17

Imagea. Je bent vrij.’

Hernando was erin geslaagd de soek door te komen zonder op de aanbiedingen van de kooplui in te gaan. ‘Ze is al verkocht!’ riep hij steeds en hij trok het meisje dan mee om aan de handelaars die op haar afkwamen te ontsnappen. ‘Blijf van haar af!’ En daarna moest hij er nog eens zoveel van zich afschudden die hem aanschoten zodra ze het met de handen gebonden christenmeisje zagen en hem hardnekkig met allerlei voorstellen bleven achtervolgen, zelfs zonder te weten wat Isabel zou moeten kosten.

Toen ze eindelijk het dorp uit waren, verborgen ze zich achter een muurtje tussen de weg en een olijfgaard, waar hij de handen van Isabel losmaakte.

‘Rennen!’ fluisterde hij zodra het touw los was.

Het meisje bleef bevend over haar hele lichaam zitten. Hernando ook. Hij liet de slavin vrij die de koning hem had gegeven om voer voor zijn paarden te kopen.

‘Vlucht!’ zei hij zachtjes tegen het meisje, dat echter roerloos bleef zitten en geen woord kon uitbrengen. In haar bruine ogen zag hij angst weerspiegeld. ‘Ga nu!’

Hij duwde haar weg, maar Isabel kroop nog dichter tegen de stenen muur aan. Toen stond hij op om weg te gaan en haar alleen achter te laten.

‘Waarheen?’ vroeg Isabel met een dun stemmetje.

‘Nou…’ Hernando gebaarde wat. Hij nam de omgeving op, zag de bergen op de achtergrond. Hier en daar brandden vuren van soldaten en morisken die geen onderdak in Ugíjar hadden kunnen vinden; de meesten behoorden tot het grote leger van Aben Humeya. ‘Geen idee! Ik heb al genoeg problemen,’ beklaagde hij zich. ‘Ik word verondersteld je te verkopen om voer te kunnen kopen voor de paarden van de koning. Hoe moet ik die straks te eten geven als ik je vrijlaat? Wil je soms dat ik je verkoop?’

Ze gaf geen antwoord en bleef hem smekend aankijken. Hernando hurkte weer neer en gebaarde haar zich stil te houden omdat hij een groep mensen zag aankomen. Ze wachtten tot ze voorbij waren. Wat moest hij doen? Hoe zou hij aan voer voor de paarden kunnen komen? Wat zou er gebeuren als de koning erachter kwam?

‘Ga! Vlucht!’ drong hij ondanks alles aan zodra de stemmen van de morisken zich verwijderden. Hoe kon hij de zus van Gonzalico verkopen? Het was hem niet gelukt de jongen zijn geloof te laten afzweren, hij had hem er niet van kunnen overtuigen dat hij alleen maar hoefde te liegen. Hij herinnerde zich hoe het kind de nacht voordat Ubaid hem de keel zou afsnijden en zijn hart zou uitrukken naast hem had liggen slapen, heel vredig, met zijn hand in de zijne.

‘Maak dat je wegkomt!’

Hernando stond op, ging op weg naar het dorp en probeerde niet om te kijken, maar een tiental stappen verder kon hij zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en voelde hij… Ze volgde hem! Isabel volgde hem, blootsvoets, met gescheurde kleren, huilend en met haar warrige bos stroblond haar in de middagzon. De jongen wees de andere kant op, maar ze kwam niet in beweging. Hij gebood haar nogmaals weg te gaan, maar Isabel bleef waar ze was.

Hernando liep terug.

‘Ik verkoop je, hoor!’ dreigde hij, terwijl hij haar van de weg haalde en weer bij de muur neerzette. ‘Als je achter me aan blijft komen, verkoop ik je. Je hebt het zelf gezien: ze willen je allemaal wel hebben.’

Isabel begon nog harder te huilen. Hernando wachtte tot ze kalmeerde, maar na een poosje huilde het meisje nog steeds.

‘Je zou kunnen ontsnappen,’ herhaalde hij. ‘Je zou kunnen wachten tot de avond en tussen hen in kunnen…’

‘En dan?’ viel Isabel hem snikkend in de rede. ‘Waar moet ik dan heen?’

De Alpujarras waren in handen van de morisken, realiseerde Hernando zich. Van Ugíjar tot het eenentwintig mijl verder gelegen Órgiva, waar de markies van Mondéjar zijn laatste kamp had opgeslagen, woonden geen christenen. En op de twaalf mijl lange weg naar Berja, waar de markies van Los Vélez was gelegerd, zou ze die ook niet vinden. Het gebied wemelde van de morisken die gespitst waren op de minste beweging. Hoe ver zou zo’n meisje kunnen komen voordat ze werd opgepakt? En als ze haar oppakten… Als ze haar oppakten, zou het ook bekend worden dat hij haar had vrijgelaten. Op dat moment besefte hij zijn fout en slaakte een zucht.

Om niet opnieuw over de soek te moeten, liepen ze om Ugíjar heen naar het huis van Salah. Hernando had, voor het geval dat ze iemand tegenkwamen, het touw weer aan Isabels handen vastgemaakt en trok haar voort. Wat moest hij met haar beginnen? Haar voorstellen als moslimmeisje? Heel Ugíjar had haar droge, stroblonde haar gezien! Wie zou haar niet herkennen? Hoe moest hij het uitleggen? Hou zouden ze een christenmeisje bij hen in huis kunnen laten wonen? Inderdaad kwamen ze talloze groepen morisken en soldaten tegen die steeds verwachtingsvol naar zijn gevangene keken. Ten slotte kwamen ze via de grootst mogelijke omweg uit bij de muur rondom het land bij het huis.

