23
Rechercheur Kuguksloe hield haar schrijfmap onder haar arm gekneld en tikte met de achterkant van haar autosleutel op het raam. Ze gluurde naar binnen en probeerde het donker te doorgronden. Geen beweging te zien. Met een zucht liep ze terug naar haar auto, die ze voor het pand had geparkeerd. Ze opende het portier, smeet nonchalant haar schrijfmap op de achterbank en viste een pakje sigaretten uit haar jaszak. Ze leunde tegen de auto toen ze de sigaret opstak.
Ondertussen liet ze onverschillig haar ogen langs de ramen op de bovenverdieping dwalen. Het leek er niet op dat de woning boven het café werd verhuurd. Ze had vanmorgen vroeg eerst haar twee kinderen naar haar moeder gebracht, zodat Maran daar geen omkijken naar had en bij zijn vader kon zijn. Daarna had ze vier cafés bezocht, maar tot nu toe had het geen bruikbare informatie opgeleverd. Er stonden nog twee locaties op haar lijst en het was halfdrie.
Ze tikte de as van haar sigaret en sloot even haar ogen. Haar hoofd bonkte en een ongekende moeheid gijzelde haar lichaam. Na vijf slapeloze nachten was dat niet verwonderlijk. Automatisch bracht ze de sigaret naar haar mond, maar deze bleef als bevroren hangen toen ze haar telefoon in haar jaszak voelde trillen. Een stoot adrenaline joeg door haar lijf. Ze veerde omhoog en graaide haar telefoon uit haar zak. De naam van haar man verscheen op het schermpje en haar adem stokte. Ze wist wat hij haar ging vertellen. Ze bedwong haar tranen en drukte het gesprek open. ‘Ik kom eraan,’ zei ze.
In de auto zocht ze in haar adressenbestand en drukte het nummer in. Vrijwel onmiddellijk werd er opgenomen: ‘Heleen Resmann, Recherche…’
Sera hapte naar adem en probeerde zich groot te houden. ‘Mijn schoonvader is overleden. Ik ga naar huis. Ik kan het onderzoek niet verder…’ Haar stem sloeg over en geruisloos begon ze te huilen.
‘Het onderzoek loopt niet weg,’ hoorde ze Heleen zeggen. ‘Je bent thuis nodig. Wij redden het hier wel. Sterkte!’
Verdoofd startte Sera de auto en reed de straat uit.
Rob van Buren wist op het moment dat Heleen hem vertelde dat Sera voorlopig niet kwam werken, dat het onderzoek daarmee stil kwam te liggen. Van Buren had gehoopt dat hij iets meer tijd zou krijgen om de resultaten van het Nederlands Forensisch Instituut in zijn onderzoek te kunnen verwerken. Verleden week had hij het shirt met de bloedspatten opgestuurd en misschien, heel misschien, had het NFI een match in de DNA-databank gevonden. Als dat het geval was, dan werd zijn onderzoek naar een hoger niveau getild. Dan zouden er plotseling wel genoeg rechercheurs zijn die zijn team kwamen versterken en zou hij alle medewerking krijgen die hij wenste. Het was een kwestie van tijd en geluk. Hij had hooguit nog twee tot drie dagen nodig.
Teleurgesteld schoof Van Buren zijn bril van zijn neus omhoog naar zijn voorhoofd, toen Linthorn de kamer binnenkwam. Extra tijd was hem dus niet gegund. Hij wreef met zijn hand over zijn gezicht. ‘Harrie, wat kan ik voor je doen.’
De recherchechef gaf niet direct antwoord. Hij trok een stoel naar zich toe en liet zich met een zucht zakken. ‘Ik heb het nieuws van Sera gehoord.’ Er volgde een tweede zucht. ‘Jammer, maar ik kan niet anders dan het onderzoek bevriezen. Zodra ze weer komt werken kunnen we bekijken of er een herstart kan plaatsvinden.’ Hij gaf Van Buren geen ruimte om te protesteren. ‘Ik plaats Heleen in een nieuw team waar ze als ondersteuning in de administratie gaat werken.’ Hij beet op zijn tanden toen hij zich realiseerde dat hij die laatste zin anders had moeten formuleren.
Van Buren gooide zijn leesbril op tafel en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Een nieuw team? Dat van mij wordt opgeheven omdat er niet voldoende personeel is.’
De recherchechef hief zijn hand op om Van Buren de mond te snoeren. ‘Gisteravond heeft een stel amateurs een pinautomaat in de binnenstad opgeblazen. Een dergelijk geweldsdelict zorgt voor behoorlijk wat onrust onder de burgers. We moeten wel in actie komen. De schade is enorm en de PD ligt bezaaid met sporen.’
Van Buren fronste meewarig zijn voorhoofd en wachtte op het moment dat Linthorn hem zou sommeren om de coördinatie van het nieuwe onderzoek op zich te nemen. Een mooi moment om eens flink van leer te trekken.
