36

Rechercheur Van Buren leunde met zijn arm tegen het koffiezetapparaat en staarde naar het bruine vocht dat in het plastic bekertje sijpelde. Het moest hem wat extra energie geven om nog even door te gaan. Na achtentwintig dienstjaren zou je denken dat hij eraan gewend was om midden in de nacht zijn bed uit te komen voor een of ander onderzoek. Maar dat was niet het geval. Naarmate hij ouder werd, moest hij steeds meer vechten tegen de vermoeidheid en de slaap.

Het was iets over enen en hij had net zijn bevindingen op papier gezet. Na een kop koffie zou hij zo snel mogelijk terug naar huis gaan en voor een paar uurtjes zijn bed weer inkruipen. De machine sloeg af en hij wilde het bekertje uit de houder tillen, toen zijn telefoon ging. Een telefoontje op dit tijdstip voorspelde niet veel goeds.

Mopperend viste hij zijn mobiel uit zijn broekzak en bromde zijn naam in het apparaat.

‘Van Buren, ben jij nog op het bureau?’

Van Buren herkende de stem van zijn recherchechef en trok een donker gezicht. ‘Ik wilde net vertrekken.’

‘Je zult nog even moeten blijven. Ik kreeg een telefoontje van het politiebureau in Nijmegen. Er heeft zich een taxichauffeur gemeld, die rond tienen vier jonge knapen naar een parkeerterrein achter het casino heeft gebracht. Hij hoorde van de overval en denkt dat het viertal iets met de zaak te maken heeft. De taxichauffeur komt jouw richting op voor een verhoor. Vergeet niet zijn auto in beslag te nemen voor een sporenonderzoek.’

‘Kan Verbiest de zaak niet afhandelen? Hij heeft toch nachtdienst?’

‘Ik heb contact met Verbiest gehad. Hij heeft het te druk met de coördinatie op de plaats delict.’

Van Buren rolde meewarig met zijn ogen.

‘Ik heb uit het verhaal van Verbiest begrepen, dat het waarschijnlijk dezelfde dadergroep is als van de plofkraak en de aanrandingszaak. Ik heb je gezegd dat jullie het onderzoek ‘samen’ moesten klaren en aangezien jij op het bureau bent…’

Zuchtend ging Van Buren akkoord en drukte het gesprek weg. Hij graaide het plastic bekertje onder de machine vandaan en vloekte toen de hete koffie over de rand gutste en langs zijn hand naar beneden droop. Boos beende hij zijn kantoor binnen, trok de bovenste lade van het bureau open en veegde met een snel gebaar de papieren van het bureau in de la. De bureaula knalde dicht. De administratie kon hem gestolen worden, die lag daar goed.

Hij liep de afdeling af en nam de trap naar de begane grond. In een van de verhoorkamers knipte hij het licht aan en liet zich op een stoel achter het bureau zakken. Terwijl hij de klok aan de muur in de gaten hield, nipte hij van zijn koffie. Hij had zich voorgenomen dat het een zeer kort verhoor ging worden. Hij nam zelfs niet de moeite om de computer te starten voor een proces-verbaal. Een paar steekwoorden op papier was voldoende. De wijzers kropen tergend langzaam vooruit.

Tien voor twee wandelde een breedgeschouderde jongeman het politiebureau binnen. De eerste drie knoopjes van zijn merkoverhemd waren losgeknoopt en een zilverkleurige schakelketting glinsterde tussen zijn borsthaar. Hij droeg donkerbruine leren instappers en een spijkerbroek die aan zijn bovenbenen leek vastgezogen. Een verschijning die menig vrouwenhart op hol deed slaan.

Van Buren voelde even een steek van jaloezie toen de man met een soepele tred op hem af kwam. Ondanks al zijn lijnpogingen was het de rechercheur nog nooit gelukt om zijn gewicht onder de honderd kilo te krijgen. De man stelde zich voor als Metin Petamaz en hij lachte daarbij een rij witte tanden bloot. Van Buren schudde hem de hand en wees uitnodigend naar de deur. ‘Hebt u trek in een kop koffie?’

‘Graag,’ zei Metin. ‘Ik heb net mijn dienst afgesloten en ik lust wel een bakkie.’

‘Dan nemen we op weg naar de verhoorkamer twee koffie mee. Ik zal u niet te lang ophouden, u zult wel naar huis willen.’

‘Doet u maar rustig aan. Ik ben gewend aan lange dagen. Dat brengt het werk met zich mee.’ Van Buren knikte. Hij wist er alles van. ‘Suiker en melk?’

‘Graag. Ik ben een dure klant.’ Hij glimlachte vriendelijk toen hij de koffie van de rechercheur overnam.

‘We nemen de verhoorkamer tegenover de pantry. Gaat u maar voor.’

Metin liep de kamer binnen en zette zijn koffie op het bureau. Hij wees naar een stoel. ‘Mag ik gaan zitten?’

