14

Images het land onderworpen?’

Onder normale omstandigheden zouden ze drie of vier dagen over de reis hebben gedaan, maar Hernando en zijn reisgenoot moesten zich verplaatsen over onbegaanbare paden en dwars door de velden, ze moesten zich verstoppen en zorgen dat ze uit de buurt bleven van de vele bendes christensoldaten die plunderend en rovend door het gebied trokken, vrouwen vermoordden of hen verkrachtten en daarna tot hun gevangenen maakten. Gewoonlijk waren het groepen van twintig man, zonder aanvoerder of vaandeldrager; hebzuchtige, gewelddadige mannen die met de naam van hun christelijke god op de lippen wraak namen op de morisken met als enige doel zich te verrijken.

Dat ze zo langzaam vooruitkwamen was gunstig voor Hernando, die net zo lang bleef zoeken tot hij de kruiden gevonden had waarmee hij een smeerseltje tegen het branden in zijn kruis kon maken.

Ter hoogte van Turón, waar ze met de muilezel vastgebonden aan een rots achter dicht struikgewas verscholen zaten te wachten tot een stelletje soldatentuig klaar was met plunderen, zagen ze hoe een van de christensoldaten zich van de groep afzonderde en een meisje van amper tien jaar dat aan één stuk door huilde en trappelde bij de haren meesleurde naar de plek waar zij verborgen zaten. Beiden grepen tegelijk naar hun wapens. Vlak voor hen, voor de struiken, sloeg de soldaat het kind tot het voor zijn voeten neerviel, waarna hij zijn zwarte tanden bloot lachte en zijn broek begon los te knopen. Hernando trok zijn zwaard en wilde wachten tot de soldaat zich op het meisje stortte en zijn nek bloot kwam, maar toen voelde hij de hand van al-Hashum op zijn arm. Hij draaide zich naar hem om en zag hem nee schudden. De tranen liepen de monfí over de wangen. Hernando gehoorzaamde, stak het zwaard langzaam terug, en hield zijn ogen strak gericht op het lemmet. Om niet ontdekt te worden, moesten ze daar blijven zitten. Die grote, harde kerel van een al-Hashum zat met gebogen hoofd geluidloos te huilen. Hernando kon dat niet, was niet in staat zijn ogen te sluiten. Hij klemde zijn vingers om het heilige kromzwaard van Hamid, steeds krampachtiger naarmate het huilen van het meisje minder werd en ten slotte afzwakte tot een bijna onhoorbaar kreunen.

Het gehuil van het meisje deed Hernando weer denken aan Fatima; de gedachte aan haar kwelde hem al sinds ze uit het kamp van Aben Humeya waren vertrokken. Lafaard, verweet hij zich telkens opnieuw. Zij had hem verteld dat ze niemand had en Hernando had gezegd dat ze op hem kon rekenen. Zowel Fatima als zijn moeder had nu vast al gehoord waar de koning hem op uit had gestuurd, Brahim zou het ze wel verteld hebben, maar dan nog… En als de christenen ook zo onverschrokken waren geweest om die onherbergzame toppen te beklimmen en op ditzelfde moment Fatima aan het verkrachten waren?

Hij liet het zwaard pas los toen al-Hashum, met zijn gezicht nog verborgen in de mouw van de mantel waarmee hij zijn tranen droogde, gebaarde dat ze de tocht moesten voortzetten. Hernando’s vingers deden pijn.

Al-Hashum leek Adra te kennen. Ze wachtten voor de zandvlakten en de kale velden die zich tot aan de zee uitstrekten tot het goed donker was geworden. De monfí was een gereserveerd man, zo had Hernando tijdens de reis gemerkt, maar hij deed niet nors of onvriendelijk en wekte zelfs een goedaardige indruk, iets wat de jongen niet had verwacht van een bandiet uit de bergen. Die nacht, toen ze boven op een rots zaten te kijken hoe de zee met het ondergaan van de zon van kleur veranderde, praatte hij meer dan hij in de voorafgaande dagen had gedaan.