‘Verstop je,’ zei hij tegen Isabel, nadat hij haar had losgemaakt. Het meisje keek om zich heen en zag alleen een muur; de rest was vlak land. ‘Ga tussen de graanstoppels liggen, ze zijn hoog genoeg om je ertussen te verschuilen. Doe wat je wilt, maar verstop je. Als ze je ontdekken… je weet wat er dan met je gebeurt.’ En met mij, dacht hij erbij. ‘Ik zal je komen halen. Wanneer weet ik niet. En ook niet waarvoor,’ hij klakte met zijn tong en schudde zijn hoofd, ‘maar je ziet me wel verschijnen.’

Zonder zich verder om Isabel te bekommeren liep hij om de muur heen naar de poort. Wat moest hij met haar doen? En zelfs als hij dat kon oplossen, hoe kwam hij dan aan gerst? En aan hooi? Waar kon hij aan voer voor de dieren komen? Op het land rondom het huis zouden ze niet veel langer meer kunnen grazen. Isabel! Wie had nou gezegd dat hij haar moest kiezen? Hij had toch een ander meisje kunnen uitzoeken, zoals dat meisje dat Isabel naar voren duwde om zichzelf te redden. Zou hij haar wel hebben kunnen verkopen?

De morisken hadden de Barbarijse kapers altijd geholpen bij hun strooptochten langs de Middellandse Zeekusten. Er waren veel morisken onder de kapers, vooral onder die uit Tétouan, maar ook onder de Algerijnen. Het waren uit al-Andalus afkomstige mannen die met hulp van verwanten en vrienden gevangenen maakten die ze later in Barbarije verkochten, hoewel ze hen soms ook al op het strand tegen betaling van de gevraagde losprijs weer vrijlieten, om daarna naar hun havens terug te zeilen. Maar dat gebeurde in de kuststreken van het oude Nasridische rijk, niet in de hoge Alpujarras waar de slaven van de rijke morisken gewoonlijk Guineese mestiezen waren. Van de christenen mochten ze namelijk ook geen zwarte slaven hebben. Dat had Hamid hem verteld. Hernando had nog nooit iemand verkocht noch iemand geholpen een christen gevangen te nemen! Hoe kon hij nu een meisje verkopen, ook al was ze dan een christen, wetende hoe het haar bij die zeerovers of janitsaren zou vergaan? Zoals altijd wanneer hij terugdacht aan de faqih, voelde hij even aan zijn kromzwaard.

Met die gedachten in zijn hoofd ging hij de ijzeren poort naar het huis door. Wat… wat gebeurde daar? Op de patio, voor de galerij, stond een tiental Berbersoldaten te praten. Ze hadden opgetuigde paarden en beladen muilezels bij zich. Hernando voelde zich opeens slap en misselijk worden. Zijn maag leek zich om te draaien, en het koude zweet liep hem over de rug.

Een van de haakschutters van Aben Humeya’s moriskengarde kwam hem tegemoet. Hernando deinsde onwillekeurig achteruit.

De man keek verbaasd. ‘Ibn Hamid…’ begon hij.

Wisten ze het soms al van Isabel? Kwamen ze hem gevangennemen? Ubaid! Achter een van de muilezels zag hij de man uit Narila.

‘Wat doet hij hier?’ vroeg hij op luide toon, op hem wijzend.

De haakschutter keek naar de man die Hernando aanwees en haalde zijn schouders op. Ubaid fronste zijn wenkbrauwen. ‘Die?’ vroeg de haakschutter op zijn beurt. ‘Dat weet ik niet. Hij is met de kaperkapitein meegekomen. Dat wilde ik je juist vertellen: een kaperkapitein heeft zich met zijn mannen bij ons gevoegd.’ Hernando probeerde naar zijn verklaring te luisteren, maar al zijn aandacht was gericht op Ubaid, die hem arrogant bleef aankijken. ‘De koning heeft hem toestemming gegeven zijn dieren bij de onze te stallen, omdat hier genoeg voer voor allemaal is…’

‘Hier?’ liet Hernando zich ontvallen.

‘Dat heeft de koning gezegd,’ was het antwoord van de haakschutter.

Zijn knieën knikten. Heel even voelde hij de aanvechting om weg te rennen. Ontsnappen of terug te gaan naar waar Isabel was; haar opnieuw te binden en voor eens en voor altijd te verkopen. Dat kon toch niet moeilijk zijn.

‘Maar er is nog een probleem,’ vervolgde de haakschutter. Hernando sloot zijn ogen alvorens de morisk opnieuw aan te kijken. Wat kon er nog meer aan de hand zijn? ‘De Turk heeft gezegd dat hij en zijn mannen ook bij ons intrekken. In heel Ugíjar is geen slaapplaats meer te vinden en jullie hebben hier genoeg ruimte. Hij zegt dat hij ons niet is komen helpen vechten tegen de christenen om onder de blote hemel te moeten slapen.’

‘Nee,’ probeerde Hernando zich te verzetten. Niet nog meer mensen! Ubaid al helemaal niet. Terwijl hij een gevangen christenvrouw verborgen hield bij de muur en nog geen korrel gerst had voor nog een, twee, drie, vier paarden erbij, en ook nog een aantal muilezels. ‘Dat kan niet.’

‘Hij heeft het al geregeld met de koopman. Hij en zijn metgezellen installeren zich beneden; Salah en zijn familie op de galerij.’