‘Natuurlijk, daar staan ze voor.’ De rechercheur volgde zijn voorbeeld. Hij nam een slok van zijn koffie en klapte zijn aantekeningenboekje open. ‘Ik schrijf het een en ander op. Mijn geheugen is helaas niet meer wat het geweest is.’

Metin grijnsde.

‘U bent taxichauffeur?’

‘Ja, al ruim vijf jaar.’ De man schoof zijn visitekaartje naar voren.

‘Vijf jaar! Was je zestien toen je je rijbewijs had?’

Metin schoot in de lach en vertelde met trots dat hij vierentwintig was. ‘Het bedrijf is van mijn vader en dan is het bijna vanzelfsprekend dat je op jonge leeftijd het vak in gaat. Misschien niet slim om het tegen een politieagent te vertellen, maar ik was inderdaad zestien toen ik achter het stuur kroop. Ik vind het een ideaal beroep. Ik heb een mooie auto onder mijn kont, ik rij de hele dag op de weg en er is niemand die aan mijn hoofd zeurt.’

‘Dat klinkt inderdaad aanlokkelijk. En u maakt soms ook spannende dingen mee? Zoals vandaag? U hebt vier jongens op een parkeerterrein achter het casino afgezet? Wat kunt u mij vertellen over het viertal?’

Metin viste een verkreukelde rittenstaat uit zijn achterzak en streek het papier met zijn handen glad. ‘Ik werd om kwart voor tien gebeld door een van de jongens. Ik moest ze bij café De Harlekijn in de stad ophalen. En dat heb ik gedaan.’

‘Kunt u de jongens omschrijven?’

De taxichauffeur dacht even na, maar schudde uiteindelijk zijn hoofd. ‘Het waren gewone jongens. Niet te groot en niet te klein. Niet dik, niet dun… gewoon. Een van de jongens is naast mij komen zitten. Ik schat hem rond de zestien jaar. Donkerblond haar, spits gezicht en hij droeg een gekleurd poloshirt. Hij deed ook het woord. Ze wilden een rit naar Zaltbommel en de blonde knul vroeg wat de kosten waren. Ik heb gezegd dat het bedrag rond de honderd euro zou liggen. Ik vroeg nog waar ze precies heen wilden, maar ze wisten de naam van de straat niet. Ze zouden mij de weg wijzen.’

‘Hadden ze bagage bij zich?’

‘Ja, een plastic tas met kleding en een donkere rugtas.’

‘Hoe weet u dat er kleding in de tas zat?’

‘Zeg maar gewoon je. Door dat ge-u is het net alsof je tegen mijn pa praat. Ik heb de kleren gezien, want terwijl ik de snelweg opreed, hebben ze in de auto een andere trui en andere schoenen aangetrokken.’

‘Vond je het niet raar dat ze zich in de auto omkleedden?’

Metin haalde zijn schouders op. ‘Ik maak wel vaker vreemde dingen mee tijdens mijn ritten. Natuurlijk vind ik het wel raar, maar de klant is koning. Zolang ze niet in mijn auto pissen, vind ik het allemaal goed.’

‘Wat voor kleding trokken ze aan?’

‘Daar heb ik niet echt op gelet. Donkere kleding in ieder geval. Ik dacht een trui met een capuchon. De tas staat nog in mijn auto. Die lieten ze achter, samen met een sleutelbos en een legitimatiekaart.’

Van Buren veerde achterover. ‘Een legitimatiekaart en een sleutelbos?’

‘Ja. Dat had ik als onderpand geëist. De kloothommels bleken geen geld bij zich te hebben. Ik was pisnijdig. Ze moesten een pakje en geld bij familie ophalen en wilden daarna direct terug naar Tiel. Eenmaal in Tiel zou het totaalbedrag worden betaald. Ze hebben me richting het centrum gedirigeerd en op een parkeerterrein moest ik op hen wachten. Binnen een kwartiertje zouden ze terug zijn.’

‘En dat heb je gedaan?’

‘Ja, dat klopt. Ik had de politie kunnen bellen of een pak slaag kunnen uitdelen, maar dan was ik sowieso die honderd euro kwijt. Ik gaf ze het voordeel van de twijfel. Ze zagen er niet uit alsof ze de boel wilden flessen. Het waren stuk voor stuk nette, aardige jongens. Van die hockeyknullen. Geen branieschoppers met een grote bek. Ik schatte de kans op vijftig procent dat ze met het geld terug zouden komen. En zo niet… Ik had een legitimatiekaart… Ik had ze echt wel gevonden en dan ben ik minder coulant, geloof me.’

‘U hebt niets gemerkt van een overval?’

‘Ik wist niet eens dat er een casino in de buurt was. Ik werk meestal in Tiel en omgeving. Zaltbommel is voor mij onbekend terrein. De jongens liepen heel gemoedelijk het fietspad op en ze zagen er niet nerveus uit. Ze waren nog hartstikke jong, dan denk ik toch niet aan een overval? En dan met een taxi?’

‘Hoe laat heb je ze afgezet?’

