33

Het gezicht van Ron trok wit weg en met een onderdrukte vloek liet hij zich van zijn kruk glijden. Als versteend staarde hij naar de bruinkleurige ogen in de bivakmuts.

‘Liggen jij en geen geintjes, anders schiet ik je kop eraf. Dit is een overval.’ Met gestrekte arm stak de overvaller het wapen naar voren en blafte: ‘Plat liggen, op je buik, snel…’ Met het wapen begeleidde hij zijn woorden en wees met het gevaarte naar de grond en toen weer naar het hoofd van Ron. ‘Liggen. Ben je doof? Eikel!’

Snel liet Ron zich op zijn knieën vallen en zag in een flits nog drie personen met zwarte bivakmutsen bij de roulettetafel staan. Ze waren gekleed in een zwarte joggingbroek en een donkere sweater met capuchon.

‘Liggen, liggen. Nu!’ begonnen ook zij te schreeuwen. De overvallers liepen met grote stappen door de zaal en wezen dreigend met hun wapen naar de gasten. ‘Op je buik, snel. Koppen dicht. Liggen! Kijk naar de grond,’ blafte een stem en Ron voelde een trap tegen zijn bovenbeen. ‘Geld, geld, kassa!’

De bedrijfsleider, Harold Zwink, die midden in het vertrek op de grond lag, werd door een van de gemaskerde mannen aan zijn arm omhooggesleurd.

‘Waar is het geld? Schiet op. Wij willen geld. Waar is de kassa?’

‘We hebben geen kassa,’ hakkelde de bedrijfsleider. Hij wilde uitleggen dat ze met munten werkten, maar kreeg de kans niet. De overvaller haalde uit en sloeg met de achterkant van zijn wapen tegen de schouder van de man.

‘Je liegt.’

De bedrijfsleider schudde zijn hoofd en keek angstig naar de gasten op de grond, hopend dat een van hen zijn bewering zou bevestigen. Maar niemand schoot hem te hulp. ‘Echt niet, ik zweer het je…’

De langste van de drie overvallers liep met driftige passen naar de bar en begon de lades en kasten te doorzoeken. Hij smeet de glazen op de grond, veegde met een wild gebaar de flessen van de bar en gooide de inhoud uit de la.

Ron hoorde het glas breken en tilde zijn hoofd iets omhoog. Hij zag de overvaller vanachter de bar vandaan komen. Witheet greep de knaap de bedrijfsleider bij zijn shirt vast en boorde zijn wapen in de schouder van de bange man.

‘Wat is dit voor een ballentent? Neem je ons in de zeik? Denk je dat dit een grap is? Ik schiet je schouder kapot als je niet vertelt waar het geld is. Wil jij een arm kwijt? Dat is zo geregeld.’

Hij stak het wapen omhoog en haalde de trekker over om zijn bedreiging kracht bij te zetten. Het schot ging af en Zwink greep naar zijn oren.

‘Waar is het geld?’

De bedrijfsleider wees naar het kantoor, achter in de zaak. ‘De kluis is daar… Je hebt een code en een sleutel nodig.’

‘Een code en…’ Nijdig gaf de jongen de bedrijfsleider een zet. ‘Lul niet! Openmaken! Schiet op!’ Dreigend porde hij het wapen bij het slachtoffer in zijn nek. De bedrijfsleider deinsde bang naar achteren en probeerde het wapen weg te duwen.

‘Poten thuis,’ schreeuwde de jongen met de bivakmuts. Hij gaf Zwink met zijn platte hand een klap op het achterhoofd. ‘Als je stoer gaat doen, jaag ik een kogel door je strot. Begrepen? Maak die kluis open en als je een verkeerde code gebruikt ben je er geweest.’

Harold schudde angstig met zijn hoofd om aan te geven dat hij niet van plan was om zijn leven op het spel te zetten.

De jongen trok hem aan zijn shirt en Harold strompelde achter hem aan, het kantoortje binnen.

‘Maak dat kloteding open.’ De stem klonk ongeduldig.

Harold knikte en zijn trillende vingers gleden over het toetsenpaneel. Vier, twee, zeven, acht, drie, acht. Nadat Harold de cijfercode had ingetikt deed hij een stap achteruit.

‘We moeten wachten,’ liet hij de jongen met de bruine ogen weten en deed toen angstvallig een schietgebedje. ‘Er zit een vertraging van zesminuten op de kluis.’