‘De christenen hebben Adra in hun macht.’ Al-Hashum probeerde te fluisteren, maar zijn van nature zware stem maakte dat onmogelijk. ‘Hier werd in het begin van de opstand Daud verraden en nog andere mensen uit het Albaicín van Granada die naar Barbarije wilden om hulp te halen. Ze zochten een galjoot, net zoals wij nu moeten doen, en vonden er een, maar de morisk die als tussenpersoon was opgetreden – Allah verdoeme hem! – boorde gaten in het schip en maakte ze weer dicht met was. Even uit de kust begon de galjoot water te maken, waarna de christenen Daud en zijn mensen alleen maar op het strand hoefden op te wachten om ze gevangen te nemen.

‘Ken je… ken je iemand die te vertrouwen is?’ vroeg Hernando.

‘Ik denk het wel.’ De zee begon donker te worden. ‘Ik zie dat je al beter loopt,’ zei al-Hashum opeens. ‘Je smeersels hebben geholpen.’ Hernando boog gegeneerd zijn hoofd, maar zijn metgezel praatte door; via die constatering raakte hij uiteindelijk aan de praat over zijn vrouw en kinderen. Hij had hen achtergelaten in Juviles en had net als iedereen geen idee of ze in de nacht van het bloedbad binnen of buiten de kerk waren geweest.

‘Dood of tot slaaf gemaakt,’ zei hij zacht, nu met een dunne, hoge stem. ‘Wat is erger?’

Ze praatten verder en Hernando vertelde hem over Fatima en zijn moeder. Intussen was het helemaal donker geworden.

Ze vonden een schuilplaats in het huis van een bejaard echtpaar dat het niet had kunnen opbrengen om naar de bergen te vluchten toen de opstand in Adra uitbrak en dat buiten de stad een moestuin en een paar fruitbomen had. Zahir, zoals de man heette, verzocht ze dringend ook de muilezel de woning in te brengen.

‘We hebben geen dieren,’ voerde hij aan. ‘Een muilezel op ons lapje grond zou argwaan wekken.’

De vrouw van Zahir hield het huis smetteloos schoon maar knikte instemmend bij de woorden van haar man, waarna ze het dier vastzetten in de kamer van, zo zeiden ze trots, hun jongens, die wel voor de enige God vochten.

Een aantal dagen hielden ze zich in het huis verborgen. Zahir onderhandelde discreet over een schip. Hernando en al-Hashum wisten meteen dat ze zich op hun gastheer konden verlaten, maar konden ze ook de mannen vertrouwen met wie de oude man onderhandelde?

‘Ja,’ zei Zahir stellig toen ze hun twijfels uitspraken. ‘Het zijn moslims! We bidden samen, en of het nu in de stad is of op het strand, ze werken samen met onze jongens zonder dat ze de wapens oppakken. Ze zijn zich er allemaal van bewust hoe belangrijk het is om dat goud naar Barbarije te brengen. De berichten uit de Alpujarras zijn niet bepaald hoopgevend. We hebben de hulp van onze Turkse en Barbarijse broeders hard nodig!

De berichten! Elke avond luisterden ze onder de karige maaltijd die ze van die mensen kregen gespannen naar het nieuws dat Zahir over de oorlog bracht.

‘Steeds meer dorpen geven zich over,’ vertelde de oude man op een avond. ‘Ze zeggen dat Ibn Umayya zonder wapens en voorraden, met nog geen honderd trouwe aanhangers door de bergen zwerft.’

Hernando rilde bij de gedachte alleen al dat Fatima en Aisha zonder bescherming van het leger door de Sierra Nevada dwaalden. De monfí tuitte zijn lippen bij de aanblik van de duidelijk aangeslagen jongen.

‘Waarom geven ze zich over?’ riep al-Hashum toen.

Zahir schudde zijn hoofd uit pure machteloosheid.

‘Uit angst,’ oordeelde hij. ‘Ibn Umayya heeft niemand meer, en onder de rest van de opstandelingen in de Alpujarras die nog tegenstand bieden, vallen veel slachtoffers. De markies van Los Vélez heeft onlangs slag geleverd met onze broeders in Ohánez. Hij heeft meer dan duizend mannen gedood en rond de tweeduizend vrouwen en kinderen gevangengenomen.’

‘Maar Mondéjar schenkt ze genade,’ zei Hernando denkend aan wat er zou gebeuren als ze Fatima gevangennamen.