‘Twintig minuten over tien. Ik heb de tijd genoteerd op de rittenstaat.’ Hij wees met zijn vinger de regel aan. ‘Op een gegeven moment kreeg ik het gevoel dat ik bedonderd was en uiteindelijk ben ik iets voor elven weggereden. Ik heb geen politie of sirenes gehoord.’

‘En u bent ook niet het fietspad op gelopen om te kijken waar ze bleven?’

‘Nee, zo dom ben ik niet. Ik loop geen donkere steegjes in met een volle portemonnee op zak. Ik was van plan om ze samen met mijn neef een keer op te zoeken. Ik laat me geen honderd euro door de neus boren.’ Er gleed een cynische grijns over zijn gezicht. ‘Het is wel duidelijk dat mijn mensenkennis behoorlijk heeft gefaald. Het waren klaarblijkelijk geen lieverdjes, zoals ik dacht. Een overval…’ Hij schudde misprijzend zijn hoofd. ‘Misschien heb ik nog geluk gehad?’

‘Misschien wel.’

‘Hebben jullie ze kunnen aanhouden?’

Van Buren knikte. ‘Helaas is de arrestatie niet vlekkeloos verlopen.’ Hij klapte zijn aantekenboekje dicht. ‘Ik werk morgen uw verklaring uit. Het is laat en ik wil naar bed.’

‘Kan ik u een lift aanbieden?’

Met een handgebaar wees Van Buren het voorstel af. ‘Ik denk dat ik u een lift mag aanbieden.’

Verbaasd keek Metin hem aan. ‘Mij? Ik ben met mijn taxi gekomen.’

‘Die moet ik helaas in beslag nemen in verband met het sporenonderzoek. Dat zijn de procedures. Sorry.’

‘Dat meent u niet? Ik heb u toch verteld dat ze bij mij in de auto hebben gezeten, waarom dan nog een onderzoek?’

‘Ik snap de verwarring en voor u is het een vervelende maatregel, want de auto is uw broodwinning. We hebben de sporen nodig om bij de rechter aan te kunnen tonen, dat ze in uw taxi hebben gezeten. De jongens kunnen uw verklaring ontkennen en dat gaat moeilijk als we kunnen bewijzen dat ze liegen.’

Metin liet verslagen zijn schouders zakken.

‘Liggen de kledingstukken van de jongens nog in de auto?’

‘Ja, ik heb ze in de achterbak gelegd.’ Hij haalde een mobiele telefoon tevoorschijn. ‘Mag ik mijn neef even bellen. We zouden samen gaan stappen in Arnhem. Hij komt mij wel halen, dan kunt u door naar huis.’

‘Dat zou mij goed uitkomen. Wilt u nog een kop koffie terwijl we op uw neef wachten?’

‘Ja, doet u maar.’

Toen Van Buren met twee bekertjes koffie terugkwam was het telefoontje al gepleegd. ‘Mijn neef is bij zijn broer, vijftien kilometer hier vandaan. Binnen een paar minuten is hij hier.’

Hij legde zijn autosleutels op het bureau. ‘Geen krassen op de lak maken want ik ben zuinig op mijn auto. Het is een zilverkleurige Audi. Je kunt hem niet missen. Hij staat rechts voor het politiebureau geparkeerd. Het taxibord staat nog op het dak.’

‘Ik zorg dat je de auto ongeschonden en zo snel mogelijk terugkrijgt.’

‘In wat voor auto rijden jullie van de recherche eigenlijk? Een BMW of een Volvo?’

‘Nee, in een Volkswagen Polo, de standaarduitvoering.’ Van Buren schoot in de lach toen hij het verbaasde gezicht van Metin zag. ‘Die valt niet onder de categorie: snelle bolide.’

‘Wat een afknapper! Een Polo! Ik dacht dat jullie van die stoere bakken hadden. Zo een die met gemak tweehonderdtwintig kilometer aankan. Is dat niet erg klein voor iemand van jouw formaat?’

‘Je bent niet erg complimenteus, maar je hebt wel gelijk: de auto is wat aan de krappe kant.’

Metin siste afkeurend tussen zijn tanden. ‘Jij hoort in een Volvo of een Mercedes en niet in een kinderwagen.’

‘Leg dat mijn baas maar eens uit.’ De rechercheur had zijn jas gepakt en hield uitnodigend de deur voor de man open. ‘Zullen we alvast naar buiten gaan. Je neef kan elk moment voorrijden.’

Ze waren nog maar net buiten toen een zwarte Mercedes het parkeerterrein opdraaide. Metin drukte de naar hem uitgestoken hand. ‘Je hebt mijn kaartje,’ zei hij. ‘Als je me nog nodig hebt, dan bel je maar. En je kunt altijd nog bij ons komen werken, dan rij je tenminste in een echte auto.’

Hij sloeg de rechercheur amicaal op de schouder en stapte toen bij zijn neef in de auto. Van Buren stak zijn hand op en keek toen op zijn horloge. Het was negentien minuten over drie toen hij met zijn Polo achteruit het parkeerterrein af reed.