EEN GEVECHT TEGEN DE DOOD!

Frank werd met een schok wakker. 'Tjonge, hoe laat is het?' vroeg hij zich af.
Hij keek op zijn horloge. Het was twee uur in de ochtend en er was taal noch teken van Joe. Toch had hij gezegd dat hij vlug van zijn onderzoek van de omgeving zou terugkomen. Waar zou hij zijn? Er zat niets anders op dan hem te gaan zoeken.
Het duurde maar een paar minuten voor Frank het hele dorpsplein had afgezocht, echter zonder een spoor van zijn broer te ontdekken. Frank begon ongerust te worden.
Hij ging naar hun hotelkamer terug en haalde een grote lantaarn uit zijn bagage. Hij hoopte voetafdrukken van zijn broer in de losse aarde om het gebouw te vinden. En ja, er waren voetafdrukken, twee paar verse afdrukken; een paar was van hemzelf, het andere paar zo vast als een huis van Joe.
Frank liet het licht op het pad schijnen en liep voorzichtig verder tot hij aan de buitenkant van het dorp kwam. Daar hielden de voetstappen plotseling op.
'Hoe kan dat nou?' vroeg Frank zich af.
Hij liet zijn licht op de weg schijnen en wat hij daar zag deed hem een zachte uitroep slaken. Vlakbij waren verse afdrukken van autobanden te zien en Joe's voetafdrukken liepen erheen. Hieruit konden maar twee gevolgtrekkingen worden gemaakt: zijn broer was ontvoerd of hij was op de voorbijrijdende auto gesprongen. Zou hij de bandensporen kunnen volgen?
Hij besloot het te proberen. De grond was zacht en daaruit viel op te maken dat er de laatste tijd maar één auto die kant op was gegaan.
Om drie uur liep Frank nog steeds langs de weg en volgde het spoor met behulp van zijn lantaarn. Toen het een beetje licht begon te worden in het oosten zag hij dat de bandensporen naar de kant uitweken.
'Ze moeten ergens voor gestopt zijn,' zei Frank in zichzelf, terwijl hij bleef staan om de sporen wat nader te bestuderen. Plotseling deed een vreemd geluid hem verschrikt opspringen. Hij hoorde even niets meer. Toen klonk het opnieuw, een zachte, spookachtige kreet in de verte.
Op hetzelfde moment hoorde hij voetstappen uit het duister van het pad naderbij komen. Even later zag Frank een in overal geklede jongen zijn richting uit komen. De jongen aarzelde en scheen op het punt er vandoor te gaan.
'Hallo!' riep Frank. 'Wees maar niet bang!'
Het kleine kereltje kwam naderbij.
'Dag meneer,' groette hij. 'Gaat u naar de opstopping? Ik ga erheen omdat mijn vader er werkt.'
'Opstopping, wat voor opstopping? Bedoel je een opstopping van boomstammen?' vroeg Frank. De jongen knikte.
'Er is een verschrikkelijke opstopping bij Wogg's kreek! Er zijn gisteren door de stammen vier mannen verongelukt! Tjonge, ik kan bijna niet wachten tot ik groot ben en ook een...'
Frank stak waarschuwend een vinger omhoog. 'Luister eens!'
Nogmaals klonk de naargeestige kreet ergens uit de diepte van het bos.
'Gek is dat,' zei de jongen. 'Net of er iemand in het bos is verdwaald.'
'Kom mee, jonge vriend, dan gaan we eens kijken!' Frank sprong tussen het verwarde kreupelhout. De kleine jongen volgde hem op korte afstand.
'Ik heet Tommy,' zei de kleine met een hoog stemmetje. 'Als ik de weg mag wijzen breng ik je naar de rivier; daar kwam het geluid vandaan.'
Frank, die begreep dat de kleine dorpsbewoner de bossen waarschijnlijk door en door kende, liet de jongen voorop lopen. Nadat ze vijftien minuten door het dichte kreupelhout hadden gestrompeld, kwamen zij bij een kleine open plek. Frank hoorde vlakbij het ruisen en klateren van water.
'Hier zijn we er,' kondigde Tommy aan. 'Ik hoor niks, jij wel?'
Het antwoord kwam in de vorm van een schelle kreet uit de richting van het water.
'Help! Help!' schreeuwde een hese stem.
De rivier stroomde verschrikkelijk snel.
Eerst zagen ze niets dan water. Toen ontdekte Frank een donkere vlek in de rivier, rechts van de plek waar zij stonden.
