34

Steef had vreselijke spijt. Spijt dat hij zich had laten overhalen tot zoiets stoms. Toen ze begonnen was het spannend. De brand, de inbraak en dat met Bianca. Maar het liep op een gegeven moment uit de hand. Ze waanden zich onoverwinnelijk alsof ze superhelden waren. Toen leek het stoer, maar nu stond het huilen hem nader dan het lachen. Het liefst had hij de bivakmuts van zijn hoofd getrokken en was hij gewoon naar buiten gelopen. Naar huis waar zijn moeder en vader waarschijnlijk met een glas rode wijn en wat toast tv zaten te kijken, zich er totaal niet van bewust wat hun zestienjarige zoon uitspookte.

Maar voor spijt was het nu te laat. De politie kon elk moment voor de deur staan, misschien hadden ze het pand al omsingeld. Steef had een documentaire gezien over het arrestatieteam van de politie, dat snel en doeltreffend een pand vol met dealers binnendrong. Dat ging er niet zachtzinnig aan toe en binnen een paar minuten was de klus geklaard. Hij had de lamellen op een kier geschoven en controleerde de omgeving. De straatlantaarn schuin tegenover het pand verlichtte de straat. Het was gestopt met regenen en het water op de weg schitterde in het licht.

‘Zie je iets?’ Zijn twee vrienden kwamen achter hem staan en hij kon hun angst bijna ruiken. Hij schudde met zijn hoofd en probeerde zijn zenuwen de baas te blijven.

‘Het ziet er buiten rustig uit. Weet je wel zeker dat de politie aan de lijn was?’

‘Ik ben toch niet achterlijk? Laat mij eens kijken.’ Frits werd opzijgeduwd.

‘Ik vertrouw het niet. We kunnen beter via de achterdeur vluchten. Als we een gijzelaar mee naar buiten nemen en…’

‘Een gijzelaar? Ben je wel goed bij je hoofd? Je maakt de boel alleen maar erger met je cowboy-ideeën,’ snauwde Steef.

‘Heb jij een beter idee? Een gijzelaar is onze enige troef om weg te komen. We moeten…’ Peter had zich omgedraaid en wilde de vrouw aanwijzen, die hem geschikt leek als gijzelaar. Hij zag nog net de deur van het kantoor dichtvallen en met een vloek schoot hij naar voren.

‘Houd ze tegen. Ze sluiten zich op…’ Vloekend gooide hij zijn gewicht tegen de deur, maar hij was te laat. ‘Maak open anders schiet ik door de deur. Ik knal jullie allemaal dood.’ Hij drukte de deurklink herhaaldelijk op en neer. ‘Doe open, verdomme, verdomme, verdomme…’ Woedend trapte hij tegen het houtwerk en zijn gevloek veranderde in een hopeloos gejammer.

Danny strekte zijn arm, draaide zijn gezicht weg en haalde de trekker over.

‘We kunnen beter maken dat we wegkomen,’ riep Frits nu ook in paniek. ‘Is er geen achterom?’

Verslagen en wat radeloos keek het viertal elkaar aan. Ze hadden er nooit bij stilgestaan dat het fout kon gaan. Dat er een plan B moest zijn voor het geval dat. Ze wisten niet of er een achteruitgang was of een raam dat uitkwam in de zijstraat. Ze hadden blind gevaren op de informatie die Sami hen had gegeven. Het leek allemaal zo kinderlijk eenvoudig.

Steef keek naar het wapen in zijn hand. Totaal onbruikbaar, waardeloos speelgoed. Dachten ze nou echt dat ze gangsters waren? Onoverwinnelijk? Hij onderdrukte een nerveuze snik en zocht opnieuw de straat af. Misschien konden ze via de hoofdingang naar buiten. Er was niemand te zien. Zijn hart sloeg over toen hij een schim langs de geparkeerde auto’s zag sluipen. Had hij het goed gezien of kreeg zijn overspannen brein nu de overhand? Geconcentreerd keek hij het donker in. Bij het voorwiel van een geparkeerde auto zag hij iets bewegen. Was het een hond of…

‘Politie, politie.’ Steef deed een stap naar achteren en liet de lamellen los. Met zijn wapen wenkte hij naar zijn vrienden. Ze renden naar het raam.

Op dat moment kwam met hoge snelheid een donkerkleurige bestelbus op het pand af rijden. Met piepende remmen kwam deze een paar meter voor de ingang tot stilstand. De voordeur van het casino werd door de komplampen in een zee van licht gezet.

‘Shit!’

Er sprongen twee mannen in donkere kleding naar buiten en één zocht dekking achter het portier terwijl de andere naar de achterkant van de bus snelde. Hij opende de deuren en er sprong een herdershond uit.

Een tweede politieauto stopte en een derde. Een mannenstem schalde over straat en de politiemensen vlogen verschillende richtingen uit.

Verstijfd van angst bekeken de jongens vanachter het raam het tafereel dat zich op straat afspeelde. Zo was het niet gegaan in de film. Daar liep het goed af.

‘Ik laat me toch echt niet pakken. We bluffen ons eruit,’ schreeuwde Peter en hij kwam in beweging. Hij trok de deur open, week even achteruit, verzamelde al zijn moed en rende toen door het licht van de koplampen naar buiten. Zigzaggend stak hij de straat over.

‘Halt, politie. Staan blijven of ik stuur de hond.’ De man met de aangelijnde hond deed een stap naar voren en scheen met zijn zaklamp op de rug van de vluchtende jongen.