‘Ja. De strategieën van de twee edelen zijn totaal verschillend. Mondéjar is van mening dat “het land onderworpen is”. Hij heeft dat schriftelijk aan de markies van Los Vélez laten weten en er bij hem op aangedrongen de aanvallen op de morisken te stoppen en iedereen die zich overgeeft genade te schenken…’

‘Maar?’ vroeg al-Hashum.

‘De markies van Los Vélez heeft gezworen ons hele volk te vervolgen, te vermoorden of tot slaaf te maken. Het schijnt dat de brief hem pas na de slag bij Ohánez heeft bereikt. Toen hij terugkeerde naar het dorp vond hij de afgehakte hoofden van twintig christenmaagden naast elkaar op de bovenste trede van de kerktrappen. Ze zeggen dat zijn geschreeuw om wraak nog op de hoogste bergtop was te horen.’

De drie mannen die in de woning op de grond zaten en de vrouw van Zahir die er op een afstandje bij stond, zeiden een hele tijd niets.

‘Je moet dat goud naar Barbarije brengen!’ riep Hernando ten slotte uit.

Hernando had gehoord dat Aben Humeya in Mecina Bombarón was. Op zoek naar eten, feesten en comfort was de koning in het geheim uit de bergen afgedaald naar Válor, zijn dorp en zijn leengoed, maar die nacht werd hij in Mecina Bombarón bij een islamitische bruiloft verwacht. Mecina was een van de vele dorpen die zich aan de markies hadden overgegeven en door de afwezigheid van christenen, die voor de moordpartijen waren gevlucht, heerste er voorlopig rust. Aben Humeya, die zelfs onder de moeilijkste omstandigheden nog altijd in was voor een feestje, wilde de bruiloft niet missen.

Alleen en gespitst op elke beweging ging Hernando met de muilezel aan de leiriem achter zich aan op weg naar Mecina om de koning verslag uit te brengen van zijn missie. Hij was uit Adra vertrokken zodra de door Zahir geregelde galjoot op de donkere wateren van de nacht uit het zicht was verdwenen, zonder christelijke schepen die hem achtervolgden, en zonder met was afgedichte gaten waardoor hij zou kunnen zinken. Nog op het strand sprak hij samen met de oude man en een paar vissers enkele gebeden uit waarin ze zich verlieten op God voor de goede afloop van al-Hashums missie om het goud van de morisken weg te brengen. Daarna was hij, tegen de zin van Zahir, bij het licht van de maan vertrokken. Hij had haast om terug te keren, want hij wilde Fatima en zijn moeder zo snel mogelijk weerzien.

Onderweg had hij zich voor alles en iedereen verscholen en zich gevoed met het ongedesemde brood en het gepekelde vlees dat de vrouw van Zahir hem had meegegeven, terwijl hij met zijn gedachten voortdurend bij Fatima was, bij zijn moeder en bij dat leger dat hen van ver voorbij de kusten van Granada moest komen bevrijden.

Wat Hernando, Aben Humeya, noch al-Hashum op zijn nachtelijke overtocht had kunnen bedenken, was dat Uluch Ali, de hoofdgouverneur van Algiers, en zijn sultan van de Ottomaanse Verheven Porte, hun eigen plannen hadden. Het was weliswaar zo dat de koning van Algiers, zodra de eerste berichten over de opstand van de morisken hem bereikten, zijn volk had opgeroepen om de Andalusiërs te gaan helpen, maar toen hij zag hoeveel goed uitgeruste krijgslieden gehoor hadden gegeven aan zijn oproep, besloot hij hen liever voor zijn eigen doeleinden te gebruiken, dat wil zeggen voor de verovering van Tunesië, dat toen in handen van Muley Hamida was. Bij wijze van compensatie vaardigde hij vervolgens een decreet uit waarin hij iedere avonturier toestemming gaf om naar Spanje te gaan en tegelijk genade verleende aan alle misdadigers die zich aanmeldden om in de oorlog van al-Andalus te vechten. Ook stelde hij een moskee beschikbaar waar alle wapens werden ingezameld – en dat waren er veel – waarmee alle geloofsbroeders van de Andalusiërs aan hun opstand wilden bijdragen, ook al besloot hij die uiteindelijk niet te schenken maar te verkopen. Iets dergelijks was er aan de hand met de sultan, in Constantinopel: de opstand van de Spaanse morisken betekende een nieuw oorlogsfront voor de koning van Spanje en gaf hem de gelegenheid Cyprus te veroveren, waarvoor hij voorbereidingen trof nadat hij zijn hoofdgouverneur in Algiers had opgedragen om, als blijk van goede wil, tweehonderd Turkse janitsaren naar al-Andalus te sturen.

