59
En toen de engelen zeiden: ‘O Maryam, God heeft jou uitverkoren en jou rein gemaakt en Hij heeft jou uitverkoren boven de vrouwen van de wereldbewoners.’
KORAN 3,42
p een ochtend
in de maand januari van 1595 besloot Hernando Estudiante te
zadelen.
‘Ik ga naar Granada,’ zei hij tegen Miguel.
‘Heer, zou je niet beter op Cesar kunnen gaan?’ suggereerde hij. ‘Die is meer –’
‘Nee,’ onderbrak Hernando hem. ‘Estudiante is een goed paard en de reis zal hem goeddoen. Ik zal de tijd hebben om hem af te richten en dingen te leren. Bovendien heb ik zo wat afleiding onderweg.’
‘Hoe lang denk je weg te blijven?’
Hernando keek hem aan met het hoofdstel in zijn handen, klaar om Estudiante het bit in te doen, en lachte.
‘Ben jij niet degene die weet of de dieren en de mensen terugkomen?’ zei hij zoals altijd wanneer hij op reis ging.
Miguel verwachtte dat antwoord al.
‘Je weet heel goed dat het bij jou niet werkt, heer. Er zijn dingen te doen, beslissingen te nemen, er moet pacht worden geïnd en ik moet weten –’
‘En je moet je nachtelijke bezoekster ontmoeten,’ vulde hij aan. Miguel werd rood en probeerde zich te verontschuldigen, maar Hernando wilde daar niet van horen. ‘Ik heb er geen enkel bezwaar tegen maar pas op voor haar vader, want als hij erachter komt is hij in staat je aan de hoogste boom op te knopen. Ik wil je graag gezond en wel aantreffen als ik terugkom.’
‘Het meisje is erg ongelukkig, heer.’
Hernando had Estudiante net het bit in de mond gedaan, en deze stond nu onophoudelijk op het ijzer te bijten.
‘Die Toribio zal dat van die stokken met honing nooit snappen,’ klaagde hij over de slechte gewoonte van het paard. ‘Ongelukkig? Wat is er dan met dat meisje?’ vroeg hij afwezig.
De stilte die op zijn vraag volgde dwong hem met het tuig in zijn handen te blijven staan. Hernando voelde dat Miguel hem wat wilde vertellen; hij probeerde het al dagen, maar hij had voortdurend andere dingen aan zijn hoofd. Toen hij zijn verdrietige gezicht zag, zuchtte Hernando, liep op zijn vriend toe en keek hem recht in de ogen.
‘Je zit duidelijk ergens mee, Miguel. Ik moet nu echt weg, maar ik beloof je dat we het erover zullen hebben zodra ik terug ben.’
De jongen knikte.
‘Ben je al klaar met wat je aan het schrijven was, heer?’
‘Ja. Het is af.’ En na een korte pauze voegde hij eraan toe: ‘Het ligt nu in Gods handen.’
Maar Hernando ging niet naar Granada zoals hij had gezegd. In plaats van Córdoba uit te rijden over de Romeinse brug verliet hij de stad via de Puerta del Colodro en nam hij de route over Albacete naar de kust, naar Almansa, van waaruit hij in noordelijke richting wilde gaan, naar het dorp Jarafuel. Estudiante gedroeg zich van het begin af aan bang en schichtig. Hij liet hem gaan, verdroeg zijn bokken en tegen de teugels hangen zolang hij door de drukke omgeving van Córdoba reed. Maar voorbij de kruising met de camino de las Ventas die naar Toledo leidde, gaf hij hem de sporen om hem tot gestrekte galop aan te zetten en een wilde rit te beginnen waarin alleen het gezag van de ruiter telde. Zes mijl was genoeg. Ondanks de winterse kou zweette het paard toen ze de brug bij Alcolea overstaken, en er kwamen ademwolkjes uit zijn neusgaten, maar het belangrijkst van alles was dat het de sporen had gehoorzaamd. Vanaf dat punt ging het stapvoets. Ze hadden nog honderdtachtig mijl te gaan tot Almansa en de reis was lang en zwaar, zoals hij een paar maanden geleden na een reis naar Granada voor het martelarenboek had kunnen ervaren. De nieuwe aartsbisschop, don Pedro de Castro, bleef net als zijn inmiddels overleden voorganger telkens nieuwe verslagen van hem verlangen.
