15
‘Volgens mij blaft hij harder dan hij bijt,’ zei Art. Hij stapte op het hek af en de hond sprong naar hem toe, grommend en bijtend.
‘Als je het mij vraagt, kunnen we ons niet permitteren jouw theorie te testen,’ zei ik.
‘Je hebt gelijk,’ zei hij. Hij bukte, frutselde wat met zijn linkerbroekspijp en toen hij overeind kwam, zag ik een vuurwapen in zijn rechterhand. Hij knielde neer en mikte door de spijlen van het hek. ‘Jezus, Art, je kunt toch niet gewoon schieten...’ begon ik, maar toen zag ik zijn vinger al bewegen. In plaats van een knal hoorde ik een harde tik. Heel even dacht ik dat het pistool had geketst, maar toen verschrompelde de hond tot een stuiptrekkend hoopje op het grind. Een paar dunne draden liepen van het hondenlijf terug naar de loop van het wapen.
‘Wat in godsnaam...?!’
‘Taser,’ zei Art. ‘Je moet je mij voorstellen als Captain Kirk van Star Trek , met een taser die op verlamming staat.’
Ik keek naar de hond die languit op de weg lag. ‘Weet je zeker dat dat ding op verlammen stond?’
Hij keek eens naar zijn taser, met een dikke, ronde loop, zwart met gele strepen – als een of ander geel krachtstroomjasje. ‘Oei,’ zei hij daarop, ‘nee hoor, grapje. Het ding staat altijd op verlammen, vijftigduizend volt verlamming.’
‘Hoe lang blijft hij buiten westen?’
‘Geen idee,’ zei Art. ‘Ik heb het ding nog nooit tegen een hond gebruikt. Tien minuten, een kwartier misschien.’ Hij sprong over het hek en kwam aan de andere kant neer. ‘Kom je nog?’
‘Komt hij achter ons aan als hij wakker wordt?’
‘Dat doet hij alleen als hij een echt stomme hond is,’ grinnikte Art. ‘En als hij dat doet, dan heb ik nog vijftig patronen over.’ Hij fronste even. ‘Natuurlijk heb ik mijn enige set draden nu afgeschoten, dus ik zou dit apparaat dan voor de volgende vijftig schoten echt tegen hem aan moeten houden. Als hij het dan nog niet geleerd heeft, dan heeft hij een groot probleem.’
‘Als hij eenenvijftig keer achter ons aan komt, dan hebben wij een groter probleem dan hij,’ hield ik vol.
‘Als hij eenenvijftig keer achter ons aan komt, dan treedt plan B in werking,’ zei Art en klopte op zijn rechterenkel. Hij snoof eens in de lucht, als een hond die naar een konijn zoekt. ‘Heb jij enig idee waar dat aroma vandaan komt?’
‘Het lijkt alsof de wind van die kant komt,’ zei ik, enigszins links van de grindweg wijzend, in een hoek die ons recht het bos in zou voeren.
‘Laten we gaan,’ zei hij. ‘Ik hoop dat je antitekenspul hebt opgedaan, voordat je vertrok.’
‘Ja,’ zei ik, ‘jij ook?’
‘Oei,’ zei hij weer en hij krabde aan zijn linkerdij.
Aanvankelijk kwamen we maar moeilijk vooruit, omdat we ons een weg moesten banen door een woud van in elkaar verstrengelde braamstruiken dat de weg omzoomde. De bladeren waren zwaar en oranje, helemaal onder het stof door de weg. Hier en daar zag ik wat verschrompelde bessen. ‘Jammer dat we hier geen zes weken eerder waren,’ zei ik. ‘Het is een goeie aanplant. We hadden genoeg kunnen plukken voor een flinke cocktail.’
‘Als we bevriend raken met de mensen die dat leuke hondje hebben,’ zei Art, ‘laten ze ons misschien volgend jaar wat plukken, in het bramenseizoen.’
Toen we eenmaal in de schaduw van de boomkruinen waren, hielden de bramen op en werd het kreupelhout wat dunner, waarna we in een dennenbos belandden, met ver uit elkaar staande stammen en een tapijt van naalden op de grond.
Ongeveer honderd meter verderop zag ik iets wat op een smal zandpad leek dat met een bulldozer door het bos was aangelegd. Ik tikte Art op de arm en knikte in die richting. Hij veranderde van richting en ging er met een stevige pas op af met mij achter zich aan. Toen we er waren, zag ik een aantal sporen, gemaakt door rubberbanden, en andere van een rupsvoertuig – een bulldozer of een graafmachine. Ik keek beide kanten op en zag een verroeste bulldozer die in een opening tussen de bomen was verborgen. Vlak daarachter, half verborgen door de gele bulldozer, zag ik de vierkante achterzijde van een zwart voertuig. Ik wees.
