke van die twee het precies is,’ zei hij. ‘Het staat aangegeven als “osteologie”.’
‘Dat is het bottenlab. Verdomme. Ik kom eraan.’
Ik hing op en vloog de deur uit.
Mijn banden piepten toen ik door de slingerende straten racete die Sequoia Hills verlieten. De maximumsnelheid hier was vijfenzestig kilometer, maar vanavond reed ik twee keer zo hard. Zodra ik Kingston Pike opdraaide en een recht stuk weg voor me had, belde ik Miranda mobiel. Ze was van plan geweest laat op te blijven en vanavond te werken, om het achterstallige bestand van skeletmetingen weg te werken die in de forensische databank moesten worden ingevoerd. Ze nam niet op, wat ik ongewoon vond voor Miranda, die normaal gesproken in staat was vier of vijf telefoontjes tegelijk af te handelen. Het feit dat ik op haar voicemail stuitte alarmeerde me.
‘Miranda, met Bill. Het is even na elven. Bel me zodra je dit hoort.’
Ik slipte bijna toen ik de hoek van Kingston Pike naar Neyland Drive nam en gaf toen plankgas. Ik vloog langs de waterzuivering en reed bijna van achter een straatveger aan die met vijftig of zestig per uur voorthobbelde. Toen ik een ruk aan het stuur had gegeven om die machine te vermijden, reed ik er over de tegenoverliggende rijstrook omheen en botste bijna tegen een andere auto die daarop reed. De tegenligger moest uitwijken in de berm en maakte zelf ook een lichte slinger, corrigeerde zichzelf toen en reed snel verder, met loeiende claxon. Pas toen de andere auto uit het zicht was merkte ik op dat ik bijna een frontale botsing had gehad met een gele suv. Een gele Nissan Pathfinder, besefte ik.
Ik kon de blauwe zwaailichten van de politie al zien lang voordat ik aan de voet van het stadion was. De lichten pulseerden door het maaswerk van steunbalken heen, waardoor het stadion veranderde in een onheilspellende achtergrond voor een spannende film. Er stond ook nog een ander stel zwaailichten, rood deze keer, te flitsen en ik werd bijna misselijk toen ik besefte dat die rode lichten van een ambulance waren, die met zijn achterkant tegen de dubbele deuren stond, achter een witte Jetta. Mijn pick-up gleed nog naar voren toen ik de transmissie op parkeerstand smeet en eruit sprong. Ik liet het portier open en sprintte de vijftig meter naar de ambulance.
Een figuur in donkerblauw stapte op mij af. ‘Politie!’ schreeuwde hij, ‘blijft u daar staan!’
‘Ik ben doctor Brockton,’ gilde ik. ‘Volgens mij heb ik een student daarbinnen. Ik moet gaan kijken.’
‘Wacht even. Wacht even,’ zei hij.
Ik bleef rennen. Hij ging pal in mijn looprichting staan en spreidde zijn armen.
‘Wacht even, doctor Brockton. Eén minuut.’
Ik probeerde om hem heen te komen maar hij was me te vlug af. Hij sloeg beide armen om me heen. ‘Ik kan u daar niet naar binnen laten tot ik weet dat het veilig is,’ zei hij.
Ik deed mijn best me aan zijn greep te ontworstelen. ‘Ik moet kijken hoe het is met Miranda,’ zei ik, ‘ik moet haar zien.’
‘Doctor Brockton, luistert u goed. U moet nu rustig worden. U moet zich niet langer verzetten, anders moet ik u de handboeien aandoen, meneer. Begrijpt u mij?’
Hij kneep eens even flink in me. Hij was niet langer dan ik, maar wel twintig jaar jonger en waarschijnlijk twintig kilo zwaarder en dat was één en al spieren. ‘Doctor Brockton, laat mij u alstublieft niet de handboeien hoeven aandoen. Begrijpt u mij?’
Ik ontspande me. ‘Ja,’ zei ik. ‘Ik begrijp het. Wilt u mij vertellen wat er aan de hand is. Is Miranda daarbinnen?’
‘Er is inderdaad iemand binnen,’ zei hij. ‘Ik weet niet hoe het met hem of haar is. Als ik u kan loslaten, zal ik radiocontact zoeken en vragen wat er aan de hand is en of u binnen kunt komen.’
‘Alstublieft,’ zei ik.
‘Hebt u zichzelf in de hand?’ vroeg hij. ‘Als ik u loslaat, dan gaat u niet daar naar binnen rennen om de held uit te hangen, hè?’
‘Nee,’ zei ik, ‘als u mij loslaat, dan zal ik een stap achteruit doen zodat u radiocontact kunt zoeken.’