‘Hoezo, geregeld?’

De haakschutter glimlachte.

‘Ik geloof dat het erop neerkwam dat als hij de benedenverdieping niet aan de Turk afstond, deze hem zijn neus en oren zou afbijten en die op de zonnetentstut op het achterdek zou spijkeren.’

‘Zonnetent… stut?’

‘Dat was wat hij zei,’ antwoordde de haakschutter, terwijl hij nogmaals zijn schouders ophaalde.

Waarom wilde hij dat eigenlijk weten? Wat konden hem de oren van Salah schelen en waarop de Turkse kaperkapitein die zou vastnagelen?

‘Neem die man gevangen,’ beval hij, wijzend naar Ubaid. De haakschutter keek hem verbaasd aan. ‘Neem hem gevangen!’ drong hij aan. Hij… hij mag niet bij de paarden van de koning komen,’ voegde hij eraan toe na even over een excuus te hebben nagedacht.

Hoewel de haakschutter hem niet goed leek te begrijpen, maakte iets in Hernando’s toon toch dat hij een paar makkers riep, maar toen deze op Ubaid afgingen, werden ze door een aantal Berbersoldaten tegengehouden. Dat waren geen janitsaren. Ze waren net zo gekleed als de morisken uit Granada, maar hun gelaatskleur was niet die van Arabieren; het ging ongetwijfeld om afvallige christenen, renegaten. De twee groepen bleven tegenover elkaar staan: er hing een treffen in de lucht. Ubaid, die zich achter de Berbers had verstopt, hield zijn ogen strak gericht op Hernando.

‘Waar is die Turk?’ vroeg Hernando toen de haakschutter zich in afwachting van instructies tot hem wendde.

De morisk wees naar de woning.

Hernando trof de kaperkapitein in de eetkamer van het christenhuis, lui onderuitgezakt op een stapel in bonte kleuren geborduurde zijden kussens. Hernando twijfelde er niet aan dat de man in staat was ieder oor dat hem voor ogen kwam af te bijten; het was een zwaargebouwde man met een streng, nors gezicht, die hem in hetzelfde accent begroette als de blonde man die hem eerder met zijn dolk had uitgedaagd en bespot. Nog zo’n christelijke renegaat!

Maar Hernando was niet in staat om zijn groet te beantwoorden. Nadat hij de kaperkapitein uitgebreid had opgenomen, bleef zijn blik rusten op de hand aan een van zijn machtige armen, die het hoofd streelde van een schitterend uitgedost jongetje dat op de grond aan zijn voeten zat.

‘Wat vind je van mijn knaapje?’ vroeg hij de verbaasde Hernando.

‘Wat?’ Ineens gingen Hernando’s ogen open. ‘O, nee!’ Zijn reactie was heftiger dan hij had bedoeld.

Hij zag de kaper glimlachen en merkte dat die hem ongegeneerd verlekkerd bekeek. Wat was er aan de hand met die mannen, vroeg hij zich verbijsterd af. Daar stond hij voor een kaperkapitein die had gedreigd met oren afbijten maar hier ondertussen vol tederheid het hoofd van een jongetje zat te strelen. Op dat moment verscheen een andere knaap, op de voet gevolgd door Salah. Zo te zien was hij iets ouder dan die op de grond zat maar even mooi aangekleed, met een djellaba van geel linnen over een pofbroek en zachte muilen in dezelfde kleur. De bewegingen van de knaap deden geaffecteerd aan toen hij de kapitein een beker limoenwater overhandigde en zich aan de andere kant van de man dicht tegen hem aan vlijde.

‘En deze, hoe vind je deze dan?’ vroeg de kapitein alvorens het limoenwater aan zijn mond te zetten.

Hernando zocht steun bij Salah, maar de handelaar kon zijn vette oogjes niet van het trio afhouden.

‘Ook niets,’ antwoordde Hernando. ‘Ik vind ze alle twee niets.’ De drie leken hem met hun ogen uit te kleden. ‘Je kunt hier niet blijven,’ beet hij de kapitein nors toe, in een poging een einde aan de hele toestand te maken.

‘Ik heet Barrax,’ zei de kaper.

‘Vrede zij met je, Barrax, maar je kunt niet in dit huis blijven.’

‘Mijn schip heet Het Snelle Paard. Het is een van de snelste kaperschepen van Algiers. Je zou het vast fijn vinden erop mee te varen.’

‘Misschien, maar…’

‘Hoe heet je?’

‘Hamid ibn Hamid.’

De kapitein kwam langzaam overeind; hij was ruim anderhalf keer zo groot als alle andere mensen in het vertrek en droeg een eenvoudige witlinnen tuniek. Hernando moest zich beheersen om geen stap achteruit te zetten; Salah deed dat wel. De kaper glimlachte opnieuw. ‘Je bent dapper,’ erkende hij, ‘maar luister, Hamid; ik blijf hier tot jullie koning met zijn leger op weg gaat, en geen enkele moriskenhond, al staat hij nog zo in de gunst bij Ibn Umayya, houdt me tegen.’

‘We verwachten mijn stiefvader… en Ibn Abbu! Ja!’ vervolgde hij onsamenhangend. ‘Ze zijn in Poqueira. Hij is de neef van de koning en is gerechtsdienaar van Poqueira. Als ze terugkomen, zal er voor hen geen plaats…’

‘Als het zover komt, moeten de vrouwen en kinderen van de bovenverdieping af, zodat de edele en moedige Ibn Abbu en je stiefvader daar hun intrek kunnen nemen.’