Zwink hield zijn adem in. De kans was groot dat de kerel zijn geduld verloor en de trekker alsnog zou overhalen. Hij dacht aan zijn twee zoons van zes en acht en aan zijn vrouw Liesbeth van wie hij zielsveel hield. Morgen was ze jarig. Waarschijnlijk zou hij haar verjaardag niet meer meemaken.

Vloekend greep de knaap Harold vast en duwde hem ruw het kantoor uit. Harold viel met zijn rug tegen de muur en bleef daar roerloos staan.

De overvaller schreeuwde naar zijn kompanen dat ze moesten wachten. ‘Er zit een vertraging op dat klote ding. Nog vijf minuten. Geen paniek. We hebben de tijd. Het alarm is niet afgegaan.’

Een van de knapen ijsbeerde vloekend door de ruimte.

‘Dat is dan mooi klote! Jij en je vrienden met hun mooie praatjes. Ze hebben ons genaaid,’ schreeuwde de een tegen de ander.

Ron hoorde voetstappen naderen en strak hield hij zijn blik op de grond gericht. Hij realiseerde zich maar al te goed dat er nog weinig voor nodig was om de overvallers nog verder over de rooie te krijgen. Een verkeerde beweging of opmerking zou fataal kunnen zijn.

‘Gewoon rustig blijven. Kom…’

Een van de overvallers wenkte en het viertal ging in een hoek staan smoezen. ‘Verdomme… We zijn de lul. We hadden het moeten checken. Er is niet eens een kassa! Wat nou rustig? Die lul van een…’

Voorzichtig draaide Ron zijn hoofd naar de stemmen. Hij staarde naar de schoenen van zijn belagers. Een van hen droeg opvallende sportschoenen in twee kleuren: zwart met lichtblauw. Op de zijkant stond in fel roze het logo van Nike. Ron was zelf een liefhebber van sportschoenen en had thuis een aardige verzameling. Het waren dure schoenen zag Ron. Nike Air Max. De schoenen kwamen zijn richting op en snel draaide hij zijn hoofd weg.

‘Opstaan. Lopen, naar achteren.’ Ron kreeg een trap tegen zijn voet. ‘Schiet op, mietje. Lopen!’ Snel kwam Ron omhoog.

Langs de muur stonden nu ook de acht klanten en vier personeelsleden, arm tegen arm. Ron sloot zich bij hen aan en wachtte op wat komen ging. De telefoon in het kantoor begon te rinkelen en geschrokken keken de overvallers elkaar aan, even niet wetend wat ze moesten doen. Ze vloekten en een van hen posteerde zich bij het raam en gluurde naar buiten.

‘Relax,’ zei de langste. ‘Jij…’ Het zilverkleurige vuurwapen zwenkte naar opzij. De agressor richtte zich tot de bedrijfsleider. ‘Neem de telefoon op en geen trucjes. Ik sta naast je. Gewoon normaal antwoorden.’

Harold knikte en liep samen met de overvaller het kantoor binnen. Na een knik van de knaap tilde de bedrijfsleider de hoorn van het toestel.

‘Casino Jackpot, met Harold Zwink, bedrijfsleider.’ Zijn ogen bleven gebiologeerd naar het wapen staren terwijl hij naar de stem aan de andere kant van de lijn luisterde.

‘Dit is de politie. Er is een melding binnengekomen van een mogelijke overval. De buren hebben mannen met bivakmutsen uw pand binnen zien gaan. Kunt u vrijuit praten?’

Harold beet op zijn onderlip. Hij was geen heldhaftige man, maar als hij niets deed… De overvallers waren overduidelijk amateurs. Ze vroegen naar een kassa en ze hadden geen idee dat er een vertraging op de kluisdeur zat. Wat als de inhoud van de kluis in hun ogen tegenviel? De kans was groot dat een van die overspannen idioten de trekker overhaalde. De politie zou hun redding kunnen zijn. Hij waagde het erop. ‘Nee.’

Het wapen porde irritant in zijn borst. ‘Politie,’ liet hij de overvaller weten. Hij had gehoopt dat de knaap in paniek het kantoor uit zou rennen, maar helaas… Het wapen kwam iets omhoog en wees naar zijn gezicht.