Het was Del Castillo geweest die hem had aangeraden naar Jarafuel te gaan. Dit lag samen met de dorpen Cofrentes en Teresa tegen de westgrens van het koninkrijk Valencia, ten noorden van Almansa, in een vruchtbaar dal met een riviertje dat uitmondde in de rivier de Júcar. Aan de andere kant van het dal rees de Muela de Cortes op. Maar het belangrijkste was dat het gebied voornamelijk door morisken werd bewoond.
‘Ik heb geen oude perkamentvellen,’ had hij bij zijn vorige reis naar Granada geklaagd toen hij met don Pedro, Miguel de Luna en Alonso del Castillo onder de groengouden weerschijn van het vakwerkplafond in de Gouden Kamer bijeen was. ‘Momenteel schrijf ik alles op gewoon papier, maar…’
‘We moeten geen perkament gebruiken,’ opperde De Luna, die onlangs het eerste deel van zijn werk De ware geschiedenis van koning Rodrigo had gepubliceerd, waarover tussen intellectuelen van heel Spanje een felle pennenstrijd was ontstaan. Helaas voor de schrijver kwam de meeste kritiek op het gunstige Arabische beeld in zijn werk juist van een morisk, de jezuïet Ignacio de las Casas. ‘Sommige intellectuelen hebben het Turpianaperkament als vals aangemerkt met het argument dat het geen oud –’
‘Oud was het wel degelijk,’ viel Hernando hem glimlachend in de rede, ‘in elk geval uit de periode van al-Mansur.’
‘Ja, maar niet oud genoeg,’ kwam Del Castillo tussenbeide. ‘We moeten ander materiaal dan papier of perkament gebruiken: goud, zilver, koper –’
‘Lood,’ suggereerde don Pedro. ‘Daar is makkelijk aan te komen en het wordt vaak in de edelsmeedkunst gebruikt.’
‘De Grieken schreven al op loden platen,’ onderwees De Luna. ‘Dat is geschikt materiaal. Niemand zal kunnen zeggen of het oud of nieuw is, vooral niet als we het eerst door een mestbad halen, zoals onze vriend al met het Turpianaperkament heeft gedaan.’ Daar moesten ze allemaal om lachen.
‘In Jarafuel, in het koninkrijk Valencia,’ had Del Castillo toen gezegd, ‘ken ik een edelsmid die ondanks het verbod nog steeds in het geheim Moorse sieraden maakt. En ik ken ook de faqih van het dorp. Beiden zijn te vertrouwen. Binilit, de edelsmid, maakt handjes van Fatima en patenen met maantjes en Arabische inscripties voor de doop van de pasgeborenen. Ook maakt hij prachtige enkelringen, armbanden en halskettingen, waarin hij Koranverzen en schitterende Moorse patronen graveert, zoals onze vrouwen die voor de verovering door de christenen droegen. Ik weet zeker dat hij bereid is om die teksten op loden platen over te brengen.’
‘Sommige zijn in het Latijn,’ legde Hernando uit, ‘maar voor andere, in het Arabisch geschreven teksten heb ik ingewikkelde, puntige tekens gebruikt, en een zelfbedachte manier van kalligraferen, waarvoor ik me heb gebaseerd op de zespuntige figuur van het zegel van Salomon: het symbool van de eenheid. Ik heb me bewust ver gehouden van stijlen die na de geboorte van de profeet Isa zijn ontstaan.’
Don Pedro knikte vergenoegd en De Luna beloonde het idee met een beleefd applaus.
‘Ik verzeker je,’ herhaalde Del Castillo, ‘dat meester Binilit voldoende bekwaam is om elke willekeurige tekst die we hem laten zien in lood te beitelen.’