‘Maar…’

‘Rustig maar. En jij kunt ook bij ons slapen, Ibn Hamid.’

Na deze woorden verliet de kaper het vertrek met zijn twee schandknapen; de ene te midden van gouden flonkeringen, de andere van bloedrode.

‘De muilezeldrijver kan niet blijven,’ riep Hernando hem nog na. De kaperkapitein hield zijn pas in en spreidde niet-begrijpend zijn handen. ‘Ik wil hem hier niet zien,’ voerde Hernando als verklaring aan.

‘Wie zorgt er dan voor mijn paarden en muilezels?’

‘Maak je geen zorgen. Dat doen wij.’

‘Akkoord,’ gaf de kaper toe zonder er verder op in te gaan, waarna hij ineens lachend zei: ‘Maar ik zal het beschouwen als een gunst aan een dappere jongen, Ibn Hamid. Je staat bij me in het krijt…’

Hij beschikte niet over gerst, maar de dieren moesten worden gevoerd. Ubaid had alles opgeëist toen hij bevel kreeg het huis te verlaten. Hernando hoorde van Salah dat de man met de stomp zich bij Barrax had aangesloten in Adra, waar hij naartoe was gevlucht nadat Paterna door de troepen van de markies de Mondéjar was ingenomen. Op de kusten van al-Andalus landden onophoudelijk kapers, Berbers en Turken, die wisten dat de Napolitaanse galeien spoedig zouden binnenlopen en het daarna moeilijker zou worden om aan land te gaan. Ook de strooptochten langs de Spaanse kusten zouden door de komst van de vloot onder aanvoering van de commandeur van Castilië bemoeilijkt worden, zodat veel kaperkapiteins besloten hun winsten uit de oorlog of uit de handel met de morisken te halen. Barrax had paarden en muilezels nodig voor het vervoer van zijn goederen, voornamelijk kleren en overige persoonlijke bezittingen van zijn knapen, die als enige deelnemers aan kapersexpedities bagage mochten meenemen. Daarom had hij Ubaid ingehuurd, die ondanks het gemis van zijn rechterhand weer even bedreven met de muilezels omging als voorheen en de hoge Alpujarras bovendien uitstekend kende.

Het was Salah die Hernando op de hoogte bracht van het verzoek om hooi dat Ubaid meteen na aankomst had gedaan.

‘Daar beslis ik over,’ snauwde Hernando in een poging van hem af te komen.

Hoe kom ik aan hooi, vroeg hij zich voor de zoveelste keer af toen de zweterige koopman wegliep.

Het was middag en de vrouwen waren de maaltijd aan het bereiden, maar door de komst van Barrax en zijn mannen was de knusheid van de vorige dag verdwenen: Aisha, Fatima en de vrouw van Salah bewogen zich gesluierd door een huis waarin ze voortdurend vreemden tegenkwamen. Fatima probeerde haar glimlach van de vorige dag te vervangen door tedere blikken die een seconde langer dan nodig op Hernando bleven rusten, maar zowel zij als Aisha begreep al snel dat hem iets dwarszat.

‘Waar zit je mee, zoon?’ vroeg Aisha belangstellend toen niemand hen kon horen. Hernando perste hoofdschuddend zijn lippen op elkaar. ‘Je stiefvader is niet teruggekomen,’ hield Aisha vol, ‘ik heb je dat tegen de kaperkapitein horen zeggen. Wat is er dan met je?’ Toen Aisha zag dat Hernando haar blik ontweek, drong ze verder aan: ‘Maak je geen zorgen over ons. De kaper lijkt niet erg geïnteresseerd in vrouwen…’

Hernando luisterde al niet meer. Natuurlijk niet! Waar Hernando ook ging of kwam, overal ontmoette hij de wellustige blikken van Barrax. Soms was hij alleen, andere keren streelde hij een van de knapen die altijd bij hem waren. Dat had hij ook tijdens de hele maaltijd gedaan, zonder zijn ogen af te houden van Hernando, die samen met Salah tegenover hem zat, alsof de jongen zijn knaap was. Alle anderen aten buiten.

Hoe moest hij dat aan zijn moeder vertellen, als ze het al niet had gemerkt? Hoe moest hij bovendien opbiechten dat hij achter de muur een angstig en nu waarschijnlijk hongerig christenmeisje had verstopt dat in staat was…? Waartoe zou Isabel in staat zijn? Wat als ze haar schuilplaats verliet en werd aangehouden? Dan zouden ze hem komen halen. Hoe moest hij zijn moeder vertellen dat hij geen gerst had en dat de mannen van Barrax diezelfde avond, en op zijn laatst de volgende dag, woedend zouden komen opeisen wat Aben Humeya hun aanvoerder had beloofd? Hoe moest hij zijn moeder deelgenoot maken van het feit dat hij de koning niet had gehoorzaamd en zelfs een van zijn gevangenen had gestolen? Als ze de muilezeldrijver van Narila al een hand afhakten om zoiets kleins als een kruis, wat zou hem dan te wachten staan voor een christenmeisje dat wel driehonderd dukaten waard kon zijn?

‘Waarom beef je zo?’ vroeg zijn moeder, terwijl ze haar handen tegen zijn wangen legde. ‘Ben je ziek?’

‘Nee, moeder. Maak je niet bezorgd. Het komt allemaal goed.’

‘Wat moet er goed komen? Wat –?’

‘Maak je niet bezorgd!’ onderbrak hij haar bruusk.