Pas toen hij mij weer losliet en ik weer kon ademhalen, besefte ik hoe stevig hij me had vastgehouden.
Hij drukte op de zendknop van zijn radio. ‘Met Markham,’ sprak hij, ‘ik heb doctor Brockton hierbuiten, vlak voor de kelderdeur. Is het goed als hij nu naar binnen komt?’ Het antwoord kwam door zijn oortelefoon, dus ik kon het niet horen, maar hij knikte en wuifde me naar binnen. Ik begon weer te rennen maar hij riep meteen: ‘Lopen! Niet rennen! Er staan binnen gewapende agenten. Als u daar naar binnen rent zouden ze u kunnen neerschieten.’
Ik dwong mezelf mijn loop te vertragen. Toen ik het metalen deurtje bereikte dat toegang tot het gebouw gaf, hoorde ik Markham zeggen: ‘Hij komt nu door de deur heen.’ Er stond een tweede agent in het trappenhuis achter de buitendeur en de deur van het bottenlab. De metalen deur naar het lab stond open – dat was zorgwekkend, want die hadden we altijd dicht. De deur was van staal, in een klein kozijn, met een raampje erin dat afgedekt werd door een stuk papier, zodat niemand naar binnen kon kijken. Het papier was weg. Het glas ook. Er zat bloed op de deur, ongeveer halverwege de vloer.
Ik keek verwilderd het bottenlab rond. Twee geüniformeerde agenten stonden links van me, bij de bureaus en de tafels waaraan de studenten werkten. Rechts was een opslagruimte waarin rij na rij skeletten van indianen in dozen zaten – enkele duizenden – geplaatst op planken van negentig centimeter breed.
Er kwam een eerstehulpploeg uit de gang tussen de rijen planken en die sleepte een brancard achter zich aan. Daarop lag een roerloze figuur, onder een laken zag ik de omtrekken van voeten, benen, een romp. Ik had dat lichaam jarenlang vrijwel elke dag gezien, in diverse houdingen – zittend, staand, op handen en voeten, zich buigend om een botje van de vloer te rapen. Ik had het nog nooit roerloos zien liggen, maar ik herkende het meteen als het lichaam van Miranda.
‘Here God,’ zei ik, ‘vertel me wat er is gebeurd.’
‘Het werd tijd dat je kwam.’ Miranda ging half overeind zitten, steunend op haar ellebogen.
‘Jezus,’ hijgde ik, ‘Miranda? Ben je in orde? Ben je gewond? Wat is er gebeurd?’
‘Zou je die vragen een voor een kunnen stellen? Of laat ook maar. Ik ben in orde – ik denk dat ik alleen een verstuikte enkel heb – maar er loopt daarbuiten een kerel rond die ik nog een keer wil terugzien.’
‘Wie is het? Zeg het me. Vertel me alles.’
‘Ik was bezig metingen in te voeren in de databank, aan de tafel bij het raam, met een digitale sonde. Ik was net bezig met een kanjer van een schedel en ik was halverwege de schedelmeting toen ik een akelig gevoel kreeg, alsof iemand naar me stond te kijken. Ik keek op, maar alles wat ik zag was mijn eigen weerspiegeling.’
‘Help me eraan denken dat we morgen wat schijnwerpers buiten het raam monteren,’ zei ik. ‘Of een videocamera, of een elektronisch hek.’
‘Ik ging door met het meten,’ zei ze, ‘maar een minuut later hoorde ik de buitendeur open- en weer dichtgaan. Ik was al wat zenuwachtig, dus ik luisterde goed naar het geluid van iemand die de trap opkwam naar de eerste verdieping. Niks. Ik draaide me om om te kijken en te luisteren, en ik zag een schaduw over een stuk papier vallen dat het raampje van de deur afdekte. Daarbij voelde ik me niet op mijn gemak en het werd nog erger toen de knop heel langzaam begon te draaien – eerst de ene, toen de andere kant op – en de deur begon te ratelen en te schudden omdat iemand aan de knop stond te rukken.
Ik heb nog geroepen: “We zijn dicht!” maar de deur ging er alleen maar harder door schudden. “Ik bel de politie!” zei ik en de deur schudde nog harder. Toen heb ik de telefoon gepakt en 911 gedraaid, maar op dat moment vloog het glas in scherven en kwam er een arm door het raampje heen.
Toen raakte ik in paniek. Hij kwam door de enige deur naar het laboratorium. Ik heb er nog over gedacht uit een van de voorramen te vluchten, maar volgens mij zou hij mij dan horen en terug naar buiten rennen op het moment dat ik daar aankwam. Ik besloot dat ik een betere kans maakte als ik het licht uit zou doen en me zou verstoppen op de planken achterin.’
