EEN LEVEND STANDBEELD

'Ik zal jullie wel helpen!' zei Lanny. 'Hol maar voor me uit, mijn huis in!'
De Hardy's renden over het grasveld en vluchtten door de openstaande deur. Lowe, die achter hen liep, keek over zijn schouder toen de soldaat voorbij reed.
'Goedemorgen, Henry,' riep hij.
'Goedemorgen!' antwoordde de wacht van de koning en hij reed kletterend verder.
Frank en Joe waren reuze dankbaar en ze zeiden dit dan ook tegen Lanny.
'Laat maar, jongens,' zei de jongeman, 'maar jullie zullen toch voorzichtiger moeten zijn.'
De Hardy's hadden nog heel wat te vragen. Het drietal ging daarom naar een afgelegen plek op het strand. Lanny had wat tropische vruchten meegenomen.
Terwijl Frank een stuk meloen at, vroeg hij: 'Wat doen jullie nu als er eens een schip aanlegt, dat niet tot jullie vloot behoort? Jullie kunnen toch niet alle passagiers op Barracuda vasthouden?'
'Het gebeurt maar heel zelden dat hier een ander schip komt,' antwoordde Lanny. 'Het is al een paar jaar niet gebeurd. Ieder die aan land komt krijgt een soldaat bij zich, die voortdurend bij hem blijft. Ze blijven niet zo lang hier. We willen geen onderdanen van een of ander land worden en daarom zijn we zo voorzichtig.'
'Van wie is het eiland?' vroeg Joe.
'Het eiland is van de bewoners. De grootvader van de huidige koning van Barracuda heeft zich hier voor het eerst gevestigd.'
Frank stelde nog een aantal vragen en hoorde tot zijn verbazing dat Lanny en kennelijk ook het grootste deel van de andere bewoners niets afwisten van de smokkelhandel die werd bedreven, met hun eigen eiland als hoofdkwartier.
Eindelijk stond Lanny op.
'Ik zal jullie eens wat zeggen, jongens. Jullie kunnen 's nachts in het badhokje blijven en zolang jullie hier zijn zal ik op de een of andere manier wel voor eten zorgen. Maar denk eraan, als een van ons wordt gepakt, worden we streng gestraft!'

'Maak je geen zorgen,' stelde Frank hem gerust. 'Als het mis dreigt te lopen, zien we wel dat we wegkomen en dan nemen we jou in ieder geval mee!'
Ondanks zijn geruststellende woorden was de Hardy er helemaal niet zeker van dat zij veilig een onderzoek op het eiland konden instellen. Hij was echter vastbesloten een poging te wagen en hij wist dat Joe er net zo over dacht.
Nadat hun weldoener over het pad was teruggelopen besloten de jongens eerst het paleis van de koning op te zoeken en er zo mogelijk in door te dringen.
Met dit doel voor ogen gingen ze dus voor de tweede maal in de richting van de stad op weg. Tot hun verbazing zagen ze even later dat zij zich in een van de aantrekkelijkste, maar meest ongewone steden die zij ooit hadden gezien, bevonden.
'Ik voel me als Aladdin in Bagdad!' fluisterde Joe.
De jongens zagen wuivende palmbomen langs mooi aangelegde lanen en rijen statige huizen, elk met een groot grasveld. De meeste indruk maakte een gebouw, dat kennelijk het paleis van de heerser was, een enorm bouwwerk met torens, dat aan de andere kant van de stad op een heuvel was opgetrokken. Het glinsterde als een diamant in de stralen van de tropische zon.
Een ogenblik waren de jongens sprakeloos van verbazing, maar toen dachten zij eraan dat de hele gemeenschap van Barracuda op de smokkelhandel was gegrondvest.
'Het ziet er allemaal heel mooi uit,' merkte Frank op, 'maar als je er goed over nadenkt, is het niets meer of minder dan een roversparadijs!'
'Gelijk heb je!' gaf zijn broer gretig toe. 'En het is onze taak daar iets aan te veranderen!'
De Hardy's wandelden over een van de brede lanen. Het liep nu tegen het midden van de ochtend en naarmate zij dichter bij het centrum van de stad kwamen, waren de straten drukker bevolkt met opgewekte feestvierders.
'Het lijkt wel een echt carnaval!' riep Frank uit. 'Denk je dat dit allemaal verband houdt met de Grote Bijeenkomst?'
'Ja, vast! Kijk maar eens naar die raambiljetten in de etalages!'
Er waren overal aankondigingen aangeplakt, waarop ter ere van de Grote Bijeenkomst van de vloot door de koning een vakantie van drie dagen werd bekendgemaakt.
Met een gevoel van opwinding zagen Frank en Joe plotseling dat zij tegenover een muur van ongeveer drie meter hoog stonden. Zo ver het oog reikte kwam er geen eind aan. Vlak bij hen bevond zich een reusachtige poort die met bloemenslingers was versierd.
'Tjonge!' riep Joe met gedempte stem uit. 'Hoe komen we ooit op het terrein van het paleis, laat staan in het paleis zelf?'
De straat langs de grote muur was gevuld met zingende, lachende en dansende stedelingen. Zelfs de soldaten die bij de poort op wacht stonden liepen ieder moment even weg om zich voor korte tijd tussen de feestvierders te mengen.