Hij besteedde de hele middag aan de zorg voor de dieren en probeerde in de buurt van de muur te komen waarachter Isabel nog verscholen moest zitten, maar het lukte hem niet zo dichtbij te komen dat hij met het meisje kon praten, zelfs niet over de muur heen. Yusuf was constant bij hem, aandachtig, geïnteresseerd, leergierig en voortdurend vragend naar het waarom van elke handeling die Hernando met de dieren verrichtte.

Maar op een zeker moment, toen ze zich vlak bij de muur bevonden waarachter Isabel moest zitten, liet Hernando Yusuf zien dat de snuiten van de paarden vol aarde zaten.

‘Weet je waarom?’ vroeg hij hem.

‘Omdat ze naar wortels zoeken,’ was het antwoord van de jongen, die verbaasd was dat Hernando hem ineens zoiets simpels vroeg.

‘Dat doen ze omdat er geen eten is!’ zei Hernando met stemverheffing, terwijl hij net deed alsof hij naar een punt voorbij de muur keek. ‘Vanavond is er geen eten,’ schreeuwde hij. ‘We moeten het uithouden tot morgen!’

‘Ze heeft al wat te eten gehad,’ fluisterde Yusuf toen. Hernando schrok. ‘Ik hoorde gehuil en ging kijken wat het was,’ legde de jongen uit. ‘Ik heb haar een stuk brood gegeven. Maak je geen zorgen,’ zei hij haastig tegen de duidelijk geschrokken Hernando. ‘Ik zal je niet verraden.’

En morgen, vroeg de morisk zich desondanks af. Hij gaf de kleine Yusuf een liefdevol tikje tegen zijn wang en keek naar de loodgrijze lucht boven de Sierra Nevada.

Die avond kwam ook Fatima, daartoe aangemoedigd door een bezorgde Aisha, naar Hernando toe om te vragen wat hem scheelde, en ze deed dat zo teder en oprecht dat Hernando dacht door de sluier heen haar gezicht te zien.

Hij bracht twee vingers van zijn rechterhand naar de sluier, maar een geluid deed Fatima wegvluchten.

‘En de gerst?’ vroeg Salah.

Het was de koopman die Fatima, net toen hij de sluier wilde oplichten, op de vlucht had gejaagd. De man was ondanks zijn zware lijf geruisloos het vertrek in geslopen waar Fatima naar Hernando toe was gekomen, een ruimte bij de trappen naar de kelder waar de koopman zijn schatten bewaarde. Bij haar vlucht probeerde Fatima de dikzak te passeren zonder hem aan te raken, maar hij voelde toch even aan haar en genoot daar zichtbaar van.

Hernando’s vingers probeerden nog een inmiddels verdwenen sluier op te tillen en in zijn oren voelde hij nog de woorden die Fatima hem had toegefluisterd.

‘Laat haar met rust!’ schreeuwde hij. ‘Waarom ben je ineens zo geïnteresseerd in die gerst?’ vroeg hij boos nadat hij Fatima aan Salah zag ontsnappen en naar boven rennen.

‘Omdat er geen gerst komt.’ Salahs kraaloogjes schitterden in het flauwe licht van een lantaarn die bij de bovenste traptrede aan het plafond hing. ‘De hele markt heeft het over een jonge morisk met een kromzwaard aan zijn gordel die een beeldschoon christenmeisje achter zich aan trok; ze zeggen dat de koning haar aan hem had gegeven om hooi te kopen.’

‘En?’

‘Dat meisje is hier niet en je hebt haar ook niet verkocht. Niemand in Ugíjar heeft haar van je gekocht. Dat weet ik.’ Hernando had met deze mogelijkheid geen rekening gehouden, en toch… Opeens werd hij kalm. De oplossing stond voor hem. Het beklemmende gevoel dat hem de hele dag had gekweld verdween op het moment dat hij zijn plan beraamde. Salah bleef met een triomfantelijke glimlach om zijn mond doorpraten. ‘Dief! Wat heb je met haar gedaan? Heb je haar verkracht en vermoord? Heb je haar voor jezelf gehouden? Ze is veel geld waard. Als je haar aan mij geeft, zal ik je niet aangeven, en anders…’ De koopman bleef praten en dreigen. Hernando zette zich schrap. ‘Dat ga ik echt doen, ik zal naar de koning gaan, en dan word jij ter dood gebracht.’

‘Ik heb haar wel verkocht,’ zei Hernando ineens, en hij keek de dikke doortrapte koopman glashard in zijn ogen.

‘Je liegt.’

‘Ik heb haar verkocht aan de enige koopman die ik ken in Ugíjar… Ik dacht dat ik bij hem de hoogste prijs zou kunnen krijgen, maar…’

‘Aan wie…’ wilde Salah vragen, maar hij verstomde toen hij de jongen naar zijn zwaard zag grijpen.

‘Maar die dikke koopman heeft me niet betaald,’ vervolgde Hernando zelfverzekerd, ‘en nu heb ik geen christenmeisje meer en geen geld waarmee ik de paarden van de koning kan voeden.’

Hij trok het zwaard uit de schede en zette het op de buik van Salah, die een stap achteruitweek naar de muur. Hernando hield het zwaard stevig vast en spande alle spieren in zijn armen. Deze keer liet hij zich het wapen niet uit handen slaan.

‘Wie zal dat geloven?’ stamelde Salah, die begreep welk spelletje Hernando met hem speelde. ‘Het… het is jouw woord tegen het mijne en jij kunt nooit bewijzen dat je haar aan mij hebt overhandigd.’