Hernando hoorde de muziek van luiten en schalmeien luider worden naarmate hij dichter bij Mecina kwam, waar de huizen, zoals in alle dorpen van de hoge Alpujarras, trosvormig tegen de uitlopers van de Sierra Nevada lagen. Er stond ook een enkel groot huis, zoals dat van Ibn Abbu – oftewel Aben Aboo –, een neef van Aben Humeya, waar de laatste gewoonlijk zijn toevlucht zocht. Het was al donker toen Hernando de muilezel vastbond, Mecina in liep en op het feestgedruis afging. Het enige waar hij aan kon denken was het spoedige weerzien met Fatima, die nog steeds in het kamp in de bergen moest zijn. Wat moest hij tegen haar zeggen? Hoe kon hij zich verontschuldigen?

Hij kwam juist op tijd om te zien hoe de bruid, met hennatatoeages en gekleed in een wit hemd, op de ineengeslagen handen van twee van haar familieleden naar het huis van haar bruidegom werd gedragen, met haar ogen dicht en zonder dat haar voeten de grond raakten. Hernando sloot zich aan bij de uitgelaten stoet. De vrouwen uitten de karakteristieke hoge vreugdekreten die bij een huwelijksfeest horen, omdat de islamitische wet voorschrijft dat huwelijken in het openbaar gevierd moeten worden. Niemand in Mecina kon ontkennen dat hier, na de bijbehorende aanmoedigingen voor het bruidspaar, een openlijke en voor iedereen duidelijke verbintenis was aangegaan. De bruid kwam aan bij de kleine deur van het huis van haar man, tegelijk met de mensen die in het straatje waren samengestroomd, en iemand reikte haar een houten hamer en een spijker aan, die zij vervolgens in de deur sloeg. Daarna stapte ze, onder luid gejoel, met haar rechtervoet haar nieuwe huis binnen.

Van daaruit werd de bruid door alle vrouwen die in het kleine huis pasten, naar het huwelijksbed in de bovenkamer van de woning geleid, waar zij zich moest bedekken met een wit laken en rustig, zwijgend en met gesloten ogen moest blijven liggen, terwijl de vrouwen haar geschenken gaven. Omdat zij de nederlaag voorvoelden en daarmee de terugkeer van priesters en kapelaans die al snel zouden toezien op de naleving van edicten en verordeningen waardoor ze niet langer hun eigen kleding en gewoonten in ere mochten houden, klampten al die vrouwen zich vast aan hun rituelen en betraden het huis met bedekt gezicht om dit pas in de intimiteit van de bruidskamer, daar waar geen mannen waren, te ontbloten.

Het kostte Hernando moeite om bij de deur van het huis te komen, aangezien veel mannen tegelijk met de bruidegom probeerden naar binnen te gaan, veel te veel voor het kleine huis.

‘Ik moet de koning spreken,’ zei hij tegen de rug van een oude man die hem al op straat de weg had versperd.

De man draaide zich om en een paar intens gedesillusioneerde ogen doorboorden de zijne. Daarna gleed zijn blik omlaag naar het kromzwaard aan de gordel van de jongen. In Mecina droeg niemand een wapen.

‘Er is hier geen koning,’ beet hij hem toe. Toch liet hij Hernando door en maande zelfs degenen die voor hem liepen opzij te gaan. ‘Er is hier geen koning’ riep hij nogmaals toen Hernando hem voorbijliep. ‘Knoop dat goed in je oren.’

Alsof de hele rij wachtende mannen was gewaarschuwd, lukte het Hernando het kleine vertrek binnen te komen waar de mannen zich om de bruidegom verdrongen. Met moeite vond hij Aben Humeya. Eerst ontdekte hij Brahim, die onder het genot van zoete lekkernijen praatte en lachte met een paar monfís die Hernando van gezicht kende, van het kamp. Brahim leek in een goed humeur, dacht hij, toen hun blikken elkaar kruisten. Hij wendde zijn blik af van zijn stiefvader en ontmoette die van Aben Humeya, die hem onmiddellijk herkende. De koning was eenvoudig gekleed, als een van de vele morisken in Mecina. Hernando ging naar hem toe.