‘Weet je wel wie het was? Heb je het gezicht van die vent gezien?’
‘Nee.’ Ze fronste, bijna alsof ze boos op zichzelf was. ‘Alles wat ik kon zien was een mannenhand. Een spijkerhemd met lange mouwen. Chirurgische handschoenen.’
‘Mag ik even wat vragen?’ Het was een van de broeders. Miranda en ik keken hem beiden geschrokken aan. Ik was zo verdiept in haar verhaal dat ik vergeten was dat er nog twee andere mensen in het vertrek waren.
‘Hoe weet u dat het een mannenhand was, als er een handschoen omheen zat?’
Miranda leek geërgerd. ‘Ik heb de afgelopen vier jaar miljarden mannen- en vrouwenhanden geanalyseerd,’ zei ze. Miljarden was wat overdreven, maar dat gaf niet. ‘Ik kan het verschil op vijftig meter afstand zien.’ En dat, wist ik zeker, was geen overdrijving.
Ik wees op de veeg bloed op de deur. ‘Die is niet van jou, wel?’
‘Nee,’ zei ze, duidelijk tevreden, ‘die is van hem.’
‘Goed zo. Het crimineel laboratorium moet geen moeite hebben daar dna uit te halen.’
‘Het is mijn verdienste dat ze dat monster kunnen nemen,’ zei ze.
Ik keek haar vragend aan.
‘Toen ik opsprong om het licht uit te doen, heb ik een dijbeen gegrepen dat op tafel lag. Net toen hij de grendel van de deur beethad, heb ik hem een flinke mep op zijn arm gegeven. Daardoor moet die in het gebroken glas zijn beland.’ Haar afstandelijkheid verbaasde me. ‘Als zijn onderarm al niet gebroken is, dan heeft hij er in elk geval een flinke kneuzing door opgelopen.’
‘En waarschijnlijk twee,’ corrigeerde ik. ‘Eentje waar je hem hebt geraakt op zijn arm en een andere waar die de deur raakte.’ Ze grijnsde en ik stond verbaasd van haar moed.
‘Maar dat schrok hem nog niet af?’
‘Was dat maar waar. Tegen die tijd was hij bezig de deur open te trekken. Ik heb de lichtknop weer omgegooid en ben teruggerend naar achter in het laboratorium.’
Mijn hart bonkte. ‘God allemachtig,’ zei ik, ‘ik weet dat het goed is afgelopen, maar ik ben nog steeds doodsbenauwd.’
‘Als je niet in je broek staat te piesen, dan ben je niet zo bang als ik was,’ zei ze. Ze wees op het blauwe laken dat haar bedekte, en ik zag een vochtplek in het midden. ‘De laatste keer dat ik in mijn broek heb geplast was in de eerste klas,’ zei ze, ‘op de schommel, mijn eerste schooldag. Mijn moeder was verlaat om me op te halen en ik was te verlegen om naar binnen te gaan en mevrouw Downey te vragen of ik naar de wc mocht. Ik wist niet wat ik moest doen en ik zat er gewoon heen en weer te schommelen, terwijl ik bogen pies op het droge stof van de speelplaats liet neerkomen.’
Het beeld van een zes jaar oude Miranda die zat te piesen op een schommel brak de beklemming van angst en ik stak een hand uit en kneep haar in haar schouder. ‘Vertel me nou de rest eens.’
‘Ik ben boven op een van de rekken geklommen – dat daar,’ zei ze, terwijl ze naar een rek wees halverwege van waar wij stonden en de achterkant van het laboratorium. ‘Ik dacht dat hij mij in het donker daarboven niet zou kunnen vinden. Ik kon hem door de rijen horen lopen, blijven staan om te luisteren naar mijn ademhaling. Ten slotte liep hij naar de deur en ik dacht dat hij wegging. Maar toen ging het licht aan.’
‘Verdomme,’ zei ik.
‘Ik wist dat hij mij zou vinden met het licht aan, dus ik besloot te proberen door dat raampje daarboven te klimmen.’
‘Jij bent briljant,’ zei ik. Ik was die ramen helemaal vergeten. Hoog in de achter- en zijmuur van het laboratorium zaten een paar raampjes, elk zo’n zestig centimeter hoog en negentig breed. Zij voerden niet naar de buitenkant van het stadion, maar naar de diepste doolhofgangen ervan – de catacomben aan het uiterste fundament van de tribunes.