‘Jouw woord?’ Hernando dreigde het kromzwaard in hem te boren, zodat Salah op zijn knieën viel. Het zwaard gleed omhoog naar zijn keel en scheurde de kleren van de koopman open.

‘Nee!’ smeekte Salah. Hernando drukte de scherpe punt van het zwaard tegen zijn strot. ‘Ik doe wat je wilt, maar spaar mijn leven. Ik zal je betalen! Ik zal je zoveel betalen als je wilt!’

Toen begon hij te huilen.

‘Driehonderd dukaten,’ zwichtte Hernando.

‘Ja, ja, natuurlijk. Driehonderd dukaten. Wat je maar wilt. Ja.’

Het huilen duurde maar luttele minuten. Hernando drukte het zwaard opnieuw tegen de strot van de koopman.

‘Als je me bedriegt, zul je ervoor boeten. Erewoord van Ibn Hamid.’ Salah schudde een aantal keren van nee. ‘Kom overeind en maak je voorraadkamer open. We gaan het geld halen.’

Met het zwaard op de nek van de koopman daalden ze de trap af. Salah treuzelde met het openmaken van de twee sloten waarmee hij de toegang had beveiligd, en zijn brede rug ontnam de jongen, zelfs met de lantaarn die hij had meegenomen, het zicht op wat hij deed.

‘Op je knieën!’ eiste Hernando toen de deur openging en Salah naar binnen wilde stappen. ‘Als een hond.’ De koopman gehoor zaamde en liep op handen en voeten de voorraadkamer in.

Hernando trapte de deur achter zich dicht, waarna hij probeerde iets te onderscheiden in het vertrek en tegelijkertijd een hijgende, puffende Salah in de gaten wilde houden.

‘Ga op de grond liggen, met gespreide armen en benen! Als ik je ook maar even zie bewegen, vermoord ik je. Waar vind ik nog een lamp?’

‘Voor je, op een grote kist.’ Salah moest hoesten door het stof dat zijn woorden van de grond deden opdwarrelen.

Hij vond de lamp en stak de pit aan waardoor er wat licht in de kelder kwam.

‘Ketter!’ viel hij uit zodra zijn ogen aan het donker waren gewend. ‘Wie zou jou op je woord geloven?’ Mariabeelden en crucifixen, een kelk, capes en kazuifels en zelfs een klein altaarstuk lagen opgestapeld naast oude vaten met levensmiddelen, kleren en allerlei handelswaar.

‘Dat is allemaal veel geld waard,’ verdedigde de koopman zich.

Hernando zweeg even en streek toen met zijn vingers over een beeld van de Madonna met het Kind dat vlak bij hem stond. Deze keer heb je me gered, kreeg hij de neiging tegen haar te zeggen. Als al die beelden er niet waren geweest, zou een van de twee hier het leven hebben gelaten.

‘Waar heb je de dukaten?’ vroeg hij.

‘In een kistje, vlak naast de lamp.’

‘Ga zitten,’ beval hij hem nadat hij het had gepakt. ‘Langzaam, met je benen wijd en gestrekt,’ zei hij toen de koopman zich moeizaam overeind hees. ‘Tel driehonderd dukaten voor me uit en doe ze in een buidel.’

Salah deed wat hij zei, waarna Hernando het kistje terugzette en de buidel op de grote kist legde.

‘Laat je die daar liggen?’ vroeg Salah verbaasd.

‘Ja. Ik denk dat dit de beste plek is voor het geld van de koning.’

Net zoals de koopman de deur had opengemaakt, sloot hij hem ook weer, onder bedreiging van Hernando.

‘Geef me een van de sleutels. Die, de grootste,’ eiste hij nadat Salah de deur had vergrendeld. ‘Goed,’ vervolgde hij met de sleutel inmiddels in zijn bezit, ‘dan volgt nu het laatste bedrijf: je gaat met me mee naar de hoofdman van de haakschutters. Als je je mond opendoet, zal ik een smoes verzinnen. Misschien geloven ze me, en misschien geloven ze me ook niet, maar met alles wat je daarbinnen verbergt, zul je dat wel uit je hoofd laten, want dat kost je meteen de kop. Akkoord?’

De koopman hield zich stil op de patio en luisterde hoe Hernando met de leider van de haakschutters sprak en opdracht gaf een van zijn mannen permanent de wacht te laten houden voor de toegangsdeur naar de kelders.

‘Daarbinnen ligt het geld van de koning,’ legde hij uit. ‘We mogen alleen naar binnen als wij, Salah en ik, met zijn tweeën zijn. Als mij op een dag wat overkomt, moeten jullie de deur openbreken en meenemen wat van de koning is. Ik smeek de Barmhartige,’ zei hij later tot Salah, toen beiden inmiddels weer in het huis waren, ‘dat hij mij niets laat overkomen.’

‘Ik zal voor je bidden,’ beloofde de koopman zeer tegen zijn zin.

De volgende ochtend vroeg openden ze ieder voor zich hun slot onder de ogen van de haakschutter die boven aan de trap op wacht stond. Eenmaal binnen wilde Salah de deur snel sluiten maar Hernando liet hem op een kier, zodat de koopman bedacht moest blijven op elk geluid dat van de trappen kwam, vanwege het gevaar dat iemand zijn koopwaar zou zien. Hernando pakte een stuk of wat dukaten en gaf ze aan Salah.