De diensthond trok ongeduldig aan de riem en wilde maar al te graag in actie komen. Peter leek de waarschuwing niet te horen. Hij rende zo snel zijn voeten hem konden dragen richting het fietspad vanwaar ze gekomen waren. Als hij snel genoeg was, maakte hij nog een kans om te ontsnappen. De agent met zijn hond zette de achtervolging in.

‘Stop, ik stuur de hond. Stop!’ Halverwege het fietspad bleef de agent staan en haakte de hond los van zijn riem. ‘Nero, stellen.’

De hond schoot als een speer vooruit, achter de jongen aan.

Er galmde een schot door de lucht en de diender spurtte zijn viervoeter achterna, terwijl de lichtbundel van zijn zaklamp over de grond danste.

Binnen een paar seconden had de hond Peter ingehaald. Het dier nam een sprong en hapte. Zijn scherpe tanden boorden zich in het rechterbeen, iets boven de knie. Peter gilde, zwaaide met zijn lichaam een kwartslag in het rond en belandde languit op zijn rug.

Het wapen stuiterde op de grond en brak in twee stukken. In paniek probeerde Peter de hond van zich af te slaan, maar Nero hield het been stevig tussen zijn kaken geklemd.

De agent haalde zijn dienstwapen tevoorschijn en liep met het wapen in de aanslag op de verdachte af. ‘Handen spreiden,’ riep hij naar de spartelende jongen. Toen de diender zag dat Peter ongewapend was, greep hij Nero aan zijn halsband vast. ‘Los!’

Maar Peter probeerde zijn been tussen de kaken van de hond uit te trekken, waardoor de hond zich vaster in het vlees vastbeet. Het bloed sijpelde langs zijn onderbeen omlaag.

‘Niet bewegen, anders laat de hond niet los.’ De man trok de hond nogmaals aan de halsband en commandeerde los te laten. De hond gehoorzaamde, zijn machtige kaken klapten open. Peter kreunde van opluchting en zijn tranen werden opgezogen in de bivakmuts.

‘Verdachte is aangehouden. Assistentie graag,’ brulde de hondenbegeleider door de portofoon. ‘Met spoed assistentie.’

Het achtergebleven drietal zag twee politiemensen met getrokken wapens richting het fietspad rennen. ‘We kunnen beter naar buiten gaan,’ opperde er één.

De ander knikte wat onzeker. Hij trok zijn capuchon over de bivakmuts, alsof het enigszins bescherming zou geven. ‘Jij eerst,’ zei hij en ze keken elkaar afwachtend aan.

‘Ik ga wel eerst.’ Met zijn speelgoedpistool dreigend voor zich uitgestoken gooide de jonge overvaller de deur open en waagde een stap naar buiten. Bang keek hij om zich heen en wist niet goed wat hij moest doen. Stemmen waaiden zijn richting op, maar hij verstond ze niet. Nerveus knipperde hij met zijn ogen, verblind door het licht van de koplampen.

‘Politie. Laat vallen dat wapen, laat vallen.’

Gedesoriënteerd staarde de jongen in het licht. Hadden ze het tegen hem of…

‘Laat vallen dat wapen. Laat vallen.’

De jongen tilde zijn hand met daarin het wapen omhoog. ‘Kijk,’ wilde hij roepen, ‘het is een nepper.’ Maar de woorden bleven in zijn keel steken. Een zielige snik borrelde omhoog.

Er volgde opnieuw een waarschuwing: ‘Laat het wapen vallen.’

Het antwoord was schril, onduidelijk en rauw van klank. De jongen kneep in het handvat, zijn knokkels in de latexhandschoenen kleurden wit. Het was geen onwil, hij was in shock. Die lampen, de stemmen, de spanning… Het werd hem te veel.

Een paar meter van hem vandaan zat een agent achter het portier verscholen. Dat de man een wapen op hem gericht hield, leek hij niet te zien. Hij wilde op hem afstappen en uitleggen dat het een grote fout was geweest. Dat hij morgen een repetitie Engels had en dat hij vanavond voor halftwaalf thuis moest zijn. Hij wilde naar huis, naar zijn moeder die hem troostend in haar armen zou nemen.

De man schreeuwde tegen hem maar het drong niet tot hem door. Hij deed nog een stap naar voren en plotseling klonk er een knal uit het duister. De lucht werd gevuld met een geur van kruit.

De jongen kreunde toen de kogel zijn vlees doorboorde en hij wankelde. Het wapen zwaaide door de lucht en een tweede schot werd gelost. De benen sloegen onder de jongen vandaan en met een doffe klap viel hij op de grond. Moeizaam vocht hij tegen de pijn en het donker die hem de afgrond in zogen.

Twee van de overvallers stonden nog in het casino, naast het raam, totaal in shock. Halfverscholen in de schaduw keken ze naar het geweld op straat. Ze hoorden hun vriend buiten praten en toen klonk het schot.

Verbaasd keken ze hoe het lichaam als een lappenpop ineenzakte en roerloos in het licht van de koplampen bleef liggen. Een van de jongens liet zich langzaam op de grond zakken. Zijn maag draaide zich om en het pistool gleed uit zijn vingers. De ander stond met zijn hoofd tegen het glas geleund. Hij was nog nooit zo bang geweest. De urine sijpelde langs zijn benen omlaag, terwijl hij als verdoofd zijn mobiele telefoon uit zijn zak haalde. Hij drukte zijn rug tegen de muur en begon te huilen.

‘Hallo? Hallo…’

Langzaam legde de jongen de telefoon tegen zijn oor.

‘Mama,’ jammerde hij, ‘ik ben bang.’