‘Is dat wat ik denk dat het is?’ vroeg Art.
‘Als je tenminste denkt dat het een begrafeniswagen is,’ zei ik.
We liepen langs de bulldozer op, en jawel hoor, daarnaast geparkeerd stond een zwarte begrafeniswagen, een Cadillac. Ik had in mijn leven al heel wat begrafeniswagens gezien, maar dit was de enige die ik ooit had gezien die bedekt was met stof en op meerdere plaatsen verroest. Alle vier de banden waren plat en de raampjes waren bijna ondoorzichtig van de viezigheid.
Ik verjoeg een vlieg die rond mijn hoofd zoemde en toen nog een en nog een. Ik merkte dat Art ook aan het zwaaien was. Toen merkte ik dat het hele voertuig omgeven was door de vliegen. Ik liep naar de achterkant ervan, boog me naar voren, snoof de lucht op en toen ik dat deed wist ik waarom die vliegen hier zaten. Ik probeerde de klink van de achterklep, merkte dat die los was en trok hem open. Uit de open klep kwam een golf stank die zo sterk was dat ik er bijna van omviel, gedragen op de vleugels van duizenden aasvliegen. In de laadruimte van de begrafeniswagen, boven op elkaar gestapeld, lagen een stuk of zes lijken in staat van ontbinding.
De lijken onderaan waren vrijwel tot de staat van skelet teruggebracht, die bovenop hadden nog weefsel aan de botten, en ik wist – in deze hitte met al die vliegen – dat de bovenste hier met geen mogelijkheid zo lang hadden kunnen liggen als de begrafeniswagen stof en roest en aasvliegen had staan aantrekken. Ze moesten recent toegevoegd zijn. Onder de lijken glom de vloer van de wagen van de zwarte, vette modder, de vluchtige vetzuren die uit lijken lekken zodra ze beginnen te ontbinden. Een wriemelende massa maden bedekte de hele troep.
Art was achteruitgedeinsd zodra ik het voertuig had geopend en toen de dampen eruit walmden, bleef hij achteruitdeinzen. ‘Oei,’ zei hij, ‘nou weten we vast wel waar die lucht vandaan komt, hè?’
‘Ik denk het wel,’ zei ik, maar daarop kwam een verbijsterende gedachte bij me boven. ‘Eigenlijk weet ik het niet zo zeker.’ Hij keek verbaasd. ‘Dit is een deel van wat we roken,’ verklaarde ik, ‘maar ik geloof nog niet zo net dat dit verantwoordelijk is voor alle stank. Dat voertuig zat dicht, toch?’ Hij knikte, niet op zijn gemak. ‘En we hebben niet veel stank geroken tot ik dat ding had opengemaakt.’
‘Dus je denkt dat er nog een paar lijken aan de rand van het terrein liggen?’
‘Wie weet,’ zei ik, ‘laten we eens kijken waar dit bulldozerpad heen voert.’
Achter de begrafeniswagen slingerde het zandpad zich door de bossen naar de plek waar ik vermoedde dat het huis of het crematorium moest staan. Ik sloeg de tegenoverliggende richting in. Het duurde niet lang of ik kreeg weer een vlaag van ontbinding in mijn gezicht, van ergens voor me. Ik liep mijn neus achterna over de rode zandweg en nog geen minuut later, op een terrein waar de weg uitkwam op een bredere cirkel, stuitte ik op het meest surrealistische tafereel dat ik mijn hele leven had gezien.
Het was alsof ik gestuit was op een massamoord in Bosnië of Rwanda of Irak – ergens waar etnische zuivering of massamoord had plaatsgevonden. Lijken – tientallen – lagen half verscholen in de bossen aan weerszijden van de met een bulldozer kaalgemaakte cirkel. Sommige waren gedeeltelijk in greppels begraven, andere achter de bomen verstopt, nog weer andere lagen onder stapels hakhout, met de bulldozer opgeworpen.
‘Dit is heel verschrikkelijk eng,’ zei Art.
‘Als we ergens anders waren dan op het terrein van een crematorium,’ zei ik, ‘zou ik zweren dat we zojuist ’s wereld ergste seriemoordenaar hadden ontmaskerd. Maar in plaats daarvan denk ik dat we zojuist ’s werelds ergste crematorium hebben ontdekt.’
Aan sommige van de lijken ontbraken armen en benen en ik merkte dat een aantal van de langere botten waren gereduceerd tot pijpbeenderen, omdat de einden waren afgeknaagd. Een paar lijken waren bloot, maar de meeste droegen de flarden van wat begrafeniskleding leek te zijn. Art en ik telden snel de lijken die rond de cirkel waren neergelegd. Hij telde er zesentachtig, ik achtentachtig.
‘En denk je dat we het nou hebben gehad,’ vroeg hij, ‘of wil je nog wat verder rondneuzen?’