‘Ga gerst en hooi kopen,’ zei hij hem. ‘Genoeg voor een aantal dagen en voor alle dieren. In de loop van de ochtend wil ik alles hier hebben, en ik heb trouwens ook wat nette kleren nodig.’

‘Maar…’

‘De koning wil het zo. Berust er maar in dat de prijs is gestegen. Ik wil ook zwarte kleren… nee! witte, voor een vrouw… voor een meisje.’ Hij glimlachte. ‘En een sluier, vooral een sluier, en die heb ik nu meteen nodig. Je vindt het benodigde vast wel tussen… dit allemaal,’ gebaarde hij.

Kort daarna verliet Hernando de kelder, gekleed in het groen, met een mantel van zilverkleurige en rode tafzijde, een met parels afgezette cape van paars lamé en een baret met een kleine smaragd op de voorkant. Hij droeg het kromzwaard van Hamid aan zijn gordel, de kleren voor Isabel in zijn hand en voelde de hatelijke blikken van Salah in zijn rug prikken. Die nacht had hij talloze plannen bedacht om Isabel van dat veld af te krijgen, maar hij had ze een voor een verworpen totdat… waarom niet? Was die kwestie met het voer soms niet goed uitgepakt? Hij moest zich gewoon door zijn intuïtie laten leiden. In de salon trof hij Barrax met zijn schandknapen: de kaperkapitein deed een stap opzij voor hem en maakte een buiging. Hernando liep tussen hen door en wenste ze vrede.

‘Met saffieren zo blauw als je ogen zou ik die baret van je tooien als je met me meeging,’ riep de kapitein uit toen hij voorbijliep.

Hernando, die van zijn stuk was gebracht, aarzelde even maar herstelde zich en liep door naar de galerij, waar hij zijn zwartvos aan Yusuf vroeg, die het paard even later geteugeld en al voorleidde.

‘Ik moet weg om een opdracht van de koning te vervullen,’ verontschuldigde hij zich bij Fatima en zijn moeder, die hun bewondering voor zijn kostbare kleding niet onder stoelen of banken staken.

Hij besteeg de zwartvos, gaf hem de sporen en galoppeerde van het huis naar de plek waar het meisje zich bevond.

‘Trek deze kleren aan.’ Isabel, die was blijven liggen waar hij haar de dag daarvoor had achtergelaten, keek pas op toen ze de hoeven van het paard bij haar hoofd voelde. ‘Doe wat ik zeg!’ maande hij het aarzelende meisje. ‘Wat kijken jullie nou?’ snauwde hij tegen een groep soldaten die naderbij waren gekomen.

Hernando trok zijn kromzwaard en hitste het paard op tegen de morisken; zijn paarse lamé cape wervelde om de achterhand van het dier. De mannen maakten zich uit de voeten.

‘Schiet op,’ drong hij aan toen hij terugkwam bij Isabel.

Het meisje kon zich nergens achter verbergen, probeerde zich te bedekken en begon zich schuchter uit te kleden. Hernando draaide zich om maar de tijd drong. Er konden ieder ogenblik meer soldaten voorbijkomen.

‘Ben je al klaar?’ Omdat het antwoord uitbleef, draaide hij zich om en zag haar kleine borstjes. ‘Snel.’ Isabel wist niet hoe ze een kledingstuk dat ze niet kende moest aantrekken. Hernando stapte af en hielp haar zonder zich eraan te storen dat ze bloosde van schaamte. ‘De sluier, de sluier. Je moetje hoofd goed bedekken!’

Zodra ze klaar was, zette hij haar schrijlings voor zich op het paard, zodat hij zijn arm om haar heen kon slaan, en galoppeerde weg. Isabel hotste en botste van de ene kant naar de andere, maar klaagde niet. Hernando twijfelde tussen Órgiva en Berja, maar kwam tot de slotsom dat, ook al zou de Duivel met het IJzeren Hoofd niet in dat laatste dorp zijn, ze op de weg naar Órgiva hoe dan ook te veel morisken zouden tegenkomen. Ibn Abbu en Brahim zwierven in de buurt van Válor rond en het laatste wat hij wilde was zijn stiefvader tegenkomen. De weg naar Berja was hem bekend: het was dezelfde die hij een paar maanden daarvoor had afgelegd, toen hij naar Adra moest. Ongeveer anderhalve mijl voor de kust zou hij moeten afslaan naar het oosten, naar de uitlopers van de Sierra de Gádor. Ver van Ugíjar en van het leger van Aben Humeya hield Hernando de bezwete zwartvos in.

‘Waar breng je me heen?’ vroeg Isabel toen.

‘Naar je eigen mensen.’

Ze draafden alweer geruime tijd voort, toen het meisje pas weer wat zei: ‘Waarom doe je dit?’

Hernando antwoordde niet. Waarom deed hij het? Om Gonzalico? Om de warmte van die kleine hand die hij die laatste nacht had vastgehouden? Om de band met Isabel die hij had gevoeld toen ze beiden toekeken hoe Ubaid haar broertje vermoordde, of alleen omdat hij haar niet in handen van een of andere Berber of afvallige christen wilde laten vallen? Tot op dat moment had hij er zelfs niet over nagedacht. Hij beperkte zich tot daden… tot wat zijn gevoel hem ingaf. Maar waarom deed hij het eigenlijk echt? Het was vragen om problemen. Wat hadden de christenen voor hem gedaan dat hij nu een van hen moest redden? Isabel vroeg hem nogmaals waarom hij het deed. Hij spoorde de zwartvos aan tot galopperen. Waarom, hield het meisje vol. Hij spoorde het paard zo hard aan dat het in gestrekte galop ging en greep Isabel om haar buik vast, zodat ze niet zou vallen. Ze was zo licht als een veertje. Een klein meisje nog maar. Daarom deed hij het, besloot hij voldaan terwijl de wind hem in het gezicht sloeg. Omdat ze nog zo jong was!

