23 Eind goed, al goed

 

Janet Symonds ontwaakte uit een onrustige slaap met het gevoel dat er iets niet in orde was. Ze was op haar bed gaan liggen met de bedoeling om wakker te blijven, maar zowel de opwindende gebeurtenissen van die dag als de nawerking van het slaapmiddel hadden de natuur een handje geholpen en ze was ondanks haar voornemen in slaap gevallen.

Toen ze wakker werd voelde ze een eigenaardige schommeling van de boot. Ze keek door het getraliede raam en zag dat de boot midden op de rivier lag en duidelijk slagzij maakte. Zo snel mogelijk rukte ze de barricade weg bij de deur en opende die. Ze holde de gang door en verwachtte iemand die haar bewaakte aan te treffen, maar niemand vertoonde zich, hoewel de lamp in de salon nog brandde. Ze had moeite om zich staande te houden, zo sterk was nu de slagzij, maar ze slaagde erin het bovendek te bereiken. De ongewone spanning van het slepen had een paar planken losgewerkt . . . en de oude boot zonk langzaam . . . Er was geen spoor van sir George en zijn medeplichtigen en ze rende weer naar beneden en riep luid, maar kreeg geen antwoord.

Ze dacht dat ze haar reddeloos hadden achtergelaten. Ze herinnerde zich dat ze een klein roeibootje had gezien dat aan de achtersteven was vastgebonden, maar dit was ook verdwenen en alleen een slaphangend touw was achtergebleven. Heel langzaam, in al zijn voegen krakend, zonk de boot steeds dieper in het water. Er was geen reddingsboei te zien; de houten banken waarop ze zich misschien drijvende zou kunnen houden waren te zwaar om op te tillen. Toen zag ze ver stroomopwaarts een licht dat elk ogenblik sterker werd. Ze hoorde het geluid van een motorboot en schreeuwde.

Eric Stanton die zich aan de voorsteven van de boot bevond, hoorde de kreet en zag de donkere massa van de woonboot voor zich opdoemen. Hij schreeuwde een bevel en de man die stuurde stopte de motor net op tijd en met een ruk laveerde hij de motorboot langszij de woonboot. Zonder een ogenblik te aarzelen sprong Milton aan boord en zodra zijn voeten het dek raakten, verdween de boot in het kolkende water met een laatste wanhopige kreun van vergaan hout. Maar Milton had Janet in zijn sterke armen; en hoewel het water een donderend geluid maakte in haar oren en ze voelde dat ze zonk, verslapte zijn greep niet en na wat een eeuwigheid leek, kwam ze weer boven en ademde de heerlijke nachtlucht in met hijgende ademstoten. De twee werden in de motorboot geholpen. ‘Ze heeft een flauwte,’ zei Eric. Hij trok zijn jas uit en legde die over de jonge vrouw en keek vol tederheid naar het gezicht dat door de lamp werd verlicht.

De dageraad brak stralend aan, en in het zwakke licht zag Janet dat ze in veiligheid was. Toen ze weer wakker werd met allerlei verwarde herinneringen, zag ze Mary President bij haar bed zitten, met een boek op haar schoot. Ze glimlachte gerustgesteld en viel weer in slaap. Toen ze weer wakker werd was Mary President er nog maar in plaats van een boek waren er nu kranten, op de tafel en zelfs de hele vloer was er mee bezaaid.

‘Hoe voel je je nu?’ vroeg ze.

‘Veel beter, geloof ik,’ zei Janet en ging overeind zitten, hoewel haar hoofd tolde.

‘Voel je je goed genoeg om alle foto’s te zien van Donovan als Derby-winnaar?’ vroeg Mary vrolijk.

‘De Derby?’ zei Janet verward.

‘Ja gisteren, je bent het toch niet vergeten?’

Janet schudde haar hoofd.

‘Was dat pas gisteren,’ vroeg ze verwonderd. ‘Het lijkt wel honderd jaar geleden.’

Mr. Soltykoff, onverstoorbaar als altijd, las het verhaal van de dood van sir George Frodmere en de arrestatie van Bud Kitson en zijn vrouw (zij waren in de vroege morgenuren in de omgeving van Reading gepakt), in zijn geliefde Franse krant.

‘Eh bien!’ zei mr. Soltykoff treurig en maakte een ruwe berekening van zijn verliezen op het sneeuwwitte tafellaken van het Grand Café.

Hij was niet in de stemming om er al te lang over te treuren, want die morgen had hij van een medewerker in Moskou bericht ontvangen dat een schip van hem - dat hoog verzekerd was - in de Zwarte Zee was gezonken . . .

 

* * *