'Wat is dat, Tommy?' vroeg hij, terwijl hij naar de schaduw wees.
'Het lijkt er wel op dat daar de opstopping begint,' legde de jongen uit. 'Ik kan het niet goed zien. Het is nog niet licht genoeg.'

'Help! Help!' schreeuwde weer de stem over het donkere water.
'Waar bent u?' riep Frank uit.
Toen hij zich realiseerde wat daar op het water gebeurde was hij even met lamheid geslagen. Daar was iemand op de rivier, die op het punt stond tussen de boomstammen te worden vermorzeld! Zou het Joe kunnen zijn? Frank werd koud bij die gedachte en hij voelde het klamme zweet op zijn voorhoofd komen. De schreeuw was te schor om er de stem van Joe in te kunnen herkennen. Maar stel je voor dat hij het was!
Frank tuurde wanhopig naar de donkere plek. Enkele minuten klonk slechts het geluid van het bruisende water. Af en toe hoorde hij het doffe bonken van tegen elkaar botsende boomstammen. Tommy stond vlak naast Frank.
'Er zijn daarginds een heleboel mannen, die proberen de opstopping te doorbreken,' zei hij behulpzaam.
'Waar dan? Ach, dat helpt ons toch eigenlijk niet,' mompelde Frank, die nog steeds probeerde erachter te komen waar de schreeuw vandaan kwam.
'Bij Wogg's kreek, de plek waar de opstopping is begonnen. Zal ik erheen gaan en iemand halen?'
'Hoe lang heb je daarvoor nodig?'
'Ongeveer een uur, heen en terug.'
'Nou, ga dan maar vlug, Tommy. Maar ik ben bang dat het te laat zal zijn.'
In een oogwenk verdween de jongen in het donkere bos en Frank stond nu alleen voor een vrijwel hopeloze taak.
'Help!' klonk de kreet weer, maar ditmaal aanmerkelijk zwakker.
Frank schreeuwde zo hard hij kon. Er kwam geen antwoord.
Toen viel zijn oog op een witachtig voorwerp aan de buitenkant van de opstopping, rechts van de plek waar hij aan de oever stond.
'Joe!'
De jongste Hardy lag, nog steeds vastgebonden, hulpeloos op de zware stam. Gelukkig was de boom aan het uiteinde van de opstopping klem geraakt, zodat hij niet was omgerold. Maar dat kon ieder ogenblik veranderen. Andere stammen dreven om hem heen. De jongen kon ieder ogenblik worden vermorzeld.
'Joe! Ik kom!' gilde Frank.
Frank liet alle voorzichtigheid varen en sprong in de kolkende rivier. Met wanhopige slagen zwom hij in de richting waar hij Joe even tevoren nog had gezien.
'Help!' klonk de kreet weer, nog nauwelijks hoorbaar. Na korte tijd stopte Frank even, om zijn richting te bepalen. Hij keek net op tijd omhoog om te zien dat een enorme stam op hem kwam toegeschoten !
Met een wanhopige ruk dook Frank omlaag en geen seconde te laat. De reusachtige stam schoot over hem heen en schuurde als een steekvlam langs een van zijn kuiten. Zijn longen barstten bijna toen hij naar de oppervlakte terugschoot.
'Joe!' probeerde hij met alle kracht die hij kon opbrengen te roepen, maar het resultaat was nauwelijks meer dan een gorgelend geluid. Het donkere water wervelde om hem heen en sleurde hem met geweldige snelheid mee stroomafwaarts.
'Dat gaat zo niet!' zei Frank grimmig in zichzelf. 'Ik moet Joe vinden.'
Hij sloeg zijn armen uit om te proberen verder te zwemmen en voelde met een hand de ruwe schors van een boomstam. Tot zijn verbazing merkte hij dat de stam niet meegaf onder zijn gewicht en hij begreep dat de boom stevig vastlag. Met grote inspanning hees hij zich erop.
Frank zag dat hij niet verder dan de buitenkant van de opstopping was meegesleurd. De kans dat Joe in de buurt was, bestond dus nog.
'Joe! Waar ben je?' riep hij.
'Hier! Hier ben ik!' klonk het zwakjes door het halfduister.
Frank begon heel voorzichtig over de uiteinden van de enorme boomstammen, die dicht bij de stam waarop hij was geklommen, schots en scheef door elkaar lagen gedrukt, te lopen. Hij was er zich van bewust dat één verkeerde beweging de dood zou betekenen, en wel een verschrikkelijke dood.