En op die vorige reis naar Jarafuel had Hernando inderdaad gezien hoe bedreven Binilit in zijn kunst was. Nu ging hij op zoek naar Munir, de faqih van het dorp, een verrassend jonge man voor de verantwoordelijkheid die hij droeg, en samen wandelden ze naar de kleine werkplaats van de oude edelsmid. Toen ze daar aankwamen, werkte Binilit net aan een zilveren hand van Fatima die bij hem was besteld voor een bruiloft. Hij plaatste een blaadje zilver op een verdiepte ijzeren vorm en legde daarbovenop een blaadje lood dat hij heel nauwkeurig net zo lang beklopte tot het sieraad schoon en glad tevoorschijn kwam, waarna hij er geometrische patronen in beitelde. Ondertussen legde Munir, die inmiddels door Del Castillo op de hoogte was gebracht, de smid uit wat er van hem werd verwacht.
‘Het gaat om een geheime opdracht die bepalend kan zijn voor de toekomst van ons volk,’ besloot Munir.
Binilit knikte en keek toen pas op van het sieraad dat hij onder handen had. Hernando, die gefascineerd was door de vaardige handen van de zilversmid, profiteerde van dat ogenblik om zijn werk te prijzen. Binilit moedigde hem aan het stukje zilver te pakken en Hernando bedacht dat het leek op het handje van Fatima dat hij zo angstvallig in zijn bibliotheek bewaarde. Hij woog het op zijn hand. Dit was iets lichter. Zijn vingers gleden over de nog niet afgewerkte patronen. Welk meisje zou het heimelijk gaan dragen? Van welke lotgevallen zou dit sieraad later getuige zijn? De herinneringen aan wat hij met Fatima had doorgemaakt ontlokten hem een weemoedige glimlach.
‘Vind je het mooi?’ De vraag van Binilit riep hem terug naar de realiteit.
‘Prachtig.’
Het bleef even stil.
‘Laat me die teksten eens zien,’ vroeg de zilversmid hem.
Hernando legde het handje terug en gaf hem de papieren die hij had meegebracht. De meester bekeek ze zorgvuldig: eerst oppervlakkig maar nadat zijn oog was gevallen op de zegels van Salomon op een aantal vellen met puntige Arabische letters en hij een paar zinnen op goed geluk had ontcijferd, kneep hij zijn ogen tot spleetjes en ging er helemaal in op, alsof ze hem voor een uitdaging hadden gesteld.
‘Ik heb tweeëntwintig bundels teksten,’ legde Hernando uit. ‘Zoals je zult zien, bestaan sommige slechts uit een enkel vel.’
De edelsmid nam de papieren verscheidene malen door, spreidde ze uit op een kleine werktafel, en leek te bedenken hoe hij ze op loden platen kon beitelen en hoeveel hij er daarvan nodig zou hebben. Opeens werd zijn aandacht getrokken door een paar vellen met onleesbare tekens in een schrift dat geen Latijn was en evenmin de zorgvuldige Arabische kalligrafie van Hernando.
‘En dit?’ vroeg hij.
‘Dit noem ik het “stomme boek”. Het is onbegrijpelijk. Zoals je ziet is de tekst ervan absoluut niet te ontcijferen, maar het heeft me heel wat gekost om betekenisloze letters te bedenken. In een ander boek,’ – Hernando bladerde in zijn papieren – ‘hierin, in de Geschiedenis van de essentie van het evangelie, wordt aangekondigd dat de inhoud van het “stomme boek” later zal worden verklaard. Beide boeken vullen elkaar aan,’ vervolgde Hernando zijn uitleg. Hij aarzelde of hij hem ook zou vertellen dat die inhoud zou worden verklaard door het evangelie van Barnabas, maar besloot het niet te doen. ‘Dat zal echter pas geschieden op de dag dat de christenen voorbereid zullen zijn op het ontvangen van de ware boodschap, de niet door hun pausen verdraaide boodschap die aantoont dat er slechts één enige God is.’