‘Vrede, Ibn Hamid,’ begroette de koning hem. ‘Welk nieuws breng je me?’

Hernando vertelde hem over de reis.

‘Daar ben ik blij om,’ onderbrak Aben Humeya hem met een handgebaar zodra de jongen bevestigd had dat al-Hashum, met Gods hulp, al in Barbarije aan land moest zijn gegaan. ‘Ondanks je jonge leeftijd toon je je een trouwe dienaar. Dat heb je al eerder bewezen. Ik ben je nogmaals dankbaar en zal je belonen, maar laten we nu feestvieren. Kom, ga mee.’

De mannen begaven zich naar de bovenkamer, waar de vrouwen hen met bedekte gezichten opwachtten. De meesten hadden een geschenk meegenomen – eten, zilveren munten, keukengerei, een lap stof – dat ze overhandigden aan de twee vrouwen aan weerszijden van het hoofdeind, die als ceremoniemeesters optraden. Hernando had niets meegebracht. Alleen de naaste familie mocht een verzoek doen om de bruid te zien, die gesluierd en kalm onder het witte laken lag. Dat voorrecht kreeg ook de koning, die de bruid een gouden munt schonk, waarop de vrouwen het laken voor Aben Humeya optilden.

‘Laten we eten!’ zei de koning, die de honneurs waarnam.

Wegens gebrek aan ruimte in het huis van de pasgetrouwden verplaatste het feest zich naar de straat en de andere huizen. Toen de stroom giften voor bruid en bruidegom ophield, sloot het paar zich op om de voorgeschreven acht dagen door te brengen waarin ze door hun beider families zouden worden gevoed. Aben Humeya en Hernando liepen toen naar het huis van Ibn Abbu, waar onder de klanken van luiten en tamboerijnen een lam werd toebereid. Het was een voornaam, aangenaam geurend huis, met meubels, tapijten en bedienden. Brahim maakte deel uit van de groep vertrouwelingen in hun gevolg.

Voordat de vrouwen zich afzonderden in een apart vertrek, zocht Hernando naar zijn moeder. Hij vroeg zich af of ze met zijn stiefvader naar het dorp was gekomen en wilde haar graag zien. Maar alle vrouwen waren gesluierd en hadden hetzelfde postuur als Aisha. Brahim stond nog steeds lachend met andere mannen onder een grote moerbeiboom in een hoek van de tuin. Zijn gezicht, knap en gebruind door de zon, leek die dagen jonger dan ooit, en Hernando had hem nog nooit zo vrolijk gezien. Hij besloot zich bij de groep van zijn stiefvader te voegen.

‘Vrede,’ groette hij. Ze waren allemaal een hoofd groter en hij durfde bijna niet door te gaan: ‘Brahim, waar is mijn moeder?’ vroeg hij ten slotte.

Zijn stiefvader keek hem aan alsof hij hem daar niet had verwacht. ‘In de bergen,’ zei hij, waarna hij zich meteen weer wilde omdraaien om verder te praten. ‘Ze zorgt voor je broers en de zoon van Fatima, voegde hij er quasi terloops aan toe.

Hernando schrok; was er iets gebeurd met het meisje?

‘De zoon van Fatima? Waarom?’ stamelde hij.

Brahim nam niet eens de moeite antwoord te geven; dat deed een van de mannen uit de groep.

‘Binnenkort je nieuwe broer,’ zei deze alvorens in lachen uit te barsten en de muilezeldrijver hartelijk op de rug te slaan.

‘Hoe… Hoezo?’ kon de jongen ternauwernood uitbrengen; het plotselinge trillen van zijn knieën leek op zijn stem te zijn overgeslagen.

Brahim draaide zich naar hem om. Hernando zag voldoening in zijn ogen.

‘Je stiefvader,’ antwoordde een andere man uit de groep, ‘heeft de koning om de hand van het meisje gevraagd.’ Die woorden waren meer dan Hernando kon bevatten. Van zijn gezicht was kennelijk zo veel ongeloof af te lezen dat de morisk zich bijna gedwongen voelde door te praten: ‘We hebben gehoord dat haar man in Félix is gesneuveld, en bij gebrek aan verwanten die voor haar kunnen zorgen, heeft je vader zich tot de koning gewend. Wees blij, jongen. Je krijgt een nieuwe moeder!’