‘Het klopt toch wat ze zeggen over angst en adrenaline,’ zei ze. ‘Je hebt de kracht nodig van tien studentassistenten om dat raampje open te krijgen door veertig jaar aanslag heen.’ Ze rolde met haar spieren en de beide broeders begonnen te lachen. ‘Hoe dan ook, toen ik aan de andere kant neerkwam, raakte mijn voet beklemd en mijn enkel zwikte behoorlijk om. Ik dacht dat ik op dat moment pas echt in de problemen zat, maar toen hoorde ik de sirenes aankomen en hem uit het laboratorium rennen, de trap op. En hier zit ik en hier zijn jullie allemaal. En alle Jezus, tante Marie, zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.’
Ik wist niet of ik nu moest lachen of huilen, dus ik deed van allebei een beetje. ‘Godzijdank ben je in orde,’ zei ik, ‘laten we je naar de Eerste Hulp brengen en een röntgenfoto van die enkel maken.’
‘Goeie hemel, ik hoef geen röntgenfoto,’ schamperde ze. ‘Denk jij dat ik niet weet wanneer mijn enkel gebroken is?’
‘Ze heeft waarschijnlijk miljarden enkels gemeten,’ zei de hoofdbroeder, waardoor zij begon te lachen.
Miranda gebruikte haar rechtervoet om het laken van haar linkerbeen af te schoppen. De broeders hadden de enkel al geïmmobiliseerd in een spalk, koude omslagen zaten om haar voet en onderbeen. ‘Als jij misschien je invloed een beetje wilt aanwenden,’ zei ze, ‘en ervoor kan zorgen dat ik morgen een van de fysiotherapeuten van het rugbyteam kan zien, dan ben ik over een paar dagen weer in orde.’
‘Ik denk dat ik dat wel kan regelen,’ zei ik en wendde me tot de broeders. ‘Kunnen jullie haar nu laten gaan, of moeten jullie haar naar het ziekenhuis meenemen, nu jullie hier toch zijn?’
‘Ik zou toch voorstander zijn van een röntgenfoto,’ zei de hoofdbroeder, ‘maar we gaan haar geen behandeling opdringen tegen haar zin, als ze competent genoeg is om dat af te wijzen.’
‘Ze is een van de competentste mensen die ik ken,’ zei ik.
Hij schokschouderde en vertrok naar de ambulance, kwam terug met een lang formulier in drievoud, waarop nogal wat handtekeningen moesten worden gezet. Ze gaf de formulieren terug, hij keek ze na.
‘Dit telefoonnummer met 974 hier,’ zei hij, ‘is dat...?’
‘Dat is het nummer van hier in het laboratorium,’ zei ze. Ze sprong van de brancard op haar goede been, hobbelde toen naar haar bureau en ging op de rand zitten, waarbij ze met één vinger op de telefoon wees.
‘Wilt u niet uw andere telefoonnummer – van thuis of mobiel – hiernaast zetten? Voor het geval dat?’
‘Voor het geval dat wat – mijn voet eraf valt als ik thuiskom?’
Hij werd knalrood en mompelde daarop: ‘Nou, misschien is dit ene ook wel genoeg.’ Hij gaf haar een paar overbodige instructies over het verzorgen van een verstuiking, wenste haar snel herstel en vertrok toen, waarbij hij zijn brancard, zijn collega en zijn verscheurde waardigheid achter zich aansleepte.
‘Voor het geval hij je nog wilde ondervragen,’ zei ik toen hij weg was, ‘heb je hem gauw de mond gesnoerd.’
‘Ja,’ zei ze, ‘eigenlijk jammer – het was zo’n aardige vent. Maar dat was een test en daar is hij niet voor geslaagd. Als hij niet genoeg lef heeft om daar waar andere mensen bij zijn op te reageren, dan heeft hij ook niet genoeg lef om met mij te kunnen omgaan.’
‘Misschien heb je gelijk,’ zei ik. ‘Heb jij ooit speeddating geprobeerd?’
Ze snoof. ‘Welnee. Zonde van de tijd. Ik ben gewoon meteen doorgegaan naar speed-afwijzing.’
Ik begon te lachen. ‘Als je ooit genoeg krijgt van antropologie denk ik dat je een zelfhulphandleiding kunt schrijven over relaties. “Slimme vrouwen, domme mannen” of iets dergelijks.’
De campusagenten hingen nog een tijdje doelloos rond, dus ik hoopte dat we misschien een punt achter de avond konden zetten. ‘Gaan jullie nog een forensisch team van het hoofdbureau bellen om daar een uitstrijkje van te maken?’
‘Die zijn al onderweg,’ zei hij, ‘over een paar minuten moeten ze hier zijn.’