‘Je kunt je morgen weer melden bij het fraudeonderzoek in Nijmegen.’
Van Buren was even van zijn stuk gebracht. Hier klopte iets niet. Hij herstelde zich snel en boog naar voren, steunend op zijn ellebogen, terwijl zijn bloed langzaam begon te borrelen. ‘Ik ben heel benieuwd wie dat nieuwe onderzoek coördineert?’
Linthorn trok een zuinig mondje en gaf met tegenzin antwoord op de vraag. ‘Jonas Verbiest. De zaak heeft de nodige componenten waar hij een hoop van kan leren.’
Van Buren knikte traag. ‘En dat is genoeg reden om hem het onderzoek te laten leiden? Een hoop componenten! De knaap heeft geen enkele ervaring op recherchegebied.’
‘Het is goed dat je daarover begint…’ De recherchechef schraapte zijn keel. Hij wist dat de hel ging losbarsten als hij zijn plan op tafel legde. Maar dit keer hield hij zijn poot stijf. Het werd tijd dat Van Buren zich ging realiseren dat hij niet altijd in de positie was om eisen te stellen. Er waren ook nog andere prioriteiten die zwaar meewogen. ‘Ik wil dat jij vanaf de zijlijn het werk van Verbiest bekijkt. Als hij iets over het hoofd ziet of als jij iets bedenkt wat nog gedaan kan worden in het onderzoek, dan laat je hem dat weten. Daarvoor hoef je niet naar dit bureau te komen, dat kan gemakkelijk via de mail terwijl je in het fraudeteam assisteert. Je krijgt de volledig inzage in het werkdossier van Verbiest.’
Van Buren leunde verbluft achterover in zijn stoel. ‘Dit is echt té belachelijk voor woorden.’ Langzaam sprak hij de woorden uit en de woede was duidelijk hoorbaar in zijn stem. Hij had zijn handen om de leuningen van zijn stoel geklemd, alsof hij wilde opstaan. Zijn knokkels trokken wit weg, zijn ogen schoten vuur. ‘Dus ik mag het Wereldwonder van ons korps vanuit Nijmegen aansturen? Hij klungelt wat aan en ik mag ervoor zorgen dat de schade zoveel mogelijk beperkt blijft. Waarom plaats je mij niet gewoon in het onderzoek als observator, zodat ik betere sturing kan geven?’
‘Omdat je niet echt tactvol bent en je daarnaast een opvliegend karakter hebt. Je zult Verbiest alleen maar ontmoedigen met je grove uitspraken.’
‘Als hij niet tegen kritiek kan, dan moet hij niet bij de politie gaan werken. Het is hier geen kinderdagverblijf.’ Hij snoof verontwaardigd zijn neus. ‘Wordt het geen tijd dat de selectiecriteria bij de politie worden aangescherpt?’
‘Mag ik er even op wijzen, Van Buren, dat jij niet het beleid bepaalt. Jonas Verbiest is een zeer competente collega,’ reageerde Linthorn op een rustige toon.
‘Broodje aap,’ bulderde Van Buren.
Linthorn ging staan en schoof zijn stoel terug naar zijn plek in de hoek. ‘Dat is jouw mening, maar ondanks jouw ongezouten uiteenzetting gaat het toch volgens ons plan gebeuren.’
‘En wat als ik niet aan deze poppenkast wil meewerken?’
Linthorn leek niet verrast door de uitspraak, want hij had zijn antwoord klaar. ‘Als het moet, dan maak ik er een officieel dienstbevel van. Je kent de consequenties. Het niet opvolgen van een dienstbevel heeft een schorsing en een onherroepelijk strafontslag tot gevolg. Maar zo ver laten we het niet komen. Toch? De banen liggen tegenwoordig niet voor het oprapen.’ Hij klopte Van Buren bemoedigend op zijn schouder. ‘Ik verwacht een inzet van honderd procent. Kan ik op je rekenen?’
Nijdig keek Van Buren zijn meerdere aan. Daar had de hufter een pijnlijk punt aangesneden. Wie zat er op een rechercheur van vierenvijftig jaar te wachten? Misschien een beveiligingsbedrijf waar hij de nodige nachtdiensten mocht gaan draaien.
‘Ik zie aan je ogen dat het een “ja” is. Ik ben blij dat ik op je kan rekenen.’ Er gleed een tevreden lachje over Linthorns gezicht toen hij de kamer uit liep. Hij had de opstandige rechercheur voor eens en altijd duidelijk gemaakt wie de leiding had over de afdeling.
Rechercheur Van Buren had zijn jas van de kapstok gegraaid en was woedend het politiebureau uit gebeend. Hij liep gebogen, tegen de wind in, richting het winkelcentrum en probeerde zijn kalmte te hervinden. Bij cafetaria Bolle Jan ging hij naar binnen en nam achterin plaats aan een tafeltje. Hij plukte de menukaart uit de houder en bestelde patat met extra pindasaus, een broodje hamburger en twee kroketten. Terwijl hij op zijn bestelling zat te wachten, overdacht hij het belachelijke voorstel van zijn meerdere.