Hernando kreeg een bittere smaak in zijn mond. Opeens moest hij kokhalzen, rende naar het andere eind van de tuin en botste daarbij tegen de mannen op die stonden te wachten tot het lam aan het draaispit gaar was. Tot braken kwam het niet. Hij bleef steeds maar kokhalzen, wat hem afschuwelijke pijnscheuten in zijn maag bezorgde. Fatima! Zíjn Fatima getrouwd met Brahim?

‘Is er iets, Ibn Hamid?’

Het was de koning, die naar hem toe was gekomen en het hem vroeg. Hij keek bezorgd. Hernando veegde met zijn arm de gal uit zijn mondhoeken en haalde diep adem voordat hij iets ging zeggen. Waarom zou hij het hem niet vertellen?

‘Uwe majesteit heeft gezegd dat u me dankbaar was.’

‘Dat is ook zo’.

‘U kunt me een dienst bewijzen,’ vervolgde hij bedrukt.

Aben Humeya begon al te lachen voordat Hernando zijn verhaal had gedaan. Wie kon hem nog wat over de liefde leren? En als blijk van zijn onberekenbare karakter pakte hij de jongen bij de arm en stapte zonder aarzelen op de groep pratende en lachende mannen af.

‘Brahim!’ bulderde hij. De muilezeldrijver draaide zich om; zijn gezicht betrok toen hij zijn stiefzoon en de koning samen zag. ‘Ik heb besloten je de hand van dat meisje niet te geven. Iemand aan wie ons volk veel verschuldigd is, heeft haar voor zich opgeëist: je zoon, en ik schenk haar aan hem.’

De muilezeldrijver balde zijn vuisten en slaagde er zo in de woede te onderdrukken die zijn gespannen spieren verraadden. Het was de koning! De andere morisken vielen stil en keken alleen maar naar Hernando.

‘Laten we nu,’ vervolgde Aben Humeya, ‘genieten van de gastvrijheid van mijn neef Ibn Abbu. Eet en drink!’

Hernando liep aarzelend achter Aben Humeya aan, die al een paar stappen verder bleef staan om met een van de monfíleiders te praten. Hij kon niet horen wat ze zeiden: zijn opgewonden ademhalen verhinderde dat. Wel zag hij vanuit zijn ooghoek hoe Brahim boos gebarend Ibn Abbu’s huis uit kwam.

Fatima kreeg hij niet te zien. Alle vrouwen bleven tijdens het banket verscholen in het huis. Hernando weigerde iets anders te drinken dan vers, schoon water, pas nadat hij zich ervan had vergewist dat het helder was en er geen hasjiesjpasta doorheen was geroerd, en liep aan één stuk door te piekeren. De mensen vertrokken al, en naarmate het gezelschap kleiner werd, zag de jongen het uur naderen waarop hij Fatima een verklaring zou moeten geven. Aben Humeya had gezegd dat hij haar voor zichzelf had opgeëist, en dat híj haar mocht hebben! Hield dat in dat hij met haar moest trouwen? Hij had alleen maar willen voorkomen dat ze met Brahim moest trouwen! De hele avond liepen mensen naar hem te kijken en over hem te fluisteren, een enkeling wees zelfs naar hem. Iedereen wist het! Hoe moest hij het Fatima uitleggen? En Brahim? Hoe zou zijn stiefvader reageren nu hij hem Fatima had afgepakt? Hij genoot dan wel de bescherming van de koning, maar…

Er waren nog iets meer dan tien mannen in het huis van Ibn Abbu, onder wie Aben Humeya, el Zaguer en el Dalay, de gerechtsdienaar van Mecina, toen een soldaat kwam binnenrennen.

‘De christenen hebben ons omsingeld,’ hijgde hij zodra hij voor de koning stond. ‘Eén troep mannen staat al voor Válor en een andere nadert Mecina al,’ verduidelijkte hij toen Aben Humeya hem tot sneller praten aanzette. ‘Ze komen hierheen. Ik heb de bevelen gehoord van hun aanvoerders.’

