25
Op maandagochtend verscheen Darren Cash bij mij op kantoor. Er stak een lange, smalle koker opgerold papier – ik vermoedde een blauwdruk – onder een van zijn armen. Ik zei hallo en knikte toen naar de koker. ‘Wat heb je daar?’
‘Ik hoopte al dat je dat zou vragen.’ Hij haalde er een elastiekje af en spreidde een kadasterkaart uit op mijn bureau.
‘Fascinerend,’ zei ik.
‘Ja, dat is het zeker. Dit is Middlebrook Pike hier,’ zei hij, waarbij hij wees op een lijn die van het centrum naar het westen liep en toen naar het zuiden afboog. ‘En hier is de boerderij van Latham.’
Ik bestudeerde de grenzen op de plattegrond. ‘Hoe groot is die, vijftig hectare?’
‘Bijna,’ zei hij, ‘veertig.’
‘Dat is een verrekt groot perceel zo dicht bij het centrum van Knoxville,’ zei ik. ‘Het verbaast me dat dat zo langzamerhand al niet is opgedeeld in bouwterreinen en winkelcentra.’
‘Mevrouw Latham was er erg aan gehecht. Zij is opgegroeid op die boerderij, die was al ruim een eeuw in haar familie. Zie je trouwens iets ongebruikelijks aan deze plattegrond?’
Ik bestudeerde hem. ‘Het enige wat ik zie is dat iemand er een kop koffie op lijkt te hebben gezet,’ zei ik, wijzend op een ronde bruine vlek in de hoek.
Hij begon te lachen. ‘Dat klopt, maar dat was niet helemaal wat ik bedoelde. Als jij projectontwikkelaar was, zou jou dan iets bijzonders aan dat stukje land opvallen?’
‘Afgezien van het feit dat het vrij groot is?’ Hij knikte, dus ik bestudeerde de kaart nog eens van dichtbij. ‘Wel, er is een flink stuk dat grenst aan Middlebrook Pike.’
‘Warm,’ zei hij.
‘Het grenst ook aan de verbindingsweg naar de 640,’ zei ik.
‘Nog wat?’
‘En de spoorweg vreet er een hoek uit. Dus is het gemakkelijk te bereiken over de weg en met de trein.’
‘En als jij iets zou willen gaan doen met dat landgoed, wat zou jij dan doen?’
‘Ik zou de Bodyfarm uitbreiden,’ zei ik. ‘We komen ruimte te kort voor alle gedoneerde lijken die we tegenwoordig krijgen.’
Cash begon te lachen.
‘En als de buren me dat niet zouden laten doen, dan zou ik er misschien een of andere modieuze kantoorwijk doen verrijzen. Of een mêlee van kantoorgebouwen, chique winkels en modieuze villa’s.’
‘Je bent je roeping misgelopen,’ zei hij. ‘Dat is precies wat het masterplan van de projectontwikkelaar in petto had.’
‘Welke projectontwikkelaar?’
‘De projectontwikkelaar met wie Stuart Latham aan het onderhandelen was, achter de rug van zijn vrouw om. Heb je enig idee wat dat stuk grond waard is?’
Ik dacht even na. ‘Ik zou zeggen minstens enkele miljoenen.’
‘Meer in de buurt van de vijfentwintig,’ zei hij en ik begon te fluiten. ‘Grond in die hoek doet ongeveer zeshonderdduizend per hectare en dit is een uniek perceel. Natuurlijk is het alleen vijfentwintig miljoen waard als hij het ook wil verkopen.’
‘En mevrouw Latham was daartoe niet bereid?’
‘Bingo,’ zei hij.
‘Was meneer Latham bereid te verkopen?’
‘Meneer Latham wilde maar al te graag verkopen,’ zei hij, ‘ik denk dat hij het zat was auto’s te verhuren. Hij heeft zo’n drie maanden geleden een projectontwikkelaar benaderd, een paar kerels die ook het grote project bij Turkey Creek hebben opgezet. Stuart was een man met een plan.’
‘Maar de boerderij kon hij niet verkopen; die was in handen van de familie van zijn vrouw, klopt dat?’
‘Klopt.’
Ik dacht terug aan een eerder gesprek. ‘Jij zei dat mevrouw Latham geen levensverzekering had, maar had ze wel een testament?’
‘Ze had een testament.’
‘En was hij erfgenaam?’
‘Ja.’
‘Aha. Motief,’ zei ik.
‘Motief,’ zei hij. Hij wachtte even en voegde er toen aan toe: ‘We gaan morgen naar de rechtbank om hem in staat van beschuldiging te stellen. Ik hou je op de hoogte.’