'Waar — ben je?' klonk het zwakjes van een afstand die niet meer dan vier meter leek te bedragen.
Voor Frank antwoord kon geven klonk in de verte een gerommel, dat snel aanzwol tot de lucht van een donderend lawaai was vervuld. Verstijfd van schrik begreep hij dat de opstopping doorbroken was. Het zou slechts een kwestie van minuten zijn voor hij en Joe tussen de stammen werden vermalen!
Er was geen tijd meer om voorzichtig te zijn. Joe moest direct worden gered, anders zou het niet meer mogelijk zijn!
Frank sprong over de stammen die hem nog van zijn broer scheidden. Een maal gleed zijn voet weg, maar hij vond zijn evenwicht terug en wierp zich naar voren.
Eindelijk bereikte hij Joe. Hij trok snel zijn dolkmes en hakte de touwen waarmee zijn broer was vastgebonden, door. 'Vlug, Joe, de opstopping is doorbroken!'
De jongen riep wanhopig het beetje kracht dat hem nog was overgebleven te hulp.
'Kan mijn been niet bewegen,' hijgde hij. 'Help me eens.'
Frank greep zijn broer onmiddellijk om zijn middel en had de grootste moeite om hun evenwicht te bewaren. Het lawaai werd heviger en overal om hen heen botsten en tuimelden de stammen in het wervelende water.
'Daar is de oever, Joe. Hou me goed vast!'
Het kostte hun ontzettend veel moeite hun evenwicht te bewaren toen zij over de paar overgebleven stammen, die hen nog van de oever scheidden, liepen.
Frank kwam net op tijd aan de kant om vier aanstormende enorme boomstammen te ontwijken. Doornat en duizelig lieten zij zich op de grond zakken.
Frank was een ogenblik te uitgeput om zich te bewegen. Na een paar seconden merkte hij dat Joe het bewustzijn had verloren.
Frank moest direct hulp hebben. Hij zag het schijnsel van een vuur door de bomen en ging op onderzoek uit.
'Wie is daar,' riep een stem, toen hij zich een weg door het kreupelhout worstelde.
Een ogenblik later strompelde hij een open plek op, waar een groepje ruw geklede mannen om een enorm vuur stonden.
'Hulp nodig!' hijgde Frank, die te afgemat was om zich af te vragen wie de mannen waren. 'Haal — haal — Joe — bij de rivier!'
Toen werd alles zwart voor zijn ogen.
'Nou zal ik toch...!' riep een van de mannen, een grijze veteraan van de bossen, uit. 'Wie zou dat zijn?'
'Weet ik niet, Jed, maar we moeten direct iets voor hem doen. Pete, jij en Jake gaan naar de rivier om te zien of je die Joe, waar hij het over had, kunt vinden.'
Toen Frank bijkwam, lag hij naast het vuur, terwijl een aantal gebaarde gezichten bezorgd op hem neerkeek. Toen hij zich herinnerde waar hij was, probeerde hij overeind te springen.
'Nou, nou, rustig aan maar, jongeman,' zei een van de mannen kalmerend. 'Je bent over een poosje weer helemaal in orde.'
'Wa — waar is Joe? Waar is mijn broer?'
Frank slaagde erin zijn hoofd wat te draaien en zag dat Joe vlak bij hem lag. Hij was eveneens omringd door een aantal bezorgde houthakkers.
Een half uur later voelden de jongens zich, verwarmd door een bord dampende hutspot uit een enorme ketel boven het vuur, al heel wat beter. Het bleek dat Frank zuiver toevallig een groepje houthakkers had gevonden, die een kamp hadden opgeslagen nadat zij de opstopping van de boomstammen hadden doorbroken.
'Nu je je weer wat sterker voelt, jonge vriend,' zei een van de mannen, en hij keek Joe aan, 'kun je misschien beter je knie eens laten onderzoeken door dokter Watkins, om te zien wat er aan mankeert.'
'Mag ik eens vragen, hoe u hier zo in de buurt komt, dokter?' vroeg Joe Hardy nieuwsgierig, toen de dokter naast hem neerknielde.
'Houthakken is een hobby van me,' legde de geneesheer uit, terwijl hij met het onderzoek begon. 'Iedere keer als ik de kans krijg vakantie te nemen, ga ik hier naartoe met Pete en Jed en de rest.'
'En d'r is nergens een betere dokter!' verklaarde een van de mannen. De anderen waren het daar volkomen mee eens.