Aben Humeya hoefde geen enkel bevel te geven. Iedereen die geen inwoner was van Mecina en niet onder de bescherming van de markies viel, sprong over de tuinmuren om niet door de deur te hoeven gaan en vluchtte in het donker de bergen in.

Opeens stond Hernando alleen met Ibn Abbu in de tuin.

‘Vlucht!’ maande de moriskenleider hem met een gebaar naar de muur. De vrouwen die nog in het huis waren, renden allemaal tegelijk naar buiten, hun gezichten in de haast nog onbedekt.

‘Fatima!’ schreeuwde Hernando.

Het meisje bleef stilstaan. Hernando zag haar grote zwarte ogen schitteren in het licht van een toorts. Op hetzelfde moment liepen de vrouwen tegen een groep christenen aan die de tuin waren binnengevallen. In die paar kostbare, chaotische seconden waarin de christenen zich de moriskenvrouwen van het lijf sloegen, rende hij naar Fatima toe, pakte haar vast en trok haar het huis weer in. Vanuit de tuin hoorden ze het geschreeuw van de soldaten.

‘Waar is Fernando de Válor y de Córdoba, die zogenaamde koning van Granada?’

Dat was het laatste wat Hernando hoorde voordat hij met Fatima wegglipte door een raam aan de achterkant van het huis dat op de straat uitkwam.

Het waren geen soldaten. Het leger van de markies van Mondéjar was uiteengevallen nadat het tijdens de strafexpeditie naar Las Guájaras de buit had binnengehaald. De meeste mannen die ’s nachts het christelijke kamp hadden verlaten om Aben Humeya te omsingelen waren avonturiers die naar de oorlog waren getrokken om zich te verrijken, zoals iedereen die er tot op dat moment aan had deelgenomen, dat wil zeggen mannen met weinig ervaring en nog minder scrupules, die er alleen maar op uit waren een zo groot mogelijke buit te veroveren.

Válor werd geplunderd. De ouderen van het dorp waren de christenen gaan verwelkomen met eten, maar deze doodden die mannen en namen het dorp met geweld in. Mecina trof hetzelfde lot. De volkomen losgeslagen avonturiers doodden de mannen, haalden de huizen leeg en namen de vrouwen en kinderen gevangen om hen als slaven te verkopen.

In de tuin van Ibn Abbu had zich na een vruchteloze zoektocht naar Aben Humeya een groep soldaten verzameld.

‘Waar is Fernando de Válor?’ vroeg er een die Ibn Abbu met de kolf van zijn haakbus op zijn gezicht sloeg.

De morisk kreeg de ene klap na de andere maar bleef desondanks hardnekkig zwijgen.

‘Ik krijg je wel aan het praten, verdomde ketter!’ gromde een aanvoerder met een dichte baard en zwarte tanden. ‘Kleed hem uit en bindt zijn handen vast op zijn rug!’

De soldaten zetten de naakte, gebonden Ibn Abbu voor hem en de aanvoerder sloeg hem met zijn haakbus naar de moerbeiboom in de tuin. Hij pakte een dun touw en wierp het over een tak tot het uiteinde op het hoofd van de morisk viel. De aanvoerder greep het touw en maakte aanstalten om het om diens nek te leggen.

Ibn Abbu spuugde hem in het gezicht. Zonder zich wat van de fluim aan te trekken, liet de aanvoerder het touw boven de nek van de morisk bungelen.

‘Dat geluk zul je niet hebben,’ verzekerde hij hem.

Toen knielde hij met één knie op de grond en bond het uiteinde van het touw om Ibn Abbu’s scrotum en testikels vast. De morisk onderdrukte een schreeuw van pijn toen de aanvoerder de knoop aantrok.

‘Je zult nog wensen dat ik het om je vuile strot had gebonden,’ gromde hij.

De man gaf een ruk aan het touw. Naarmate het touw strakker kwam te staan ging de morisk hoger op zijn tenen staan: een intense pijn doorsneed zijn scrotum toen het touw hem langzaam omhoogtrok. Toen de aanvoerder zag dat Ibn Abbu niet verder omhoog kon zonder zijn evenwicht te verliezen, gaf hij het andere uiteinde van het touw aan een van de soldaten, die het stevig vastbond aan de stam van de boom.