Binilit liet een bevestigend gemompel horen en intussen overdacht Hernando nogmaals het idee dat hem als leidraad had gediend. De teksten op die loden plaatjes vormden een ingenieuze puzzel rond een centrale figuur, de maagd Maria, en allemaal leidden ze naar een schijnbaar doodlopend punt: het ‘stomme boek’, het Evangelie van de Maagd, geschreven in een onbegrijpelijke taal die onderzoekers voor raadsels zou stellen. Maar zoals hij net aan Binilit had uitgelegd, werd in een ander loden boek de bekendmaking aangekondigd van een tekst die het mysterie van het ‘stomme boek’ zou verklaren. Die tekst zou het evangelie van Barnabas zijn dat hij zo zorgvuldig bewaarde. Wanneer de loden boeken en daarmee ook dat raadselachtige ‘stomme boek’ zouden worden aanvaard, zou het evangelie van Barnabas, waarvan de inhoud bij de islamitische leer aansloot, schitteren als de enige, onbetwistbare waarheid.
‘Goed,’ besloot de zilversmid, die daarmee Hernando uit zijn overpeinzingen haalde. ‘Ik zal jullie waarschuwen zodra ik ze klaar heb.’
Hernando greep naar zijn beurs om de smid te betalen, maar de meester wees dat van de hand.
‘Ik ben al oud en vraag voor mijn sieraden niet meer dan ik nodig heb om een eenvoudig, sober leven te kunnen leiden. Het enige wat ik wil is dat de moslims de sieraden van hun voorvaderen kunnen blijven dragen. Betaal me dus maar zodra de christenen het geopenbaarde Woord aanvaarden.’
Die tweede keer bereikte Hernando Jarafuel na vier dagen, waarin hij zich onderweg aansloot bij karavanen van kooplieden of muilezeldrijvers die hij tegenkwam in de herbergen waar hij overnachtte. Op die wegen kon je overvallen worden door roversbendes, maar ook allerlei reizigers ontmoeten: een eindeloze hoeveelheid monniken en priesters die van het ene naar het andere klooster liepen, circusartiesten die met hun voorstellingen van dorp tot dorp trokken, vreemdelingen en zigeuners, avonturiers en talloze uit de steden verdreven bedelaars die bij de reizigers en pelgrims om aalmoezen bedelden.
De derde dag overnachtte Hernando in Almansa zelf. Daar moest hij de drukke, oude Romeinse weg verlaten om nog vijftien mijl over paden door het binnenland af te leggen, en dat wilde hij bij daglicht doen.
De volgende dag, toen ze al een eind op weg waren, reageerde Estudiante ineens schichtig, alsof hij gevaar rook, waardoor Hernando gealarmeerd raakte. Ze liepen stapvoets over een verlaten pad langs de vruchtbare vallei die door hoge bergen werd omringd, en drie mijl voor hen verhief zich op een steile rots het kasteel van Ayora. Op het moment dat Estudiante zijn oren spitste en halt leek te willen houden hoorde hij alleen zijn eigen voetstappen. Hernando speurde de omgeving af. Hij zag nergens wat bewegen maar Estudiante bleef hardnekkig inhouden, alert, gespannen, en draaide zijn oren naar alle kanten. Het was alsof het paard hem vroeg op zijn instinct te vertrouwen, want op hetzelfde ogenblik dat Hernando daartoe besloot, stoof Estudiante nog voor hij hem de sporen had kunnen geven naar voren en ging er in gestrekte galop vandoor. Hernando lag over zijn hals gebogen. Slechts een klein eindje verder sprongen van beide kanten van de weg gewapende mannen met bedekte gezichten tevoorschijn. Met een oud zwaard in de hand posteerde een van hen zich uitdagend midden op het pad. Hernando begon luid te schreeuwen en gaf Estudiante krachtig de sporen. De man aarzelde maar sprong toch weg voor het woest aanstormende dier. Met zijn blik strak gericht op het roestige zwaard van de rover, liet Hernando Estudiante ter hoogte van de aanvaller inhouden om hem met het paard tegen de grond te lopen en zo te verhinderen dat de man hem in het voorbijgaan nog een slag met zijn zwaard kon toedienen. Estudiante reageerde snel, alsof hij de hoorns van een stier moest ontwijken, en de bandiet werd een eind verder op de weg neergesmeten. Hernando hervatte de galop en boog zich opnieuw over de hals van het paard om de haakbusschoten te ontwijken. De loden kogels floten hem om de oren.
