17

Rob van Buren parkeerde zijn auto voor het politiebureau op een plek die voor bezoekers gereserveerd was. Hij hees zichzelf uit de auto en pakte met een zucht de plastic tas met zijn lunch van de achterbank. Hij werd al misselijk bij het idee dat hij vanmiddag weer een shake naar binnen moest werken. Het enige effect dat het dieet op hem had, was dat het zijn humeur ondermijnde. Met zijn toegangspas in de aanslag liep hij het bureau binnen en begroette zijn collega achter de balie, die even opkeek van haar werk. De deur naar het kantoorgedeelte sprong open toen hij zijn pas voor het oog hield. Hij beende naar het trappenhuis en checkte zijn horloge. Zoals gewoonlijk was hij te laat, hoewel het voor zijn doen nog meeviel. Twaalf minuten. Wat waren nou twaalf minuten op een hele dag? Hij haastte zich zuchtend omhoog.

Op de tweede etage was de rechercheafdeling van het district ondergebracht, opnieuw beveiligd met een elektronisch oog bij de toegangsdeur. Volgens Van Buren een totaal overbodige maatregel in een beveiligd politiebureau; dat zorgde alleen maar voor onnodig oponthoud. Net zoals het bizarre idee dat niemand, met uitzondering van de recherche-chef en zijn managers, een vaste werkplek had. Elke ochtend reed men met een ladekast op wielen door de gang, op zoek naar een lege werkplek. Wie vroeg kwam werken, had de beste kamer, die met uitzicht op het groen. Het waren steriele, onpersoonlijke, witgekalkte werkruimtes; de ene kamer groter dan de ander, zonder planten, posters of foto’s van dierbaren op het bureau. Alleen voor een onderzoeksteam werd voor een langere periode een vaste kamer gereserveerd, omdat het de kwaliteit van het recherchewerk ten goede kwam.

Het onderzoek naar de aanranding op het Kruksepad was nog niet ondergebracht bij een team. Van Buren had een vooronderzoek mogen doen en de zaak intrigeerde hem dusdanig, dat hij ging proberen om de opdracht binnen te slepen. Met grote passen beende hij het kantoor van de recherchechef binnen, die over zijn bril Van Buren onderzoekend aankeek.

‘Ik heb eens nagedacht,’ begon Van Buren zijn relaas.

Harrie Linthorn trok cynisch zijn wenkbrauw op. Hij had een bijdehante opmerking kunnen maken, maar hield wijselijk zijn mond.

‘Die aanrandingszaak op het Kruksepad zit me niet lekker. Er klopt iets niet in het verhaal. Je hebt nog niemand op de zaak gezet en ik zou die graag verder willen onderzoeken. Geef mij wat mensen en dan…’

Harrie schoot in de lach. ‘En waar moet ik die mensen zo snel vandaan halen, meneer de rechercheur? Al mijn mensen zijn ondergebracht in verschillende teams en daar hoor jij ook bij. Volgens mijn laatste gegevens ben jij ingedeeld als administratief rechercheur bij een fraudezaak.’

‘Je weet dat administratie en computers niet mijn ding zijn. Ik ben er een van de oude garde. Ik wil de straat op. Er zitten twaalf rechercheurs op het fraudeonderzoek. Ze kunnen mij daar best missen. Desnoods doe ik de zaak in de avonduren.’

‘Je weet dat de arbeidsinspectie daar niet mee akkoord gaat.’

‘Haal me dan gewoon van het fraudeonderzoek af.’

Linthorn trok zuchtend zijn bril van zijn gezicht. ‘De aanrandingszaak kan gemakkelijk een paar maanden wachten.’

‘Is dat zo? Ik durf te wedden dat als het slachtoffer de dochter van een of andere hoge pief was geweest, het team al paraat stond.’

‘Dat is klinkklare onzin en dat weet je donders goed, Van Buren.’

‘Het gaat hier om een jonge vrouw. Een bang meisje, dat elke dag bidt dat ze haar belagers niet weer tegen het lijf loopt. In mijn beleving kan een fraudezaak nooit zo belangrijk zijn, dat die voorrang krijgt op een aanranding.’

De recherchechef smeet zijn bril op tafel en had moeite zijn kalmte te bewaren. ‘Ik heb ook met het meisje te doen, maar mijn orders komen van hogerhand en orders zijn orders. Ik weet dat jij daar maling aan hebt, maar ik dus niet.’