‘Praten zul je, moslimhond. Jij zult praten tot je je sekte en je Profeet verloochent,’ beet de aanvoerder hem minachtend toe terwijl hij dichterbij kwam, ‘tot je die Allah van jullie verloochent, die hond van een god van jullie, dat weerzinwekkende addergebroed, dat stuk uitschot.’

Ibn Abbu gaf de aanvoerder met zijn rechterbeen een harde trap in zijn kruis, waarop deze ineenkromp van de pijn. De morisk kon zich echter niet meer staande houden en viel. Zijn scrotum scheurde af, zijn testikels vlogen door de lucht en iedereen die onder de moerbeiboom stond werd met bloed bespat. Ibn Abbu bleef ineengedoken op de grond liggen.

‘Bloed maar dood als een varken, want dat ben je,’ mompelde de aanvoerder, nog steeds met een van pijn vertrokken gezicht.

‘Allah geve dat Ibn Umayya nog in leven is, al moet ik ervoor sterven,’ kon Ibn Abbu nog net zeggen.

Nadat Brahim het bruiloftsfeest had verlaten, had hij door Mecina gedwaald op zoek naar hasjiesj en, bij een van de vele dansfeesten die ter ere van de pasgetrouwden werden gehouden, naar een aantrekkelijke vrouw om de vernederende woorden van de koning te vergeten. Hij vond beide. Toen hij echter getuige was van de plunderingen en de chaos die hierdoor was ontstaan, bedacht hij dat dit een mooie gelegenheid was om zich op Hernando te wreken, waarop hij, het licht van de toortsen schuwend, terugging naar het huis van Ibn Abbu.

Hij kwam daar aan op hetzelfde ogenblik dat de soldaten met de veroverde buit het huis verlieten. Brahim ging naar binnen en in de tuin vond hij de neef van de koning die daar lag dood te bloeden.

‘Laat me sterven,’ smeekte Ibn Abbu.

Brahim deed dat niet. Hij bracht hem het huis in, legde hem op een bed en ging snel hulp zoeken.

De hand van Fatima
cover.xml
halftitle.xhtml
title.xhtml
copyright.xhtml
dedication.xhtml
frontmatter.xhtml
part01.xhtml
part01chapter01.xhtml
part01chapter02.xhtml
part01chapter03.xhtml
part01chapter04.xhtml
part01chapter05.xhtml
part01chapter06.xhtml
part01chapter07.xhtml
part01chapter08.xhtml
part01chapter09.xhtml
part01chapter10.xhtml
part01chapter11.xhtml
part01chapter12.xhtml
part01chapter13.xhtml
part01chapter14.xhtml
part01chapter15.xhtml
part01chapter16.xhtml
part01chapter17.xhtml
part01chapter18.xhtml
part01chapter19.xhtml
part01chapter20.xhtml
part01chapter21.xhtml
part01chapter22.xhtml
part01chapter23.xhtml
part02.xhtml
part02chapter24.xhtml
part02chapter25.xhtml
part02chapter26.xhtml
part02chapter27.xhtml
part02chapter28.xhtml
part02chapter29.xhtml
part02chapter30.xhtml
part02chapter31.xhtml
part02chapter32.xhtml
part02chapter33.xhtml
part02chapter34.xhtml
part02chapter35.xhtml
part02chapter36.xhtml
part02chapter37.xhtml
part02chapter38.xhtml
part02chapter39.xhtml
part02chapter40.xhtml
part02chapter41.xhtml
part02chapter42.xhtml
part02chapter43.xhtml
part03.xhtml
part03chapter44.xhtml
part03chapter45.xhtml
part03chapter46.xhtml
part03chapter47.xhtml
part03chapter48.xhtml
part03chapter49.xhtml
part03chapter50.xhtml
part03chapter51.xhtml
part03chapter52.xhtml
part03chapter53.xhtml
part03chapter54.xhtml
part03chapter55.xhtml
part03chapter56.xhtml
part03chapter57.xhtml
part04.xhtml
part04chapter58.xhtml
part04chapter59.xhtml
part04chapter60.xhtml
part04chapter61.xhtml
part04chapter62.xhtml
part04chapter63.xhtml
part04chapter64.xhtml
part04chapter65.xhtml
part04chapter66.xhtml
part04chapter67.xhtml
part04chapter68.xhtml
part04chapter69.xhtml
backmatter01.xhtml
backmatter02.xhtml