‘Volador kan trots op je zijn,’ complimenteerde hij het paard met een paar klopjes op zijn hals zodra hij het kasteel van Ayora boven zich zag.
Hij vervolgde zijn weg naar Jarafuel en kwam daar zonder verdere hindernissen aan, zocht toen de jonge faqih op en liep samen met hem naar de werkplaats van Binilit. Estudiante werd gestald in een kleine moestuin achter het huis van Munir.
‘Ben je alleen gekomen?’ vroeg Munir op weg naar de werkplaats.
‘Ja, en ik had ook nog een onaangenaam treffen ter hoogte van Ayora…’
‘Daarom vroeg ik het niet,’ onderbrak de faqih hem, ‘maar ik zal wel iemand zoeken die je op de terugweg tenminste tot Almansa kan vergezellen; ik kan het zelf doen. Nee, ik zei het omdat ik me afvraag hoe jij in je eentje alles gaat vervoeren wat meester Binilit heeft gemaakt. Hij heeft groots werk verricht.’
Hernando had niet voorzien dat papieren vervoeren één ding is maar het vervoer van loden plaatjes iets heel anders, en had in Córdoba alleen een paar zadeltassen over Estudiantes achterhand gelegd en vastgemaakt aan de achterkant van het zadel. In de werkplaats van Binilit kon hij een bewonderend fluiten niet onderdrukken toen de edelsmid hem zijn werk liet zien. Dat moesten alles bij elkaar wel zo’n honderd of tweehonderd plaatjes zijn, misschien nog wel meer! Het waren loden medaillons van bijna een halve palm doorsnee, waarin de meester de door Hernando aangeleverde teksten had gebeiteld. Ze stonden opgestapeld in een hoek van de werkplaats. Die hoeveelheid en dat gewicht zou hij onmogelijk in een paar simpele zadeltassen kunnen vervoeren.
Hij pakte een van de medaillons, het eerste van een stapel: Het boek van de fundamenten van de kerk, had Hernando het genoemd. Hij woog het loden medaillon op zijn hand en bekeek het werk van de edelsmid. Schitterend! Binilit had zijn spitse letters nauwkeurig op dat kleine plaatje overgebracht.
‘Maria is zonder erfzonde geboren,’ las de faqih. Hernando draaide zich naar hem om. ‘Ik heb hier veel dagen doorgebracht,’ verklaarde hij, ‘om te lezen… maar meer nog om te proberen je teksten te begrijpen. Je hebt de uitspraaktekens en de klinkers weggelaten.’
‘Die werden in die tijd niet gebruikt.’ Munir deed een poging om hem te onderbreken, maar Hernando praatte door. Binilit luisterde aandachtig. ‘Bovendien moet onze boodschap niet eenduidig zijn maar voor meerdere interpretaties vatbaar. Anders zouden de christenen de boeken onmiddellijk verwerpen.’
‘Maar de verwijzingen naar Maria zijn heel duidelijk,’ argumenteerde Munir.
‘In dat opzicht is er ook geen enkel probleem. De christenen zullen de voorspraak van de Maagd zonder aarzelen aanvaarden,’ zei Hernando beslist. ‘Waarschijnlijk is de figuur van Maria het enige punt waar beide religies het over eens zijn. Bovendien wordt er in heel Spanje geroepen om een dogmaverklaring van de onbevlekte ontvangenis van Maria. Deze teksten ondersteunen dat idee, daar zullen ze gebruik van maken. Zoals je waarschijnlijk wel hebt gezien, draait het in alle boeken om Maria. Zij heeft de goddelijke boodschap gekregen die ze na de dood van Isa doorgeeft aan Jakobus en aan de andere apostelen, zij is degene die Jakobus de evangelisatie van Spanje opdraagt en zij is het die hem een evangelie overhandigt. Dat is het onleesbare “stomme boek” dat pas zal worden verklaard wanneer de christenen eindelijk inzien dat hun pausen Gods woord hebben verdraaid. Dat alles zal geschieden door een koning die zelf geen Arabier is maar wel over Arabieren regeert.’