'Zie je wat daar gebeurt, Joe?' fluisterde Frank. 'Die soldaten hebben net zoveel interesse om de poort te bewaken als wij! Laten we een goede gelegenheid afwachten en dan naar binnen glippen, terwijl zij zich op straat bevinden.'
'Goed idee, maar denk je niet dat het beter is als we wachten tot het donker is?'
Frank gaf toe dat het plan van zijn broer verstandiger was.
Zij brachten de dag zoek met door die vreemde maar toch mooie stad te wandelen. Zij bleven er zoveel mogelijk voor waken, dat zij niet bij toeval kapitein Mundy of Pierre tegen zouden komen.
Zodra het donker werd gingen zij naar de paleispoort terug, waar de menigte nog even luidruchtig was als eerder op de dag. Plotseling hoorden zij trompetgeschetter en er ging een enorm gejuich op uit de menigte.
'De parade komt! Opzij voor de optocht!'
De muziek werd steeds luider toen een schitterende stoet zich naar de grote paleispoort bewoog, voorafgegaan door een muziekkorps dat luid een mars speelde.
'Tjonge, ik wou dat we hier een foto van hadden!' gilde Joe boven de herrie van de muziek en het gejuich uit.
Frank knikte, plotseling werd zijn gezicht ernstig. Hij bracht zijn lippen vlak bij het oor van zijn broer.
'Ik denk dat we best gelijk met de optocht naar binnen kunnen komen, Joe! Het zal hier een geweldige drukte geven.'
Een ogenblik later drongen zij tussen de toeschouwers door naar de poort. Het muziekkorps marcheerde luid spelend naar binnen. Vlak erachter bewoog zich een lange rij praalwagens met de namen van alle schepen uit de vloot. Op het bord van de eerste wagen lazen de jongens de naam Zwarte Papegaai.
'Daar zijn kapitein Mundy en Pierre!' zei Frank opgewonden.
De twee mannen stonden, glimlachend en buigend naar de juichende menigte, op het enorme voertuig naast een grote stapel kisten en kratten. Daarachter kwamen de andere wagens, die alle de naam van een gekleurde papegaai droegen, en op alle wagens lagen stapels van de scheepsladingen, geflankeerd door de kapiteins.
Aan het einde van de optocht volgde een groep eerbiedwaardig uitziende personen in blauwe broeken en rode jassen en met talrijke medailles en onderscheidingen op hun borst. Onder hen bevonden zich officieren van de Zwarte Papegaai.
'De scherprechters van de koning!' glimlachte Joe.
Plotseling greep zijn broer hem bij een arm.
'Kijk eens! De menigte sluit zich achter de optocht aan! Dat is onze kans om door de poort te komen!'
De menigte, die zich opgewonden bij de optocht aansloot, veroorzaakte zo'n drukte, dat het de broers vrij gemakkelijk lukte langs de wachten te glippen, net toen dezen de hekken dichtwierpen.
Onmiddellijk drukten Frank en Joe zich tegen de binnenzijde van de muur. Op een afstand van honderd meter, aan de andere kant van een grasveld met enorme schaduwrijke bomen, zagen de jongens het helverlichte paleis liggen.
'Wacht maar tot de bezoekers binnen zijn, dan hebben we misschien een kans!' fluisterde Frank.
Eindelijk, toen de optocht het kasteel binnentrok en de deuren werden gesloten, werd het geluid van de muziek minder.
'Hoe komen we er nu in 's hemelsnaam in?' vroeg Joe wanhopig.
'We zullen eens aan een deur voelen — een deur aan de achterkant. Er zijn er vast een massa. Misschien worden ze niet allemaal bewaakt.'
Zij spanden hun oren en ogen in, om op het minste of geringste onraad verdacht te zijn en slopen tussen de bomen naar de achterkant van het grote gebouw. Tot hun grote voldoening lag een vleugel van het kasteel geheel in het donker.
'Ik stel voor dat we het daar proberen, Joe! Als alle deuren op slot zijn forceren we er een. Dat hoort niemand met dat lawaai binnen!'
Zij liepen op hun tenen naar een zware deur en Frank voelde aan de knop.
'Hoera! Hij is niet op slot!' riep hij zachtjes. 'Kom mee!'
Zij kwamen in een donkere gang en gingen op de tast verder. Ergens uit het gebouw klonk het gegons van stemmen. De jongens besloten zo dicht mogelijk bij het geluid te komen. Frank ging voorop en even later kwamen zij aan het eind van de lange gang bij een deur. Hij deed haar open en zij zagen een hoge trap die zij voorzichtig opgingen.
'Ik zie geen steek!' fluisterde Joe met een van spanning trillende stem.
'Ik ook niet. Het wordt steeds donkerder! Wacht eens, hier is weer een deur!'
De oudste Hardy draaide de knop om. Zij keken door de opening. Een lange, brede gang die hel verlicht was, lag voor hen. De gang was helemaal verlaten op een standbeeld van een soldaat na, dat aan het andere eind stond.
De jongens keken bedachtzaam om zich heen en slopen door de gang naar een deur aan het eind.
Net toen Frank de knop beetpakte, kwam de grote figuur die zij voor een standbeeld hadden aangezien, tot leven.
'Sta!' baste een zware stem en met een grote lans werd vlak voor het gezicht van de jongen de toegang tot de deur versperd.