‘Hoeveel personen?’ wilde de politieman weten. ‘Een, twee, drie…’ Hij sprak langzaam de getallen uit. Bij vier reageerde Harold. ‘Dat klopt.’

‘Poeier ze af,’ siste de overvaller venijnig en hij drukte de loop van het vuurwapen dieper in het vlees. De knaap boog naar voren en hield zijn oor naast de hoorn zodat hij het gesprek kon volgen.

‘Zijn ze gewapend?’ vroeg de politieman.

De achterkant van het wapen raakte Harold hard in de nek. Kreunend kromp Harold ineen.

‘Ophangen…’

‘Ja,’ antwoordde Harold nog snel in de hoorn. ‘Er is hier niks aan de hand. Goedenavond.’

De overvaller graaide de telefoon uit Harolds hand en siste dreigend door zijn tanden. ‘Jij krijgt hier spijt van, eikel! Jij gaat het heel slecht krijgen.’ Hij duwde Harold ruw voor zich uit, terwijl hij zijn vrienden luidkeels liet weten dat het de politie was die had gebeld. De knaap liet Harold los en beende naar het raam terwijl zijn kompanen hem volgden.

Harold stond nog steeds verstijfd naast de deur van zijn kantoor. Het waren hooguit vier grote stappen naar de overvalknop onder zijn bureau. Zou hij het wagen? De overvallers stonden met de rug naar hem toe en zochten de straat af.

Harold hield zijn adem in en schuifelde voetje voor voetje de drempel over. De beveiligingscomputer stond aan en filmde de overvallers bij het raam. Harold schoot naar voren en zijn hand zocht naar de overvalknop onder het bureaublad. Zenuwachtig drukte hij de knop twee, drie, vier keer in terwijl hij naar de beelden op de monitor keek. De overvallers hadden de lamellen iets opzijgeschoven en waren druk in overleg.

Harold siste naar de mensen die nog steeds langs de muur in het gelid stonden opgesteld. Hij gebaarde dat ze zachtjes moesten doen en wenkte dat de kust veilig was. De brompot schudde met een benauwd gezicht het hoofd, maar Ron gaf hem een duw. Zachtjes schoof de rij zo onopvallend mogelijk richting het kantoor. Nog zes meter, nog vijf, nog vier. Ron was de laatste in de rij en hij hield de ruggen van de belagers goed in het oog. Als ze zich omdraaiden was hij een gemakkelijke schietschijf.

‘Vlug, sluit zachtjes de deur,’ fluisterde Harold tegen Ron.

Langzaam sloot Ron de deur en draaide de sleutel in het slot om. De sleutel knarste en verontschuldigend trok Ron een benauwd gezicht.

Een plotselinge vloek en geschreeuw klonk er vanachter de deur. De deurklink bewoog driftig op en neer en er werd tegen de deur getrapt. Er werd een schot gelost en nog een.

Mariska begon paniekerig te jammeren. ‘Ze schieten het slot eruit.’

‘Help, vlug!’ Harold had zijn schouders tegen de kast gezet en hij duwde met al zijn kracht. Samen met Ron en de brompot schoof hij een stalen archiefkast voor de deur. Het geschreeuw en gebonk werd minder. Er klonk opnieuw een schot en toen werd het stil.

Hijgend haalde Harold zijn mobiele telefoon uit zijn broekzak en drukte het alarmnummer van de politie in. De beltoon ging twee keer over en een vrouwenstem liet hem uiteindelijk weten dat hij verbonden was met alarmnummer 112. ‘We zijn overvallen. Het casino aan de Buitenweg is overvallen,’ legde hij gejaagd uit. ‘De overvallers zijn nog binnen. Gewapend!’

‘Een moment,’ zei de vrouwenstem. ‘Ik verbind u door.’ En nog voordat Harold kon protesteren, hoorde hij een zoemtoon. Toen werd het stil aan de andere kant. ‘Hallo? Hallo…’ De verbinding was verbroken. Verbouwereerd staarde hij de anderen aan. ‘Ze hebben opgehangen,’ stamelde hij.

‘Bel het bewakingsbedrijf,’ opperde Mariska. Ze was al naar het bureau gelopen een zocht met trillende handen in de telefoonklapper naar het nummer. Ze las het nummer op terwijl Harold het intoetste. Ongeduldig wachtte Harold tot iemand de telefoon zou opnemen, maar het was tevergeefs.