‘Wat winnen we erbij als de christenen de boodschap nooit zullen begrijpen?’ vroeg de edelsmid toen. ‘Ze kunnen die interpreteren zoals het ze uitkomt.’
‘En dat zullen ze ook doen. Daar kun je vergif op innemen,’ beaamde Hernando.
Binilit wees met gespreide handen naar de stapels medaillons, alsof hij zich bedrogen voelde na al het werk dat hij had verzet.
‘Daar gaat het ons juist om, Binilit,’ probeerde Hernando hem gerust te stellen. ‘Als de christenen deze loden boeken allemaal interpreteren zoals het ze uitkomt, zullen ze moeten erkennen dat zowel Sint-Cecilius, de patroonheilige van Granada, als zijn broer Thesifon Arabieren waren. Beiden kwamen met Jakobus mee om Spanje te evangeliseren. De patroonheilige van Granada, een Arabier! Hoe ze het ook wenden of keren, ze kunnen onmogelijk sommige delen van de boeken als waardevol beschouwen en andere delen naast zich neerleggen omdat die niet in hun straatje passen. En ook zullen ze moeten erkennen, zoals de maagd Maria zegt, dat de Arabische taal de voortreffelijkste van alle talen is. Als ze van de inhoud van de boeken willen profiteren, zullen ze die ideeën moeten aanvaarden en nog veel meer die erin staan. Het is een perfecte manier om beide volkeren nader tot elkaar te brengen en misschien zouden we ermee kunnen bereiken dat het verbod op het spreken van onze taal wordt opgeheven. Sterker nog, als Sint-Cecilius een Arabier was, waarom zouden ze ons volk dan haten?’ Munir knikte peinzend. ‘Veel mensen zullen zich genoodzaakt zien hun teksten en meningen te herzien. Wij, moslims en christenen, geloven in dezelfde God! Dit is iets wat het grootste deel van het gewone volk niet weet en wat hun priesters, die zich voortdurend minachtend uitlaten over de Profeet, voor hen verborgen houden. Maar dit alles, Binilit, is niet meer dan een volgende stap na die van de Turpiana, en zeker niet de laatste. Op het moment dat de ware inhoud zal worden verklaard van het “stomme boek”, het niet door de pausen verdraaide evangelie, zullen de meerduidige aspecten in de andere loden boeken, zoals de opeenvolgende islamitische geloofsgetuigenissen en het ware wezen van Isa, volgens onze geloofsopvattingen geïnterpreteerd moeten worden.’
‘Maar… hoe kan de inhoud van een onleesbaar boek worden verklaard?’ vroeg de zilversmid.
‘De tekst zal niet ontcijferd kunnen worden,’ legde Hernando uit, ‘het hoeft alleen maar als het evangelie van de Maagd te worden aanvaard. Als de christenen de loden boeken aanvaarden, zullen ze ook geloven in de daarin aangekondigde komst van die Arabische koning, die het ware evangelie bekend zal maken, dat wat geen enkele paus of evangelist heeft kunnen vervalsen. En niemand zal kunnen beweren dat wat dat evangelie verkondigt in strijd is met de inhoud van het “stomme boek”… Zo sluit de cirkel zich: het raadsel van het “stomme boek”, ofwel het evangelie van de Maagd, zal zijn ontknoping vinden in dat evangelie uit de Arabische landen. En niemand zal dat laatste evangelie kunnen aanvechten zonder al het voorgaande, dat dan inmiddels aanvaard zal zijn, ook in twijfel te trekken.’
Niemand zal het evangelie van Barnabas dus kunnen aanvechten, dacht Hernando bij zichzelf.