Ze hadden hem op een onsmakelijke manier buitenspel gezet en dat had zijn trots gekrenkt. Linthorn had hem het mes op de keel gezet door te dreigen met ontslag. Hij wilde oorlog, nou, oorlog kon hij krijgen. Hij zou Wonderboy feedback geven, meer dan goed voor hem was. De knul ging ervaren wat het echte recherchewerk inhield. De meeste nieuwkomers dachten dat ze na een paar jaar opleiding de klus konden klaren. Maar de kneepjes van het vak leerde je op straat en niet vanachter de computer. Er kwam zoveel meer bij kijken: doorzettingsvermogen, een flinke dosis mensenkennis, volharding, de nodige argwaan en een onderbuikgevoel. Hij ging Jonas Verbiest niet ontzien omdat zijn pa de nodige sterren en strepen had. Rangen en standen maakten op Van Buren geen indruk. Sterker nog: die hadden eerder een tegenovergesteld effect. En natuurlijk ging hij zo tactvol mogelijk te werk. Een kwaadaardig lachje gleed over zijn gezicht. Als hij maar zijn opvliegerige karakter in bedwang kon houden. Negen van de tien keer was dat niet het geval. Hij wreef in zijn handen toen een groot bord met patat voor hem neer werd gezet. Zijn frustraties was hij even vergeten.
Jonas Verbiest was een pezige jongeman van vijfentwintig jaar. Hij had een opvallend hoekig gezicht, bolle ogen en bruinkleurig piekhaar dat met een lading gel op zijn plaats werd gehouden. Hij wilde vroeger, zoals de meeste jongens op jonge leeftijd, profvoetballer worden. In de loop van de jaren stelde hij zijn keuzes bij en wilde hij straaljagerpiloot, automonteur, fysiotherapeut, makelaar en toen uiteindelijk weer automonteur worden. Een functie bij de politie stond niet op zijn wensenlijst, terwijl hij zijn hele leven omringd was door mensen in blauwe uniformen.
Opa Verbiest was hoofdcommissaris en na zijn pensionering volgde Jonas’ vader hem op. Opa Verbiest had nog twee zoons die beide als inspecteurs bij de regionale politie werkten. Jonas’ vader ontmoette zijn vrouw op de politieschool en ze trouwden op jonge leeftijd. Tussen de twee zwangerschappen door bleef Jonas’ moeder werken en had het ondertussen tot commissaris in Gelderland-Midden geschopt. Zijn zus Beth was onlangs gepromoveerd tot brigadier en het zag ernaar uit dat zij hem in rap tempo voorbij zou streven. Jonas was streberig genoeg om dat niet te laten gebeuren. Op de politieschool haalde hij redelijke cijfers en zijn inzet bij het korps was niet echt spectaculair. Wat wel spectaculair was, was de snelheid waarmee hij promotie maakte. Het was zelfs uitzonderlijk te noemen.
Het was simpel te verklaren: Jonas Verbiest kwam uit een goed nest en daar had hij zijn succes aan te danken. Men verwachtte van hem dezelfde prestaties als die zijn opa en ouders in de loop der jaren hadden neergezet. Hij werd voorgedragen als hulpofficier en een stageplek bij de recherche zou een extra pluspuntje kunnen zijn om die functie in de wacht te slepen.
Hij was redelijk in zijn nopjes toen Linthorn hem belde om te vertellen dat hij een onderzoek mocht coördineren. Hij kreeg twee collega’s uit de uniformdienst en een vrouwelijke parttimekracht om de klus te klaren.
Onder het avondeten had hij met zijn familie de mogelijkheden besproken en hij moest eerlijk bekennen dat het hem goed deed om zijn ouders zo enthousiast te zien.
Rond halfacht was Jonas naar zijn nieuwe werkplek in Tiel vertrokken en had zich gemeld bij de baliemedewerker in de hal. Hij had met gepaste trots zijn politiebadge laten zien en gemeld dat hij coördinator was van een rechercheonderzoek. De man had hem de hand geschud en vervolgens op een lijst gezocht naar zijn naam. ‘U bent niet aangemeld. Ik bel even naar de afdeling om te horen of er iemand is die u kan komen ophalen. De afdeling is namelijk beveiligd en zonder toegangspas komt u niet binnen.’
Licht gepikeerd over het feit dat men niet op de hoogte was van zijn komst, nam Jonas in de wachtruimte plaats. Na vier telefoontjes leek de man achter de balie eindelijk succes te hebben. Na een paar minuten legde hij de telefoon neer en richtte zich tot Verbiest. ‘Het is gelukt. Er komt iemand aan.’