‘Dat vind ik nou klinkklare onzin. Waarom laat jij je oren hangen naar een paar hoge piefen op het hoofdbureau? Jij moet de tent hier draaiende houden, jij bent hier de baas. Luister Harrie, ik zit de hele dag lijsten door te spitten. Daar heb je geen rechercheur voor nodig. Laat mij de aanrandingszaak doen. Hoeveel tijd kan zoiets opslokken? Voordat ze bij het fraudeteam in de gaten krijgen dat ik er niet ben, is de aanranding waarschijnlijk al opgelost.’

‘Stel dat ik akkoord ga…’ Zuchtend strengelde Linthorn zijn vingers ineen. ‘Waar haal ik dan de mensen vandaan om een nieuw team op te starten?’

‘Geef mij Sera, Cees en Appie. Sera heeft al een vooronderzoek gedaan. Die is redelijk op de hoogte van de zaak.’

‘Sera zou kunnen, maar Cees? Dat is uitgesloten. Die is gisteren naar Nijmegen vertrokken en zit nu op een onderzoek naar een ramkraak. Appie is op cursus en daar is voor betaald. Je kunt Heleen Resmann krijgen. Ze komt morgen weer werken.’

‘Heleen…’ Rob fronste zijn wenkbrauwen. ‘Is het wel zo verstandig om haar nu al bij een onderzoek te betrekken? Ze is een jaar uit de roulatie geweest.’

‘Ik dacht dat jij haar altijd zo hoog had zitten?’

‘Dat heb ik ook. Maar haar concentratie is nog niet optimaal, want een chemo werkt nog maanden door.’ Van Buren wist uit ervaring wat chemotherapie met je lichaam deed.

Linthorn haalde zijn schouders op. ‘Volgens de bedrijfsarts mag ze halve dagen werken en een arts is volgens mij toch de specialist. Ze kan de gegevens in het systeem zetten en zelf haar tempo bepalen. Of…’ Linthorn begon te grijnzen. ‘Of ik kan natuurlijk ook Jonas Verbiest in jouw team plaatsen. Hij komt een paar dagen stage lopen op de afdeling.’

‘Jonas Verbiest!’ Van Buren trok afkeurend met zijn mond. Hij had over de knaap gehoord. Jonas Verbiest was, ondanks zijn jonge leeftijd, inspecteur en de geruchten gingen dat hij de nieuwe hulpofficier van justitie ging worden. Het was voor Van Buren een raadsel dat Verbiest met zijn staat van dienst überhaupt op de lijst met kandidaten kon staan. Vermoedelijk was zijn vader, een hoge pief in het korps, daar debet aan.

‘Ik geloof niet dat ik de jongen veel kan leren,’ gromde Van Buren. ‘Als ik zie hoe snel hij carrière maakt, dan verdoet hij zijn tijd in mijn team. Ik heb dan toch liever Heleen in het onderzoek. Daar heb ik meer aan dan aan een papa’s kindje.’

‘Ik zou maar voorzichtig zijn met je uitspraken,’ meende Harrie. ‘Ze zullen je niet in dank worden afgenomen.’

‘Daar heb ik maling aan.’

‘Dat weet ik.’ Linthorns ogen glinsterden. Stilletjes wist hij het tegendraadse karakter van de rechercheur wel te waarderen. ‘Oké. Ik geef je vier weken de tijd om de zaak op te lossen en geen dag meer.’

Heleen Resmann liet haar blik langs de gevel van het politiebureau glijden en zocht de ramen af. Het voelde wat vreemd om na een jaar van afwezigheid terug te zijn. De ziekte had haar veranderd. Er was een onzichtbare vijand in haar leven gekomen: kanker. De angst dat de ziekte opnieuw ergens in haar lichaam zou opduiken, drukte zwaar op haar schouders. Ze had de hele cyclus ondergaan: een chemobehandeling, borstamputatie en de nodige bestraling. Ze moest het vertrouwen in haar lijf terugvinden, maar het leek niet echt te lukken.

Langzaam kwam ze in beweging. Wat onwennig liep ze het gebouw binnen. Ze viste haar toegangspas uit haar jaszak. De deur maakte een zoemend geluid en sprong open. Traplopen zou te veel energie kosten, dus nam ze de lift. Op de tweede etage stapte ze uit. Er was niemand te zien. Waarschijnlijk zaten haar collega’s in de kantine aan de koffie. Ze besloot zich eerst bij Linthorn te melden om te horen wat ze met haar van plan waren. Toen zwaaide de deur van het trappenhuis open. ‘Heleen…’

Ze bevroor toen ze de vertrouwde stem van Van Buren herkende. Hoe ging hij reageren op haar hoofddoek en grauwkleurige gezicht?

‘Meid, je ziet er goed uit.’ Hij drukte haar spontaan in zijn armen. ‘Ik heb je gezeur gemist,’ bekende hij.

