GEESTEN

Pierre baande zich een weg door de menigte naar de voet van de troon.
'Majesteit,' begon hij, en hij maakte een diepe buiging. 'Uwe Majesteit heeft mij, naast mijn normale plichten, ook de taak opgelegd af te rekenen met een Amerikaanse detective, Fenton Hardy geheten, die op een of andere manier de lucht had gekregen van de activiteiten van de Zwarte Papegaai en een onderzoek aan het instellen was.'
Frank en Joe hadden het bijna niet meer toen Pierre hun vader noemde.
De koning, die onder hen troonde, knikte.
'Heeft u mijn opdrachten uitgevoerd, meneer Pierre?' vroeg hij streng.
'Dat heb ik, Uwe Majesteit, met behulp van meneer Hoskin en meneer Slim Wetzel, de twee leden van onze Orde, die mij voor dat doel waren meegegeven.'
'Dan is meneer Hardy — dus niet meer in staat ons te benadelen?' hield de koning aan.
'Inderdaad, Uwe Majesteit! En staat U mij toe te bevestigen dat mijn beweringen ten aanzien van de twee mannen inderdaad op waarheid berusten?'
Het strenge gezicht van de heerser ontplooide iets. 'Heel goed, meneer Pierre, ga verder met uw verhaal.'
De man met de haviksneus schraapte zijn keel.
'Uwe Majesteit, ik heb natuurlijk de gehele vloot op gezette tijden in alle havens van de hele wereld gecontroleerd. Ik heb de gezagvoerders bijgestaan in hun werk en een groot aantal transacties mogelijk gemaakt...'
De koning bonsde met zijn grote vuist op de armleuning van zijn troon.
'Dat kan mij allemaal niet schelen, Pierre. Wat heb je precies gedaan, hoeveel geld heb je voor de Orde verdiend en hoe heb je dat gedaan?'
'Twee miljoen gulden winst op bontvellen. Vier miljoen in juwelen, Uwe Majesteit.'
Er ging een zucht door de volgepropte troonzaal, want dit was het hoogste bedrag dat tot dusver was genoemd.
'Uwe Majesteit, ik heb deze artikelen op verschillende manieren in handen gekregen en ik heb een methode ontwikkeld om ze te verbergen in holle boomstammen, die ik in een houthakkerskamp in Canada heb gekocht. Deze kwamen tijdens het normale kapseizoen de rivier afdrijven en zo kon ik ze in Little Cove weer bemachtigen. Daar werden ze volgestopt met onze pelzen en juwelen en de Verenigde Staten van Amerika ingesmokkeld, waar alles werd verkocht.'
'Hoe kreeg je ze dan aan boord van de Zwarte Papegaai?' vroeg de koning ongelovig. 'De havenautoriteiten wisten toch dat het schip geen houtboot was?'
'Door het simpele verzinsel dat we brandhout naar een verlaten stuk van New Foundland brachten, waar geen bomen groeien. Dit wordt door sommige schepen wel gedaan, Uwe Majesteit, en we hebben het zelf ook een keer moeten doen om de nodige stempels op onze documenten te krijgen. Daarna ging alles heel gemakkelijk. We hebben de stempels nagemaakt!'
Toen er een gejuich opging onder de leden van het genootschap, stond de koning op.
'Je hebt goed werk gedaan, Pierre, en de koning neemt je weer in genade aan. Dat is alles.'
Op dat moment besloten de Hardy's, nu ze de gelegenheid nog hadden, weg te gaan, maar toen stak de kamerheer zijn hand op en deed een belangrijke mededeling.
'Willen de kandidaten voor de post van plaatsvervangend commandant naar voren komen?' beval hij.
Een groepje jongemannen kwam langzaam naderbij.
Het geluid van een gong deed de Hardy's schrikken. Op dat teken kwamen echter vier stevige, donkergekleurde inboorlingen met een vlammende ketel uit een deuropening. Zij plaatsten het vuur op een ijzeren rooster voor de troon. Achter hen kwam een met gouden tressen omhangen dignitaris met iets dat op een lange dunne pook leek.
'Tjonge, ik geloof dat ze gaan brandmerken!' fluisterde Joe.
'Het brandmerk van de verwrongen klauw!' zei Frank.
'Lees de eed voor, kamerheer,' beval de koning.
De functionaris haalde weer een rol perkament tevoorschijn en las hardop een aantal plichten en beloften die de kandidaten op zich moesten nemen en ten uitvoer brengen. Toen hij was uitgesproken klonk de gong weer.
'Laat alle kandidaten de wijsvinger van de rechterhand uitsteken,' beval de kamerheer. 
Twee hovelingen hielden ieder van de mannen op zijn beurt beet en de dignitaris duwde het voorwerp in de vlammende ketel, haalde het eruit en drukte het tegen de opgehouden vingertoppen. Verscheidene mannen krompen ineen maar behalve het sissen van het gloeiende ijzer in het vlees van de kandidaat was er geen geluid te horen.
Eindelijk sprak de koning. Toen hij een langdradige toespraak had gehouden overhandigde een hoveling hem een briefje.