Geen van de morisken die ze tegenkwamen probeerde hen aan te houden. Ze gingen hem uit de weg en keken vol belangstelling naar dat vreemde duo op het paard: een in het wit geklede vrouwengestalte met gesluierd hoofd en gezicht, vastgehouden door een ruiter in kostbare kleding en met een kromzwaard dat voortdurend tegen de flank van het paard sloeg.

Voor het middaguur bereikten ze de omgeving van Berja, de stad waar elk huis een tuin had en waar meerdere verdedigingstorens boven de huizen uitstaken. Het laatste stuk legden ze stapvoets af om het paard op adem te laten komen. Pas toen voelde hij Isabels jonge lichaam tegen zich aan. Het meisje zat helemaal achterovergeleund tegen hem aan. De jurk was bij haar middel, daar waar hij haar stevig had vastgehouden, doornat van het zweet, en hij voelde dat haar buik hard en gespannen was.

In het zicht van Berja zette hij die gewaarwording van zich af. Buiten de stad waren de mensen op het land aan het werk en er zaten een paar christensoldaten uit te rusten, terwijl andere gras plukten voor de paarden. De soldaten onderbraken die bezigheid toen Hernando voorbijkwam. De middagzon stond hoog aan de hemel. De zwartvos, nu in toom gehouden, voelde de spanning van zijn berijder en begon ter plekke snuivend te trappelen; de rode gloed in zijn manen glansde, net als de cape van Hernando. En net als de harnassen van de markies van Los Vélez en zijn zoon, don Diego Fajardo, die beiden bij de stadspoort stonden.

Hij liet Isabel van het paard zakken toen een groep soldaten met hun wapens in de aanslag op hem af kwamen rennen. Nog hoog op de zwartvos gezeten, trok hij de sluier van het meisje af, zodat haar blonde haar zichtbaar werd. Vervolgens trok hij zijn kromzwaard en zette het op de nek van het meisje. De soldaten botsten tegen elkaar op toen de voorste opeens stil bleven staan, op nauwelijks vijftig passen voor het tweetal.

‘Rennen, meisje! Ga opzij!’ schreeuwde een van hen, die intussen probeerde zijn haakbus te vullen.

Maar Isabel verzette geen voet.

Hernando zocht in de verte de blik van de markies van Los Vélez, die terugkeek en ten slotte leek te begrijpen wat de bedoeling van de morisk was. Daarop gebaarde Los Vélez de soldaten dat ze zich moesten terugtrekken.

‘Vrede zij met je, Isabel,’ zei Hernando als afscheid tegen haar zodra de soldaten hun generaal gehoorzaamden.

Hij maakte rechtsomkeert en verliet de plaats in gestrekte galop, het kromzwaard rondzwaaiend in de lucht en joelend zoals morisken deden wanneer ze de christelijke troepen aanvielen.

De hand van Fatima
cover.xml
halftitle.xhtml
title.xhtml
copyright.xhtml
dedication.xhtml
frontmatter.xhtml
part01.xhtml
part01chapter01.xhtml
part01chapter02.xhtml
part01chapter03.xhtml
part01chapter04.xhtml
part01chapter05.xhtml
part01chapter06.xhtml
part01chapter07.xhtml
part01chapter08.xhtml
part01chapter09.xhtml
part01chapter10.xhtml
part01chapter11.xhtml
part01chapter12.xhtml
part01chapter13.xhtml
part01chapter14.xhtml
part01chapter15.xhtml
part01chapter16.xhtml
part01chapter17.xhtml
part01chapter18.xhtml
part01chapter19.xhtml
part01chapter20.xhtml
part01chapter21.xhtml
part01chapter22.xhtml
part01chapter23.xhtml
part02.xhtml
part02chapter24.xhtml
part02chapter25.xhtml
part02chapter26.xhtml
part02chapter27.xhtml
part02chapter28.xhtml
part02chapter29.xhtml
part02chapter30.xhtml
part02chapter31.xhtml
part02chapter32.xhtml
part02chapter33.xhtml
part02chapter34.xhtml
part02chapter35.xhtml
part02chapter36.xhtml
part02chapter37.xhtml
part02chapter38.xhtml
part02chapter39.xhtml
part02chapter40.xhtml
part02chapter41.xhtml
part02chapter42.xhtml
part02chapter43.xhtml
part03.xhtml
part03chapter44.xhtml
part03chapter45.xhtml
part03chapter46.xhtml
part03chapter47.xhtml
part03chapter48.xhtml
part03chapter49.xhtml
part03chapter50.xhtml
part03chapter51.xhtml
part03chapter52.xhtml
part03chapter53.xhtml
part03chapter54.xhtml
part03chapter55.xhtml
part03chapter56.xhtml
part03chapter57.xhtml
part04.xhtml
part04chapter58.xhtml
part04chapter59.xhtml
part04chapter60.xhtml
part04chapter61.xhtml
part04chapter62.xhtml
part04chapter63.xhtml
part04chapter64.xhtml
part04chapter65.xhtml
part04chapter66.xhtml
part04chapter67.xhtml
part04chapter68.xhtml
part04chapter69.xhtml
backmatter01.xhtml
backmatter02.xhtml