‘Ja, dat geloof ik direct.’ Lacherig wrong ze zich los uit zijn omhelzing. ‘Hebben ze je nog wat manieren kunnen bijbrengen toen ik weg was?’

‘Weinig. Kom, je zit in mijn team. Ik heb de beste kamer in beslag genomen. Je ladenblok staat al klaar.’

Sera kwam met een dienblad de kamer binnen. Ze bleef in het midden staan en keek Heleen, die zich het achterste bureau in de kamer had toegeëigend, glunderend aan. ‘Een heerlijke Turkse traktatie om te vieren dat je terug bent.’ Ze schoof het dienblad op het lege bureau, naast dat van Van Buren en strekte haar armen uit.

‘Schat, geef me een knuffel. Ik ben zo blij je weer te zien.’ De vrouwen omhelsden elkaar.

Van Buren wreef verlekkerd in zijn handen toen hij de schaal met zoetigheid zag staan. ‘Een betere start van de maandagochtend kan ik mij niet bedenken. Dit houden we erin. Als jij nou elke maandag wat Turkse lekkernijen meebrengt?’

‘Op je bolle ogen,’ reageerde Sera fel. ‘Ik dacht dat jij aan de shakes zat.’

‘Alleen tussen de middag.’

Heleen schudde meewarig haar hoofd. ‘Er is weinig veranderd, merk ik. Je bent aan je zoveelste lijnpoging begonnen?’

‘Je kunt niet zeggen dat ik geen doorzetter ben, meende Van Buren terwijl hij een hapje van het schoteltje pakte. Hij trok zijn bureaula open en viste een verfrommeld servetje uit de troep naar boven.

‘Oké, dames.’ Zijn stem klonk plotseling serieus. ‘Ik wil met jullie het verdere plan van aanpak doorspreken.’ Hij legde de papieren met zijn bevindingen op tafel en woog de onderzoeksmogelijkheden af. ‘We zijn met drie personen om de klus te klaren. Helaas… Heleen… Maar ik ga jou de meest geestdodende klusjes geven die er zijn. Je kunt het beter langzaam opbouwen en te veel verantwoordelijkheid lijkt mij in jouw situatie niet verstandig. Ik bedoel…’ Hij zuchtte en ze begon te lachen.

‘Doe niet zo moeilijk. Ik vind het juist rustgevend om te weten dat een gemaakte fout niet cruciaal zou zijn.’

‘In dat geval…’ Van Buren legde een stapel papier, die slordig in een bruine map was gestoken, op tafel. ‘Ik heb de zendmastgegevens opgevraagd. Elke mobiele telefoon die is gebruikt op het Kruksepad tussen zes en twaalf uur ’s nachts staat geregistreerd. Misschien zit er een nummer tussen van iemand die in ons systeem voorkomt. Als jij de nummers wil controleren…’ Van Buren bladerde door zijn aantekeningen en keek toen even op. ‘Sera, jij gaat bij uitgaansgelegenheden in het centrum informeren of een groep jonge gasten ergens huis heeft gehouden. Een vechtpartij wordt niet altijd aan de politie gemeld, omdat het slecht is voor de klandizie. Ik controleer ondertussen in het systeem of er de laatste weken elders in de buurt meisjes zijn lastiggevallen.’ Van Buren schoof zijn stoel naar achteren en stond op. ‘Zijn er nog vragen of opmerkingen?’

De vrouwen schudden ontkennend hun hoofd.

‘Goed, dan gaan we boeven vangen.’

Het team had drie dagen geleden de achterste kamer in de gang in beslag genomen. Het was een ruime kamer met vier bureaus en een rij dossierkasten langs de muur. Van Buren had het in dat korte tijdsbestek voor elkaar gekregen om er een puinhoop van te maken. Het was een gave, beweerde hij en waarschijnlijk was dat ook zo. Zijn administratie was een georganiseerde chaos waar alleen hij wijs uit kon worden. Op de grond lagen dossiers die niets met de zaak van doen hadden. De boeken met juridische wijsheden lagen opengeslagen op zijn bureau en waren ondertussen ondergesneeuwd met formulieren, foto’s en lijsten. Op de rand van zijn bureau balanceerde een stapel memo’s en verslagen. Op een van de stoelen lag een stapel gele en bruine mappen die Van Buren automatisch had meeverhuisd, maar die waarschijnlijk al maanden geleden in het algemene archief hadden moeten liggen. Het vierde bureau had hij voor het gemak ook in beslag genomen. Het was volgeplakt met gele memoblaadjes. Dringende boodschappen die hij beslist niet mocht vergeten. DNA-ONDERZOEK SHIRT SLACHTOFFER stond er op een geschreven.