‘Wat voor verschil zou het uitmaken,’ zei ik, ‘als we er nog tien of twintig of zelfs vijftig zouden vinden? Laten we hier wegwezen zolang we de kans hebben.’
Art knikte en we gingen op weg terug door de bossen. We waren net bezig ons een weg te banen door de bramen, toen ik een hond hoorde blaffen, ergens langs de grindweg. Toen hoorde ik een heel koor van geblaf, van een koor van honden.
‘Volgens mij hebben we net onze kans verspeeld,’ zei Art.
We renden door de bramen heen en trokken een sprint langs de grindweg, om net over het hek te zijn toen een hele meute tegen de binnenkant van de spijlen aansprong. Art viste de taser bij zijn linkerenkel vandaan en gaf hem aan mij, trok toen bij zijn rechterenkel een pistool vandaan. ‘Je moet het eind tegen de hond aanhouden en de trekker twee seconden overhalen,’ zei hij, zonder verder enige aanwijzing te geven over hoe ik de hond in die twee seconden zover moest krijgen dat hij mij niet naar de keel vloog. Het was moeilijk om met zekerheid te zeggen, vanwege al dat springen en dat uithalen, maar ik telde zeven of acht honden. Als het die allemaal zou lukken over het hek te springen, dan zou Art of ik in hondenvoer veranderen. Maar de honden bleven aan de binnenkant, rondlopend en grommend. We bereikten de pick-up, en reden met een rotvaart naar de U.S. 27. Pas toen we bij de grens van Tennessee waren durfden we weer met elkaar te praten.
‘Ik denk dat we de politie moeten waarschuwen,’ zei Art.
‘Jij bent de politie,’ merkte ik op. ‘Ze hebben jou toch tot sheriff benoemd toen je begon met die internetrovers te vangen?’
‘Dat klopt,’ zei hij, ‘maar ik mag alleen in Tennessee arrestaties verrichten.’
‘Wel verdomme,’ zei ik, ‘denk je dat we die meneer Littlejohn zover kunnen krijgen dat hij die lijken over de staatsgrens heen sleept zodat jij hem kunt arresteren?’
‘Geweldig idee,’ zei hij. ‘Dan mag jij terugklimmen over dat hek, vriendschap sluiten met die leuke hondjes en hem dat plan voorleggen.’ Hij klapte zijn mobieltje open. ‘Ik denk dat het eens tijd wordt de bevriende sheriff uit de buurt te bellen.’
‘Wacht nog even,’ zei ik. ‘Wat als die Littlejohn onder één hoedje speelt met die bevriende sheriff uit de buurt? Denk aan Cooke County.’ Art en ik waren niet één maar twee keer bijna omgekomen in dat bergdistrict, beide keren onder de handen van corrupte hulpsheriffs. ‘Als die vent die sheriff in zijn zak heeft, dan alarmeren we hem alleen maar.’
‘O gij klein van geloof,’ sprak Art. ‘Maar even serieus, wat stel je dan voor?’
‘Ik weet het nog niet, laat me er een nachtje over slapen,’ zei ik. ‘Al die mensen zijn toch al dood. Ze worden echt niet nog doder als we vierentwintig uur wachten voordat we de politie waarschuwen.’
De rest van de weg terug naar Knoxville zeiden we niets meer.
Nadat ik Art had afgezet op het hoofdkantoor van politie, belde ik het huis van Jeff. Jenny nam de telefoon op. ‘Hallo,’ zei ik, ‘vind je het goed als ik mezelf uitnodig?’
‘Ik zou het niet goedvinden als je dat niet deed,’ zei ze. ‘Jeff is met Walker naar honkbal, en ik moet Tyler nog even van zijn club ophalen, maar over een halfuur zijn we allemaal verzameld onder één dak. Hoop ik.’
‘Zal ik wat spullen meenemen voor de barbecue?’
‘Zou je dan ook wat koolsla en aardappelsalade en witte bonen in tomatensaus willen meenemen? O ja, en een zak ijs?’
‘Je bent wel hard in de onderhandeling,’ zei ik, ‘maar vooruit, afgesproken.’
‘En wat dacht je van wat gefrituurde maïskolven?’
‘Hebben ze gefrituurde maïskolven bij Buddy’s?’
‘Helaas niet,’ zei ze. ‘Dat hebben ze alleen bij Sullivan’s in Rocky Hill. Ik vind het vreselijk dat ik dat hier niet ergens kan krijgen. Mijn consumptie is sterk gedaald sinds we naar Farragut zijn verhuisd.’
‘Ik weet niet zeker of ik wel geloof in gefrituurde maïskolven,’ zei ik. ‘Volgens mij is dat zwaar overdreven.’
‘Heb je dat nog nooit gegeten?’
‘Niet dat ik me herinner.’