‘Moet ik in de buurt blijven en afsluiten als ze eenmaal weg zijn?’
‘Nee, meneer,’ zei hij. ‘Wij hebben de sleutels, dus we kunnen afsluiten. En we zullen ook de mensen van de onderhoudsdienst bellen, om ervoor te zorgen dat ze het glas morgenochtend vervangen.’
‘Dat zou ik op prijs stellen,’ zei ik. ‘Kun je ze dan ook vragen of ze misschien gewapend veiligheidsglas of kogelvrij glas hebben, om ervoor te zorgen dat dit soort ongevallen niet weer gebeurt?’
Hij knikte en toen zag ik hem naar de rij grote ramen aan de voorkant van het laboratorium kijken.
‘Ik moet ze waarschijnlijk ook even bellen,’ zei ik. ‘Met ze praten over wat tralies voor die voorruiten.’
‘Volgens mij is dat een goed idee,’ zei hij.
Ik keek naar Miranda en besefte dat het voor haar maar een haar had gescheeld. ‘Ik wou dat ik er eerder aan gedacht had,’ zei ik.
‘Je kunt niet aan alles denken,’ zei Miranda. ‘Als hij niet binnen was gekomen, had hij me buiten ook kunnen opwachten. Waar het om gaat is dat ik heel ben.’
‘Daar gaat het deels om,’ zei ik, ‘een ander belangrijk deel is dat zo te houden.’
Ik bood Miranda mijn logeerkamer aan voor de nacht, enerzijds omdat ik bezorgd was over haar veiligheid en anderzijds omdat ik vreesde dat ze problemen zou krijgen met zich bewegen met zo’n vreselijk verstuikte enkel.
‘Vergeet dat maar,’ zei ze.
‘Waarom niet?’ vroeg ik, ‘ik heb geen plannen met jou.’
‘Weet ik,’ zei ze, ‘maar ik zou de teleurstelling niet kunnen verdragen.’ Toen werd ze serieus. ‘Om je de waarheid te zeggen, ik denk dat jij de volgende naam bent op het boodschappenlijstje van deze vent. Om te beginnen was hij waarschijnlijk op zoek naar jou toen hij hier kwam. Ik was gewoon de troostprijs.’
Plotseling ging mij een licht op. ‘Ik denk het niet,’ zei ik, ‘ik denk dat jij nu zijn favoriet bent.’ Toen ik citeerde wat er op dat kaartje bij die bloemen stond, verdween de kleur uit haar gezicht. Toen schudde ze wild haar hoofd.
‘Nee,’ zei ze. ‘Daar ga ik niet in mee. Ik wil niet elk moment over mijn schouder hoeven kijken, omdat ik daar een of andere perverseling of idioot verwacht.’
‘Doe het dan maar niet,’ zei ik, ‘maar houd in elk geval wat pepperspray bij de hand.’
‘Ik heb wat op mijn nachtkastje.’
Ik reed Miranda naar huis, hielp haar de trap op en haar huis in. ‘Ik heb je huis nog nooit gezien,’ zei ik, ‘het is charmant.’
‘Je hebt het nooit vanbinnen gezien,’ zei ze ad rem. Ze zag de beschaamde blik op mijn gezicht en legde toen een hand op mijn arm. ‘Het is oké,’ zei ze en die drie eenvoudige woorden van begrip en vergeving behoorden tot de meest diepzinnige en genadige die iemand ooit tegen mij had gezegd. Ik sloeg mijn armen om Miranda heen en gaf haar een flinke knuffel, waarschijnlijk even stevig als die ene universiteitsagent mij buiten het osteologisch laboratorium had gegeven. Na een ogenblik klopte ze mij op mijn rug en dus liet ik los.
‘Misschien moet ik nu toch even naar de Eerste Hulp,’ zei ze. ‘Volgens mij heb je de helft van mijn ribben gebroken.’
‘Je bent me er eentje,’ zei ik, ‘wat zou ik zonder jou moeten?’
‘Je zou wel iemand anders vinden,’ zei ze. ‘De wereld staat bol van de dappere, briljante vrouwen. Ga maar na, de universiteit is er al vol van.’
‘Volgens mij is er geen tweede als jij daarbuiten,’ zei ik. ‘Welterusten, Miranda.’
‘Terusten, doctor B.’
Ze deed haar deur dicht. Ik wachtte onder aan de trap tot ik het nachtslot hoorde dichtgaan en toen liep ik tot aan mijn pick-up. Ik zette de bank een paar centimeter naar achteren, draaide de ramen naar beneden zodat ik alles kon horen en bracht de nacht door in een ongeriefelijke wake voor haar huis.