Hernando bracht de nacht door in het huis van Munir, waardoor hij in de gelegenheid was met een faqih te bidden, wat hij al heel lang niet had gedaan. Daarna raakten ze verwikkeld in een vertrouwelijk, diepgaand gesprek dat tot in de kleine uurtjes werd voortgezet. In die vergeten contreien van het Valenciaanse koninkrijk werd zijn geloof veel actiever beleden. De landheren, die volledig afhankelijk waren van de pachtopbrengsten, tolereerden hun levenswijze en geen priester was in staat hen te evangeliseren.
De volgende ochtend vergezelden Munir zelf en twee jonge morisken Hernando naar Almansa, waar ze tegen de avond aankwamen. Hernando reed verder, de stad in, om een herberg te zoeken en iemand met wie hij naar Granada kon reizen, terwijl de morisken zich opmaakten om ondanks de winterse kou een slaapplaats buiten te zoeken, omdat ze geen vrijbrieven hadden om Jarafuel te verlaten.
‘Moge Hij die de rechte weg wijst je vergezellen en hem aan je tonen,’ zei de faqih tot afscheid.
Hernando deed er vier dagen over om in Granada te komen, nu eens in het gezelschap van kooplieden, dan weer in dat van monniken en soldaten die op weg waren naar Murcia of naar de stad van het Alhambra. In zijn zadeltassen vervoerde hij iets meer dan twintig loden medaillons, die hij zorgvuldig uit de door Binilit gegraveerde stapels had gekozen. Hij had twee loden boeken uitgekozen: De fundamenten van de kerk en De essentie van God, en daarnaast een aantal loden plaatjes waarop het martelaarschap stond beschreven van diverse leerlingen van Jakobus, onder wie Sint-Cecilius. In deze laatste tekst had Hernando bovendien een verwijzing naar de Turpianavondst opgenomen, als een kunstgreep waarmee hij de door sommige geleerden nog steeds betwijfelde authenticiteit ervan wilde aantonen.
Voor hij vertrok had hij de edelsmid beloofd dat hij of zijn vrienden uit Granada de resterende loden boeken zouden komen ophalen.
Tijdens al die dagen dat hij reisde snoefde hij tegen wie het maar horen wilde over zijn werk voor de aartsbisschop van Granada. Daarbij liet hij niet alleen het vrijgeleide zien waarmee hij overal heen kon reizen maar ook een paar verslagen van wat hij bestempelde als gruwelijke misdaden in de Alpujarras, die hij boven op zijn loden vracht in zijn zadeltassen droeg. Wie zou die durven doorzoeken, wetende dat er verslagen over de martelaren van de Alpujarras in zaten?
In elk geval verloor hij de zadeltassen nooit uit het oog, en in de herbergen langs de weg gebruikte hij ze zelfs als hoofdkussen.
In Huéscar, een plaats waar hij op een zaterdag tegen het vallen van de avond aankwam, verloor hij een hele dag. Die zondag moest hij na de hoogmis de rest van de ochtend wachten tot de priester hem een verklaring gaf dat hij aan zijn religieuze verplichtingen had voldaan, een document dat hij bij terugkomst in Córdoba aan de pastoor van Santa María zou moeten tonen. Tijdens het wachten in de kerk boden drie ongeschoeide franciscaner monniken die van de priester hadden gehoord dat hij op doorreis was naar Granada, hem hun gezelschap aan omdat ze dezelfde kant opgingen.
‘Zoals jullie begrijpen,’ verontschuldigde hij zich nadat hij de franciscanen over zijn reis met het martelarenboek van de Alpujarras had verteld en ze zijn verslagen wilden zien, ‘zijn ze vertrouwelijk. Zolang de aartsbisschop zijn goedkeuring er nog niet aan heeft gehecht, mag niemand ze lezen.’
Zodoende legde Hernando het laatste deel van zijn reis af in gezelschap van die drie franciscanen die ondanks de bittere winterkou slechts een eenvoudige grauwe wollen pij droegen, als een symbool van nederigheid. Onderweg lieten ze hem een speciale vergunning zien en legden hem uit dat ze toestemming hadden moeten vragen aan de provinciaal van hun orde om niet op blote voeten te lopen maar op touwsandalen. Tijdens de twee dagen dat hij met hen samenreisde, verbaasde hij zich over het harde, extreem armoedige leven van de ‘ongeschoeiden’, die geen gelegenheid onbenut lieten om te bedelen, maar hij bewonderde hun sobere eetgewoonten en hun stoïcijnse manier van leven die hen er zelfs toe bracht op de kale grond te slapen.