‘Als je het had gegeten zou je het je herinneren,’ zei ze. ‘Het is een haast religieuze ervaring. Beter dan seks.’
‘Help me eraan herinneren dat ik daar eens even met Jeff over praat,’ zei ik, ‘het lijkt alsof hij wat hulp nodig heeft.’
‘Hij doet het prima,’ zei ze. ‘Maar gefrituurde maïs – dat is wel een hele harde concurrentie.’
‘Ik neem aan dat hier geen woordspeling bedoeld is.’
Ze begon te lachen. ‘Nee nee, geen woordspeling.’
‘Even serieus, zit jij werkelijk wanhopig verlegen om gefrituurde maïs?’
‘Inderdaad,’ zei ze, ‘maar tegen de tijd dat jij er hier mee bent zou hij niet goed meer zijn. Hij moet zo uit de frituurpan komen, want dan is het beslag nog knapperig.’
‘Het klinkt alsof je dit diepgaand hebt bestudeerd,’ zei ik.
‘Ik heb jaren onderzoek gedaan naar Sullivan’s gefrituurde maïs,’ zei ze. ‘Ik zou een graad moeten hebben in voedingsleer, zoveel onderzoek heb ik gedaan. Waarschijnlijk heb ik intussen mijn eigen gewicht aan gefrituurde maïs gegeten. Dat is een van de redenen waarom ik nog steeds jog – om de calorieën te verbranden. Anders zou ik zo langzamerhand tweehonderd kilo wegen.’
‘Wie weet,’ zei ik, ‘ik zal het eens proberen.’
‘Het verandert je leven,’ zei ze. ‘En neem me mee als je gaat. Ik wil de blik op je gezicht zien als je het voor de eerste keer proeft.’
‘Jij zit naast me als dat hete vet mijn lippen schroeit,’ zei ik.
‘Beloofd?’
‘Beloofd.’
Een uur later was de keuken van Jeff en Jenny een slagveld. De hele tafel en de tegelvloer daaronder waren bestrooid met boterhamzakjes, plastic vorkjes, natte kartonnen bordjes, gemorste drankjes, gesmolten ijs en etensresten: schouderham, sla, aardappelsalade en gebakken bonen. Het enige wat nog ontbrak was een stapel kolfspillen. ‘Het lijkt wel of iemand hier een voedselgevecht heeft gehad,’ zei ik.
‘Er is niet lang voor nodig om een avondeten weg te werken na honkbal,’ zei Jeff.
‘Moet er niet aan denken wat dat wordt als ze allebei tieners zijn,’ zei Jenny. ‘Waarschijnlijk moeten we dan een groothandelaar inschakelen om ze gevoed te houden.’
Na het diner verdwenen de jongens om een Disneyfilm te gaan bekijken voordat ze zich moesten gaan wassen en in bed kropen. Terwijl het geluid van zingende eekhoorns en andere dieren vaag uit de woonkamer doorklonk, beschreef ik wat Art en ik eerder die dag in de bossen in Georgia hadden gezien. Jeff en Jenny keken me verbijsterd aan.
‘Heb je de politie al gebeld?’ vroeg Jeff.
‘Nog niet,’ zei ik, ‘ik weet niet goed welke politie ik moet bellen en zelfs niet wat voor misdaad er is begaan – als dat al zo is. Volgens mij is het geen moord. Hooguit beunhazerij met voorbedachten rade.’
‘Is er geen wet op het ontwijden van stoffelijke resten?’ vroeg Jenny.
‘Die is er,’ zei ik, ‘maar ik weet niet of in de bossen dumpen doorgaat voor ontwijding van stoffelijke resten. Ik zal maandagochtend meteen Grease eens bellen – ik bedoel meneer DeVriess. Hij is degene die me hiermee heeft opgezadeld en hij is advocaat. Misschien kan hij me helpen bedenken wat we moeten doen.’
Een korte tijd en wat geklets later, ging ik naar huis om te gaan slapen, met een gevoel een stuk meer contact te hebben met de wereld van de levenden dan twaalf uur daarvoor, omringd door lijken in de bossen van Georgia.
Maar ik had geen rekening gehouden met wat mij in mijn huis te wachten stond: leegte en de alles aanwezige dreiging van Garland Hamilton. De natuur heeft echt afschuw van leegte en het duurde niet lang voordat de leegte in mijn huis en in mijn hart zich begonnen te vullen met triestheid, eenzaamheid, angst en spijt.
Ik wist niet zeker of ik mijn leven anders had kunnen leiden of invloed had kunnen uitoefenen op de voornaamste gebeurtenissen erin. Maar wel wist ik bijna zeker dat ik nog een uur of twee bij Jeff en Jenny had kunnen blijven. Ik was ook vrijwel zeker dat dat beter zou zijn geweest.