'Joe,' zei de dokter na een poosje, 'je hebt niets meer of minder dan een uit de kom geschoten knie. Geen spoor van een breuk. Lig maar even stil.'
De toeschouwers drongen nieuwsgierig naderbij, toen dokter Watkins snel en handig Joe's knie weer in de kom draaide. Even kraakte er iets en op hetzelfde moment hield de kloppende pijn in Joe's been op.
'Zeg — zeg het is helemaal in orde!' riep de jongen uit.
'Ik kan het niet geloven!' voegde hij er aan toe, terwijl een gemompel van verbazing door de toeschouwers ging.
Gedurende het volgende uur zaten de jongens met hun zorgzame gastheren om het knappende vuur en luisterden naar de verhalen van de Canadese bossen en de opwindende geschiedenissen van opstoppingen zoals zijzelf net hadden meegemaakt.
'Tussen twee haakjes,' zei Frank toen het even stil was, 'kent een van jullie misschien een zekere Jim Hoskin?'
'Hoskin? Natuurlijk!' klonk het in koor.
'Ouwe Jim of jonge Jim, vriend?' vroeg de houthakker Pete.
'We hebben jonge Jim ontmoet,' zei Joe. 'Weten jullie iets van hem te vertellen?'
'Heeft te veel geld,' zei Jake. 'Komt op gezette tijden hier in de buurt om hout te kopen. Hij denkt, geloof ik, zo'n beetje dat hij meer is dan de andere mensen.'
'Is hij niet die knaap die bevriend is met die kleine kerel in dat zeemansuniform?' vroeg Jed.
'Ja, met Slim Wetzel,' deed Pete een duit in het zakje. 'Die komt niet uit deze buurt. Jim gaat de laatste tijd nogal veel met hem om.'
Toen Frank vroeg of een van de mannen wel eens van Pierre hadden gehoord, een grote man met een haviksneus, schudden de houthakkers het hoofd.
Een Pierre Bateaux, die zij kenden, beantwoordde niet aan de beschrijving. Die man was enorm dik.
De jongens rolden zich in geleende dekens om een poosje te slapen.
Het leek wel of er pas een paar seconden verstreken waren toen Jed hen riep voor een ontbijt van Canadees spek en appelflappen. Na de maaltijd bedankten de Hardy's hun vrienden en aan de hand van de aanwijzingen van de houthakkers vertrokken zij naar Woodsville.
'Ik hoop dat we het halen, Frank! Ik ben nog steeds een beetje slap,' bekende Joe met een lach.
'Met mij is het ook zo,' gaf Frank toe. 'Maar we hebben al meer zoiets bij de hand gehad. Vergeet niet dat vader ergens in deze wildernis op ons wacht!'
Kilometer na kilometer ploeterden de jongens over het ruwe pad. Zij moesten dikwijls een korte tijd rusten.
Eindelijk, toen de zon al achter de horizon zonk, doemde aan het eind van het pad Woodsville voor hen op.
'Ik heb zo het gevoel dat we maar eens naar huis moeten opbellen om te horen of daar alles in orde is,' zei Joe toen zij bij het hotel aankwamen.
Het duurde meer dan twintig minuten voor de jongste Hardy bij zijn broer terugkwam om hem het nieuws van thuis te geven. 'Chet zei dat eergisteren iemand heeft geprobeerd door het raam van de bijkeuken naar binnen te klimmen. Hij ging er net heen om iets eetbaars te halen en joeg de kerel op de vlucht!'
'Mooi werk van Chet! Jammer dat hij die bezoeker niet heeft gezien.'
'Dat heeft hij wel, Frank, of liever gezegd hij heeft een foto gemaakt van de vingerafdrukken op de vensterbank.'
'Werkelijk? En zijn ze duidelijk doorgekomen?'
'Chet zegt dat een ervan op een klauw lijkt! Helemaal niet de afdruk van een mensenhand!'
Frank keek zijn broer weifelend aan.
'Dat klinkt wel erg vreemd, Joe, maar ik weet toch niet of ik niet enig verband zie tussen...'
'Er is wel verband,' viel Joe hem in de rede. 'Ik heb nog geen gelegenheid gehad het je te vertellen, maar toen ik vannacht op de wagen van Hoskin meereed hoorde ik hem iets heel vreemds tegen Slim zeggen.'
'Wat dan, Joe?'
'Hoskin zei dat hij er tabak van kreeg voor Pierre te werken, omdat Pierre net deed of hij Koning Klauw zelf was!'