Hij nam afscheid van de monniken nadat ze via de Puerta de Guadix, vlak boven het Albaicín, in Granada waren aangekomen. Van daaruit reed hij de carrera del Darro uit naar de plaza Nueva en het Casa de los Tiros. De carmens op de helling rechts van hem waren op die winterse dag in een dichte nevel gehuld. Wat zou er van Isabel zijn geworden? Hij had haar al zeven jaar niet gezien. Tijdens de sporadische bezoeken die hij in die tijd aan Granada had gebracht om don Pedro, Miguel de Luna of Alonso del Castillo te spreken of om een verslag over de martelaren te overhandigen, had hij niet meer willen aandringen en haar smartelijke afwijzing tijdens hun laatste ontmoeting bij de kerk had hij gerespecteerd.
Hij spoorde Estudiante aan de pas te versnellen. Zeven jaar! Ja, hij genoot van de roodharige in het bordeel, en af en toe ook nog van een andere vrouw, maar nooit had hij die laatste nacht met Isabel kunnen vergeten, toen ze samen de hemel raakten. Tussen de nevelflarden meende hij het terras van de carmen te onderscheiden, dat uitkeek op de heuvel die aan de andere kant boven de Darro oprees. En terwijl hij naar het terras tuurde, voelde hij zich ineens zo slap worden dat hij houvast moest zoeken op de schoft van het paard dat nu onbeteugeld stil bleef staan om gras te eten aan de kant van de weg, waarnaast het water van de Darro stroomde. Hij had zo hard voor zijn God gewerkt, en wat had het hem opgeleverd? Niets dan herinneringen… aan de mooie, sensuele Isabel, aan de mensen van wie hij hield die dood waren: zijn moeder, Hamid, Fatima en zijn kinderen. Zijn leven was om een droom gaan draaien, die van het samenbrengen van twee lijnrecht tegenover elkaar staande religies en het aantonen van het oppergezag van de Profeet. Voor wat? Voor wie? Wie zou hem er dankbaar voor zijn? De gemeenschap die hem nog steeds afwees? De tweede stap na de Turpiana was inmiddels gezet. En nu? En als het hem niet zou lukken? Fatima! De amandelvormige zwarte ogen van het meisje kwamen hem weer levendig voor de geest, en ook haar glimlach, haar vastberaden karakter, het gouden sieraad tussen haar borsten en de liefdesnachten die hij met haar had beleefd. Hernando liet zijn tranen de vrije loop toen hij weer voor zich zag hoe Francisco en Inés op de patio van hun huis in Córdoba speelden, les kregen van Hamid, leerden, lachten of hem vol aandacht en gelukkig aankeken.
Hij moest het hardop uitspreken! Hij moest zichzelf de waarheid horen bekennen.
‘Alleen. Ik ben alleen,’ mompelde hij schor, waarna hij de teugels aantrok om Estudiante van het gras weg te halen en te laten doorlopen.
In Córdoba ontmoetten Miguel en Rafaela elkaar nog steeds elke nacht en hij vertelde haar nog steeds verhalen. Alleen gingen die nu niet meer over fantasiewezens maar over één enkele hoofdpersoon: Hernando, zijn heer, de knappe eigenaar van het huis. Rafaela luisterde vol bewondering naar de verhalen van de jongen. Hernando was een held geweest, had meisjes gered en gevochten tijdens de oorlog, en hij was aan talloze gevaren ontsnapt. Haast huilend vertelde hij haar over de dood van zijn vrouw en kinderen, vermoord door een stel meedogenloze bandieten. En hij lachte verdrietig toen hij zag hoe het meisje geleidelijk aan geboeid raakte door de hoofdpersoon van zijn verhalen.