De koning stuurde de nieuwe leden van de Orde weg en kondigde aan: 'Gedurende de inwijding van de kandidaten voor de post van plaatsvervangend kapitein, heeft de Raad voor de Toekenning van de Prijzen beraadslaagd.'
In de grote zaal viel een doodse stilte.
'De Grote Prijs van twee miljoen gulden wordt hierbij voor de helft toegekend aan meneer Pierre. De andere helft is voor kapitein Jacques Mundy en de officieren van de Zwarte Papegaai!'
Gejuich en kreten dreunden door de troonzaal toen de twee mannen naar voren kwamen om een kist vol goudstukken in ontvangst te nemen.
'Ik geloof dat we nu wel genoeg hebben gezien, Joe. Het lijkt me beter dat we vertrekken nu het nog kan.'
'Goed, Frank. Ik hoop dat we de weg kunnen vinden!'
Zij liepen snel door de gang terug en werden gelukkig door niemand gezien. Korte tijd later waren zij weer op de binnenplaats.
'En nu naar de straat, Joe. Weet jij hoe we daar het beste kunnen komen?'
'Laten we eens bij de poort kijken. Misschien hebben we wel geluk en staat hij open.'
Zij slopen om het kasteel heen en glipten tussen de bomen door naar een plaats op slechts een paar meter afstand van de paleispoort.
Gesloten. Drie schildwachten stonden in de nabijheid.
'Daar valt niets te versieren, denk ik,' mompelde Frank. 'Misschien kunnen we wel over de muur klimmen.'
'Hoe dan?'
'Tegen de klimop. Ik heb vanmiddag ergens zoiets gezien. Als de klimop ons houdt halen we het best.'
De jongens kozen een plek aan de achterkant van het terrein uit.
'Hier is klimop!' fluisterde Joe en hij streek met zijn handen over de takken. 'Het lijkt me stevig genoeg.'
Voorzichtig onderzocht de jongste Hardy de sterkte van de boom, die van de grond tot helemaal aan de top van de muur reikte. Gelukkig hielden de takken. In een oogwenk stonden de jongens weer op straat.
'Het lijkt wel of iedereen naar bed is, Frank.'
'Dat betekent dat we dan extra voorzichtig moeten zijn. Anders is de kans groot dat iemand ons ziet en van alles gaat vragen.'
De jongens liepen snel in de richting, vanwaar zij die ochtend waren gekomen. Plotseling stapte iemand uit de schaduw naar voren.
'Halt!' klonk een bevel. 'Jullie namen?'
In een plotselinge opwelling haalde Joe uit met alle kracht die hij kon opbrengen en gaf de wacht een ontzettende stomp op de kin.
'Vlug, Frank!' spoorde hij zijn broer aan.
Ze volgden de donkere weg naar de zee en liepen zo hard zij konden.
'Goed werk, Joe!' hijgde de oudste Hardy, zodra zij weer wat op adem kwamen. 'Tjonge, ik dacht dat we erbij waren.'
Plotseling doemde tussen de bomen voor hen, glinsterend in het maanlicht, de zee op.
'Zullen we nog even in de hut kijken, Frank? Daar ligt nog wel wat te eten. Weet je nog?'

'Laat dat eten maar zitten. We krijgen wel wat op het schip! We kunnen nu beter geen risico meer nemen!'
Toen zij bij het brede strand kwamen dachten ze plotseling aan de messen die zij bij hun eerste zwemtocht hadden meegenomen.
'Ik haal ze wel,' zei Frank. 'Ik heb ze onder die boom verborgen.'
Een ogenblik later was hij terug.
'Hier is het jouwe, Joe. Tjonge, kijk eens naar al die schepen! Waar ligt onze boot eigenlijk?'
'Ik zie hem, Frank. Er is nog steeds een mast te kort. De hemel zij dank, anders hadden we die schepen nooit uit elkaar kunnen houden.'
De jongens ontblootten snel hun bovenlichaam, sprongen in de branding en zwommen met forse slagen naar de schoener. Na een vermoeiende tocht bereikten zij de ankerketting van de Zwarte Papegaai. Ze klemden zich eraan vast en hijgden naar adem.
'Dat is een hele ruk op een lege maag!' hijgde Joe.
'Nou! Laten we naar boven klimmen, een stukje eten en dan naar bed gaan!'
Frank haalde diep adem en trok zich op naar de boegspriet, direct gevolgd door Joe. De zware ketting ratelde onder hun gewicht.
'Wie daar?' klonk de kreet van het dek.
De jongens hoorden het geluid van haastige voetstappen toen zij op het punt stonden zich aan boord te hijsen. Een lantaarn bescheen het gezicht van Frank.
'Het zijn geesten!' siste een dodelijk verschrikte stem achter de lantaarn.
'Charly! Guus! Kijk eens!' Frank lachte.
'Ha, die mannen! We zijn geen geesten, we zijn Frank en Joe!'
Toen klonk een andere stem. De toon was nog opgewondener dan die van de eerste.
'Smeer 'em! Je zet geen voet op dit schip! We zijn niet van geesten gediend!'
Voor Frank kon antwoorden had een zware hand hem in zee geslagen.